Je kon er de klok op gelijk zetten. De verkiezingen hebben geleid tot een historisch gefragmenteerd parlement, en het einde van de coalitieformatie is na bijna drie maanden bepaald nog niet in zicht. Dit weekend bij Buitenhof was de beurt aan rechtsfilosoof Andreas Kinneging om te pleiten voor een verhoging van de Nederlandse kiesdrempel. Kinneging staat niet alleen: op social media krijgt zo’n verhoging veel bijval.
Onder voorstanders klinkt het dat een hogere kiesdrempel goed zou zijn voor de bestuurbaarheid, voor het vertrouwen, voor het afdwingen van partijfusies. Maar ook goed tegen afsplitsingen in het parlement, en tegen populisme. Waar die hooggespannen verwachtingen op gebaseerd zijn, is vaak niet duidelijk. Op basis van doorrekeningen en onderzoek is het bepaald niet vanzelfsprekend dat een kiesdrempel de verwachtingen waar zal maken. Sterker nog: In veel gevallen zal een kiesdrempel niet helpen, in andere gevallen lokt het zelfs de problemen uit die het wil oplossen.
Populaire oplossing
De verhoging van een kiesdrempel doet het al lange tijd goed in de Nederlandse media. [Het gaat, voor alle duidelijkheid, om een verhoging, niet een invoering. De Tweede Kamer kent al een kiesdrempel van één zetel (0,67%): partijen die minder stemmen halen komen niet in het parlement en mogen niet meedoen aan de verdeling van restzetels. Dat gaat regelmatig verloren in het debat.] Voorstellen voor het ophogen van de kiesdrempel variëren van twee (1,3%) tot wel vijftien zetels (10%).
De kiesdrempel wordt voorgesteld als een stoplap tegen alle kwalen waar de Nederlandse democratie mee te kampen zou hebben. Het zou – als we de voorstanders serieus nemen – het land bestuurbaarder maken, het vertrouwen verhogen, de volatiliteit van de politiek verkleinen, partijfusies afdwingen, de opkomst van populistische bewegingen tegenwerken, en zelfs afsplitsingen in het parlement voorkomen. Dat is nogal wat.
Een divers gezelschap van (oud-)politici, bestuurders en journalisten riep in de afgelopen drie jaar op tot ophoging van de kiesdrempel. Voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 spraken de VVD, het CDA en 50Plus zich in hun partijprogramma expliciet uit voor een kiesdrempel. In het onderzoek ‘Overheid in Nederland’ uit 2012 toonde 56% van de 2600 ondervraagde Nederlandse bestuurders zich bovendien voorstander van het invoeren van een kiesdrempel van 5%.
Tegenwerpingen krijgen een aanzienlijk minder groot podium in de krant en op tv. En dat is een probleem.
De verhoging van een kiesdrempel staat immers gelijk aan het inperken van de democratie met het doel die democratie te versterken. Voor zo’n maatregel moeten dus goede argumenten worden aangedragen. Helaas getuigen de argumenten van de voorstanders niet alleen van een fundamentele misvatting over de Nederlandse politiek, maar ook over de gevolgen van een kiesdrempel.
Ik ga de voornaamste argumenten af.
De bestuurbaarheid van het land
Het meest gehoorde argument voor een hogere kiesdrempel is de bestuurbaarheid van het land. Het idee is simpel: zonder splinterpartijen blijven meer zetels over voor de gevestigde partijen. En dat zou de formatie makkelijker maken. De realiteit is alleen een stuk weerbarstiger.
De versnippering komt niet door een vermeende toename van het aantal splinterpartijen – die waren er altijd al – maar door de teloorgang van het CDA en de PvdA. Een hogere kiesdrempel doet niets af aan het werkelijke probleem in de formatie, namelijk dat Nederland geen grote partijen meer kent maar zes à zeven middelgrote partijen.
