Toen Ajax in 1995 de Champions League won, groeide het aantal fans van de club fors. Toen het Nederlands Elftal in 2014 onverwachts goed presteerde op het WK Voetbal, kleurden de straten alsnog oranje. Nadat Raymond van Barneveld eind jaren 90 de Embassy op zijn naam schreef, nam de populariteit van het darten een grote vlucht. Grote merknamen als Nike omringen zich met een aura van succes als manier om klanten te trekken en te binden.
Buiten de politiek is het bandwagon effect breed geaccepteerd: er bestaat een bewuste of onbewuste neiging om bij de winnaar te willen horen. Maar dat burgers ook in hun rol als kiezer vatbaar zouden zijn voor een dergelijk bandwagon effect, daar bestaat aanzienlijk meer scepsis over. Politicoloog Joop van Holsteyn en opiniepeiler Peter Kanne vergelijken het politieke bandwagon effect met het monster van Loch Ness, een onbewezen maar onuitroeibare mythe.
Monster van Loch Ness?
Een politiek bandwagon effect betekent dat burgers hun beleids- of partijvoorkeuren of hun politieke gedrag aanpassen, om maar te horen bij die van de grootste, de populairste, en/of de snelst groeiende groep volgens de peilingen. Het fundamentele probleem bij de speurtocht naar dit effect is dat we de invloed van peilingen op ons stemgedrag niet direct kunnen vaststellen. Het is immers onmogelijk om daadwerkelijk in het stemhokje mee te kijken, en onethisch om het feitelijke stemgedrag voor een experimenteel onderzoek te beïnvloeden.
Toch is er veel onderzoek naar geweest. Veel lab-experimenten (veelal onder studenten met abstracte peilingen) en trendstudies (bijvoorbeeld direct na publicatie van exit polls) suggereerden het bestaan van bandwagon effecten. Enquête-onderzoek, daarentegen, suggereerde vaker het tegendeel. Of nou ja… In het Nationaal Kiezersonderzoek geeft een paar procent van de kiezers zelf toe dat ze hun stem hebben gegeven aan hun partij omdat die het goed deed in de peilingen.
Elke onderzoeksopzet had zijn eigen beperkingen. Lab-experimenten waren veelal te abstract, omdat ze zich richtten op onrealistische peilingen, kandidaten en steekproeven, waardoor te snel effecten gevonden zouden worden. Panel-studies waren niet goed in staat om het mogelijke bandwagon effecten te isoleren van natuurlijke trends. Survey-onderzoek legde een wel heel sterke nadruk op het bewustzijn van de eigen motivaties en de bereidheid om deze te delen met de interviewer. Zo bleef het onderzoek een mixed bag: voor ieder wat wils.
Het afgelopen jaar is een groot aantal nieuwe studies verschenen die via innovatieve onderzoeksopzetten probeerden een betere toets uit te voeren en zo een nieuwe slinger te geven aan het debat rond bandwagon effecten. De studies combineren verschillende typen onderzoek: ze verweven bijvoorbeeld survey-experimenten met een tijdselement, of panel-onderzoek met een natuurlijk experiment.
Hieronder een viertal recente studies naar het bandwagon effect. Ondanks uiteenlopende methoden, komen ze tot eenzelfde conclusie:
Het bandwagon effect bestaat.
Terechte ophef over te vroege exitpolls
In 2010 was er op de dag van de verkiezingen flinke ophef, omdat Maurice de Hond bij DWDD nog anderhalf uur voor het sluiten van de stembus al een nieuwe peiling wilde presenteren. Hans Laroes twitterde dat dit ijdel en stupide zou zijn, en dat Nederland in een bananenrepubliek zou veranderen. Uiteindelijk zagen DWDD en De Hond er van af.
De angst was dat de peiling het verkiezingsproces zou beïnvloeden.
Die angst was ook heel reëel. Dat na het verschijnen van de eerste exit-polls de kiezers die nog mogen stemmen eerder op de winnende partij stemmen (of op zijn minst dat de aanhang van verliezende partijen eerder thuis blijven) was al vaker onderzocht. Vraag bleef echter of je dit ook daadwerkelijk kan wijten aan de peilingen en exit-polls zelf.
Een internationaal team van politicologen en economen (Morton, Muller, Page en Torgler) maakte gebruik van een natuurlijk experiment om dit effect nog scherper te toetsen [paywall]. Bij de Franse presidentsverkiezingen mag een stem uitgebracht worden in verschillende landsdelen die verspreid zijn over de wereld. Hoewel 96% van de bevolking in het Europese kerngebied woont, omvat Frankrijk ook verschillende landsdelen in het verre oosten en op het westelijk halfrond. Die westelijke landsdelen – waaronder Frans Guyana, enkele Caribische eilanden, en Frans Polynesië – waren voor de onderzoekers van belang. Tot 2005 stemden de inwoners van deze landsdelen na het uitbrengen van de stemmen in Europa. Vanaf 2005 vond de stembusgang in de westelijke delen al plaats voor die in Europa. Dit is relevant, omdat in Frankrijk exit-polls zijn toegestaan vanaf 20.00 uur CET. Tot 2005 konden de inwoners van de westelijke landsdelen dus kijken naar de exit-polls voor ze hun stem uit zouden brengen, vanaf 2005 niet meer. Voor de oostelijke landsdelen veranderde daarentegen niets.