Gijs Schumacher heeft doorgerekend dat er in 2012 pas andere coalitiemogelijkheden zouden ontstaan bij een uitzonderlijk hoge kiesdrempel van 10% (vijftien zetels), zo hoog als die in Turkije. Dan zouden in 2012 niet alleen partijen als 50Plus en de ChristenUnie zijn verdwenen, maar zouden ook het CDA, de SP en D66 hebben moeten vrezen voor hun verkiezing.
In 2017 is er een verkiezingsuitslag waarbij een iets hogere kiesdrempel wel degelijk een minder complexe coalitie mogelijk zou maken: de combinatie VVD-CDA-D66 komt immers maar nipt (4 zetels) te kort voor een meerderheid. Met een kiesdrempel van 5% zouden 6 van de 13 partijen verdwijnen, 22 zetels vrijkomen, en het motorblok samen circa 83 zetels halen.
Maar gegeven de volatiliteit van de Nederlandse kiezer is het bepaald geen vanzelfsprekende zekerheid dat na elke volgende Tweede Kamerverkiezing een kiesdrempel van 5% volstaat om een homogene coalitie mogelijk te maken. Bovendien moeten we ook de samenstelling van de Eerste Kamer niet negeren: nu kiezers veranderlijker zijn en de regering sterker afrekenen op het gevoerde beleid is de kans geslonken dat een meerderheid in de Tweede Kamer deze ook in de Eerste Kamer heeft (of kan behouden).
De kans dat een meerderheidscoalitie samenwerking vergt tussen partijen die ver uit elkaar staan, is aanzienlijk toegenomen. Dat komt niet door de splinters, maar door de toename van het aantal middelgrote partijen die door een kiesdrempel niet aangepakt worden.
Motor zonder motorolie
Bovendien negeert het argument van bestuurbaarheid dat de afgelopen tien jaar juist de wat kleinere partijen hebben gezorgd voor politieke stabiliteit. D66, ChristenUnie, SGP en GroenLinks waren niet de oorzaak van instabiele regeringen maar hebben ze – op verschillende momenten als juniorpartner in de coalitie, als ondertekenaar van het Lenteakkoord, en/of als gedoogsteunverlener onder de kabinetten-Rutte – juist overeind gehouden. Dat zullen middelgrote partijen niet zo snel doen.
De Nederlandse politiek zonder splinterpartijen is als een motor zonder motorolie: die gaat er echt niet beter van draaien.
Geen hoger maar lager vertrouwen in de politiek
Zo’n kiesdrempel zal evenmin leiden tot een hoger vertrouwen in de politiek. Onderzoek van politicologe Sofie Marien bewijst het tegendeel: het politiek vertrouwen is ceteris paribus het hoogst in landen met de meest evenredige kiesstelsels. Een kiesdrempel is een directe aantasting van die evenredigheid, juist voor politieke minderheidsgroepen en nieuwe partijen. En, zo toont het onderzoek van Marien, een geringe aantasting ervan zoals via een kiesdrempel van 5% staat al in verband met een lager vertrouwen. Partijen als de pvdd, 50Plus, SGP en de ChristenUnie worden uit het parlement geweerd, terwijl de regeerbaarheid niet wordt vergroot.
Partijfusies liggen niet voor de hand
Zorgt een kiesdrempel dan niet voor partijfusies? Veel voorstanders dromen daar hardop over. Van der Staaij (SGP) en Segers (CU) kunnen samen verder of zich aansluiten bij het CDA, Pechtold (D66) kan fuseren met de VVD en Asscher (PvdA) schuift aan bij GroenLinks. Zulke fusies vallen natuurlijk niet uit te sluiten, maar blijken in de praktijk niet heel waarschijnlijk te zijn. Althans, niet in gevestigde democratieën.
Juist in landen met zulke volatiele kiezers als in Nederland hebben partijen die rond de kiesdrempel bungelen geen strategische reden om te kiezen voor een fusie. Het nipt mislopen van de kiesdrempel schaadt hun kansen op succes bij de volgende verkiezingen niet. Ook Duitse partijen als de Freie Demokratische Partei en Alternative für Deutschland zochten niet naar een fusiepartner nadat zij de kiesdrempel voor de Bondsdag in 2013 niet haalden.
Het gedrag van partijen die de kiesdrempel net wel halen, kan mogelijk juist strategischer worden dan zonder kiesdrempel: om bij de volgende verkiezingen niet afgestraft te worden, kunnen ze zich wellicht beter onthouden van al te actieve gedoogsteun voor een zittende regering in moeilijkheden. De kiesdrempel geeft daarmee een strategische prikkel tegen de bestuurbaarheid van Nederland.
Geen ontmoediging van afsplitsingen
De kiesdrempel zou zelfs moeten voorkomen dat Kamerleden zich afsplitsen van hun partij. Het is een originele gedachte: een hogere kiesdrempel die afsplitsers ontmoedigt door de kans op later electoraal succes te verkleinen. Het gaat ervan uit dat veel afsplitsingen tot doel hebben om later zelf verkozen te raken. Dat klopt maar ten dele.
Nu al is voor Kamerleden het afsplitsen van de eigen partij een nucleaire optie – de 40 Kamerleden die zich tussen 1971 en 2017 afsplitsten brachten na nieuwe verkiezingen slechts drie fracties voort: DS’70 (Schuitemaker), PVV (Geert Wilders) en Denk (Kuzu/Öztürk). Een kiesdrempel tegen afsplitsingen is dus als met een kanon op een mug schieten. Ofwel de meeste afsplitsers hebben geen interesse in een eigen partij, ofwel ze zijn zo irrationeel dat ze niet snappen dat de kans op succes nu al uitermate klein is. De meeste afsplitsingen komen voor bij nieuwe partijen: de LPF, de PVV en de ouderenpartijen.
Wat een kiesdrempel schaadt
Wat doet een kiesdrempel dan wel? Het schaadt de vertegenwoordiging van politieke meerderheden. Inperking van de evenredige vertegenwoordiging werpt een barrière op tegen kleine en nieuwe partijen, en bevoordeelt de zittende macht van gevestigde partijen. Het wordt moeilijker voor nieuwe partijen om ontevreden kiezers te mobiliseren en nieuwe maatschappelijke thema’s tijdig op de politieke agenda te krijgen.
Het hoogst evenredige kiesstelsel in Nederland is uitstekend in staat om in te spelen op nieuwe uitdagingen: het geeft ook kleine groepen een stem, kanaliseert het wantrouwen, en plooit mee met veranderende opvattingen in de samenleving. Wanneer kiezers menen dat bepaalde standpunten of onderwerpen onvoldoende aandacht krijgen, vindt dat snel zijn weerklank via nieuwe partijen. Dat gold voor postmaterialistische waarden (D66), het pensioenstelsel (ouderenpartijen sinds de jaren negentig), immigratie en integratie (LPF en PVV), en dierenrechten (Partij voor de Dieren). Gevestigde partijen werden gedwongen daarop te reageren.
Kiesdrempel als doekje over een mesthoop
Een hogere kiesdrempel lost al met al geen problemen op, maar probeert ze af te dekken als een doekje over een mesthoop. De splinterpartijen representeren minderheden die door een kiesdrempel zouden worden buitengesloten. Nieuwe partijen verversen de Nederlandse politiek. Ze beginnen steevast als anti-establishmentpartijen, maar weten op die manier teleurgestelde kiezers bij de politiek te betrekken. Ze kanaliseren het wantrouwen door wantrouwende kiezers een stem te geven.
Hogere barrières tegen kleine en nieuwe partijen, zoals in omliggende landen, zet die kiezers buitenspel maar neemt het wantrouwen zelf niet weg. Kleine en nieuwe partijen vormen een luis in de pels van de grotere partijen, vertegenwoordigen politieke minderheidsgroepen, en agenderen nieuwe thema’s. Dit houdt kiezers betrokken.