Wat zagen de auteurs? Tot 2005 was de opkomst in de westelijke gebiedsdelen bij presidentiële verkiezingen fors lager dan erna. Bovendien was de opkomstkloof met de oostelijke gebiedsdelen na 2005 aanzienlijk kleiner dan ervoor. En terwijl de verkiezingsuitslag in het westelijke deel tot 2005 meer in het voordeel van de winnaar van de exitpoll, veranderde dit na 2005. Of dit wordt veroorzaakt door een minder selectieve opkomst of door een daadwerkelijke verandering van voorkeuren, kunnen de auteurs uiteraard niet vaststellen. Maar elk van beide impliceert bandwagon gedrag.
Survey-experiment met realistische peilingen
Dit jaar verscheen ook een artikel van mijzelf met Armen Hakhverdian en Loes Aaldering [paywall] (alle UvA). In samenwerking met EenVandaag organiseerden we enkele jaren geleden een experiment onder ruim 23.000 Nederlandse deelnemers, opgedeeld in 10 experimentele groepen. Acht van de tien groepen kregen een feitelijke peiling (van enkele dagen daarvoor) voorgeschoteld, al dan niet aangevuld met een tekstuele interpretatie van de peilinguitslag. Vervolgens werden alle deelnemers gevraagd op welke partij zij zouden stemmen als er Tweede-Kamerverkiezingen waren. Het experiment combineerde daarmee het experimentele design met reële zetelpeilingen en een aanzienlijk bredere doorsnede van de Nederlandse bevolking dan een studentensteekproef.
In dit experiment bleek dat droge peilinguitkomsten zelf geen invloed hebben op onze stemvoorkeuren. Dat is in een versplinterd meerpartijenstelsel als het Nederlandse ook nauwelijks te verwachten. Maar wanneer bij die uitkomsten wordt benadrukt dat één partij is gegroeid of het anderszins goed doet, is een deel van de kiezers vervolgens eerder geneigd om op die partij te stemmen. Het toevoegen van een enkel zinnetje in een enkele peiling leidde al tot een extra aanhang van bijna 2% (omgerekend 3 zetels in de Tweede Kamer).
Achtereenvolgende peilingen: het bandwagon effect als echokamer?
Keerzijde van experimenteel onderzoek naar bandwagon effecten was altijd dat het een eenmalige prikkel onderzocht: het directe effect van één peiling op de houdingen. Het wordt natuurlijk nog interessanter wanneer we kijken in hoeverre het bandwagon effect overeind blijft in opeenvolgende peilingen onder verschillende groepen kiezers. Daarom heeft een team van onderzoekers uit Bergen en Gothenborg (Arnesen, Dahlberg & Linde) een ingenieus design uitgedacht. Ze voerden een survey-experiment uit onder Noorse respondenten. De eerste set respondenten werd random opgedeeld in een experimentele groep en een controle groep. Hen werd gevraagd naar hun steun voor verplichte vaccinatie van kinderen. De experimentele groep kreeg echter een peiling te zien met een lichte vertekening in het voordeel van voorstanders van vaccinatie.
In overeenstemming met het bandwagon effect, leidde het tonen van de peilinguitkomsten aan de experimentele groep tot een grotere steun voor verplichte vaccinatie. Maar daar stopte het onderzoek niet. De steun onder deze experimentele groep werd vervolgens weer gebruikt als input voor een tweede set respondenten, die eveneens was opgedeeld in een experimentele groep en een controlegroep. De tweede experimentele groep kreeg de voorkeuren van de eerste experimentele groep als peilingsuitslag voorgelegd. Ook in de tweede experimentele groep werd vervolgens een (aanvullend) bandwagon effect gevonden, hoewel wat kleiner dan in de eerste set. De steun onder de tweede experimentele groep werd vervolgens gebruikt als input voor een derde set respondenten, enzovoorts. Zo creëerden de onderzoekers de facto een reeks aan peilingen met achtereenvolgende bandwagon effecten die met de tijd uitdoven (althans, zo lang het basisniveau van steun onder de bevolking constant blijft).
Ambivalentie als voedingsbodem
De meeste studies naar het bandwagon effect hadden een tamelijk strikte interpretatie van voorkeuren. Ze keken naar uiteindelijke gedragsintenties waarbij het antwoord ja of nee is: Wel of niet stemmen voor kandidaat/partij of wetsvoorstel X. Een Amerikaans onderzoeksteam (Rothschild en Malhotra) koos voor een andere aanpak. Respondenten werden in een enkele survey tweemaal gevraagd naar hun kans om elk van drie beleidspunten (over Afghanistan, over vrijhandel, en over financiering van verkiezingen) te steunen op een schaal van 0 tot 100. Tussentijds kregen ze – te midden van een reeks andere vragen – willekeurig informatie toegewezen over het percentage van de Amerikaanse bevolking dat die beleidspunten zou steunen. Anders dan in de drie eerdere studies was deze informatie geheel gefabriceerd.