Een democratie is inherent rommelig
De overvloed aan kleine en middelgrote partijen kan rommelig overkomen. Maar dat zo veel partijen spreektijd hebben in parlementaire debatten heeft een doel: iedereen wordt gehoord. Een democratie is inherent rommelig. Een afgedwongen ordelijke politiek valt misschien te billijken als zo’n kiesdrempel daadwerkelijk een bestuurlijk probleem oplost, maar dat is hier niet vanzelfsprekend. Een kiesdrempel leidt tot een slechtere representatie van minderheden, schaadt de verversing van het parlement, en leidt tot een toename van verloren stemmen, doordat het de schuld van versplintering en volatiliteit ten onrechte bij de splinterpartijen legt. Splinterpartijen zijn geen irritante horzels waar we van af moeten, maar belangrijke oliemannetjes in het huidige politieke speelveld.
Dit is allemaal niet nieuw. Deze argumenten tegen de kiesdrempel zijn al veel vaker genoemd. Het zou fijn zijn als voorstanders van de kiesdrempel eens ingaan op al het empirisch bewijs dat de onzin ervan toont. En het zou fijn zijn als media een iets minder eenzijdig podium zouden bieden in deze discussie.
[Dit betoog verscheen in aangepaste vorm eerder als passage in ‘Niet de kiezer is gek’ (Spectrum)]
De hele discussie over kiesdrempels is in feite een clash tussen het legitimatiemodel en het delegatiemodel.
Het aloude legitimatiemodel gaat uit van het principe dat er een machthebber is die zijn gezag door een meerderheid bevestigd wil zien. De middeleeuwse koning kon zijn gezag makkelijk bevestigd zien doordat hij parlementen kon bijeenroepen en ontbinden wanneer het hem uitkwam en daarbij ook nog eens grotendeels de samenstelling van het parlement bepaalde. Ook heden ten dage is in het legitimatiemodel de voornaamste taak van een parlement het in meerderheid steunen van een (inmiddels zelf gevormde) regering. Het daadwerkelijk goed vertegenwoordigen van het volk is van ondergeschikt belang. Aanhangers van dit model zullen dus altijd op de proppen komen met kiesdrempels, kiesdistricten, winnaarsbonussen en strenge fractiediscipline om de legitimatie van de macht te vereenvoudigen.
Echte democratie werkt echter volgens het delegatiemodel. Het volk is zelf de hoogste gezagdrager. Het volk geeft zichzelf een grondwet, waarmee het een staat sticht en een parlement en regering instelt. Het volk delegeert via de grondwet macht aan parlement en regering en het parlement delegeert op zijn beurt via wetten ook weer macht aan de regering. Bij het delegatiemodel is het parlement het hoogste staatsorgaan en dient het een zo perfect mogelijke vertegenwoordiging te zijn van het volk, aangezien het parlement gezien wordt als de dagelijkse zaakwaarnemer van het volk. De samenstelling van de regering is in het delegatiemodel van ondergeschikt belang, omdat ze slechts die (beperkte) macht heeft die volk en parlement aan haar gedelegeerd willen hebben.
Complimenten voor het heldere betoog. De kwestie van de bestuurbaarheid draait op de bereidheid van partijen tot compromissen. Wanneer partijen niet willen samenwerken dan kun je een schijnmeerderheid scheppen door drempels in te voeren, maar dat vermindert de representativiteit en dus de democratie. Het argument voor een hogere kiesdrempel van “bestuurbaarheid” zien we ook terug in de wonderlijke voorkeur bij de Engelsen voor een distriktenstelsel. Aldaar is er nu een meerderheid in zetels voor Conservatieven en DUP, maar bij representativiteit zou er een andere regering mogelijk zijn. Ik vind het verbazingwekkend hoe ook een UK Electoral Reform Society (ERS) aan de gedachte van districten vasthoudt, terwijl men via de Europese verkiezingen toch ervaring heeft met representativiteit. Zie: https://boycottholland.wordpress.com/2017/06/16/the-bizarre-incomprehension-of-democracy