Ook in deze studie worden bandwagon effecten gevonden. Hoe hoger de steun in de random toegewezen peiling, hoe hoger de steun onder de respondenten die die peiling te zien kregen. Interessanter nog is dat die bandwagon effecten het grootst waren op één van de drie thema’s, namelijk die van vrijhandel. In de voormeting waren respondenten het meest ambivalent over hun steun voor dat beleid (maar liefst 20% rapporteerde een score van 49 tot 51 op de 100-puntsschaal). Bovendien waren de respondenten op dat thema vooraf het meest onzeker over de steun onder de gehele Amerikaanse bevolking. Dit suggereert dat burgers het meest vatbaar zijn voor bandwagon effecten, wanneer zij ambivalent zijn over de eigen mening en vooraf geen heel duidelijk beeld hebben over de rest van de bevolking.
Subtiel maar niet onbelangrijk
Opsommend is er steeds meer bewijs voor bandwagon effecten in de politiek als gevolg van peilingen. Kiezers zijn er ook vatbaar voor wanneer ze in aanraking komen met realistische peilingen of exitpolls. Dat geldt des te meer wanneer hun eigen voorkeuren nog ambivalent zijn, en wanneer er een duidelijke winnaar wordt aangewezen. Het bandwagon effect is subtiel, maar niet onbelangrijk.
Dan blijft de vraag: hoe relevant is het effect eigenlijk? Het effect bestaat, maar de uitwerking ervan in concrete gevallen is niet of nauwelijks te bepalen. De effecten op stemgedrag lijken over het algemeen kleiner dan die op steun voor specifiek beleid. Maar het is niet duidelijk wat er gebeurt wanneer kiezers dagenlang worden gebombardeerd door media met soms dagelijkse peilingen die elkaar kunnen versterken, of juist kunnen tegenspreken. Zo lang de peilingen vooral ruis rapporteren (veranderingen van 1 of 2 zetels die niet hard te maken zijn) en media die ruis niet te zeer uitvergroten, zal er waarschijnlijk geen serieus bandwagon effect plaatsvinden. Dan dooft het effect zichzelf uit, zoals het Noorse onderzoek suggereert. Maar als eenmaal een reële trend in gang gezet is en die trend nadrukkelijk besproken wordt in de media, bestaat er wel degelijk een kans dat het effect zichzelf versterkt alvorens het uitdooft.
Bij de Nederlandse Tweede-Kamerverkiezingen zouden zelfs relatief kleine bandwagon effecten zeer invloedrijk zijn. Als middelgrote partijen er 2 of 3 zetels bij zouden krijgen door een enkel bandwagon effect (de puntschatting in het redelijk conservatieve Nederlandse survey-experiment), zijn dat invloedrijke verschillen. Denk aan de verkiezingen van 2003 toen twee zetels het verschil betekenden tussen Balkenende en Bos. Of denk aan die ene zetel verschil tussen Rutte en Cohen in 2010 (hoewel in de dagen voor die verkiezing het verschil tussen VVD en PvdA als onoverbrugbaar werd geframed). Ook subtiele effecten zouden in de Nederlandse context dus al serieuze gevolgen hebben.
Vrijblijvende kritiek voorbij
Het bewijs voor bandwagon effecten in de politiek wordt langzamerhand overweldigend. Het zou ook gek zijn als de politiek als enige gevrijwaard zou zijn van bandwagon effecten. De recente studies tonen dat we het punt van vrijblijvende kritiek op het bewijs voor het bandwagon effect wel voorbij lijken te zijn. Natuurlijk valt er op elk van de vier bovenstaande studies nog genoeg af te dingen. Ze komen echter dichterbij een geïsoleerde toets van het bandwagon effect, ondanks zeer diverse methodologische keuzes. En hoewel de toetsen steeds crucialer zijn geworden, vinden de studies belangrijk bewijs.
Wie meent dat het bandwagon effect desalniettemin niet bestaat, daag ik daarom uit om een onderzoeksdesign voor te stellen waarmee bandwagon effecten in de politiek nog beter te toetsen zijn.
Er zijn psychologische onderzoeken gedaan waarin een groot deel van de mensen ( ca. 80 procent) zich aanpaste aan de overduidelijk foute mening van een overgrote meerderheid in een experimentele groep. Bijvoorbeeld als het ging om de vraag wat de langste van twee stokken was. Evolutionair gezien is het natuurlijk veel veiliger om tot de grootste groep te behoren. Als je dan achter een gekke dictator aanloopt kan dat dan wel eens tegenvallen. Maar wie dan leeft, dan zorgt. Groeten, Kees Hollestein. Met andere woorden, laten diegenen die het vandaag in effect niet serieus nemen dat maar bewijzen. Het is volgens mij sinds Socrates zo dat de bewijslast bij de criticaster ligt.