De komiek John Oliver presenteerde niet lang geleden een mooie aflevering van zijn nieuwsshow op HBO, waarin hij de dynamiek van discussies in de media over arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie blootlegt. Iedere paar jaar worden misstanden in fabrieken geconstateerd door activisten en/of journalisten, waarna de kledingmerken die productie-orders bij deze fabrieken hebben neergezet beterschap beloven. En dan wordt het weer een tijdje stil, totdat activisten en/of journalisten weer aandacht vragen voor een nieuwe misstand ergens in een land dat kleding produceert, grote merken vervolgens weer verbetering beloven, en zo verder.
Het Kabinet presenteert een lijst met eerlijke kledingmerken, schrijft deze week onder meer de Volkskrant. Minister Ploumen heeft de Nederlandse kledingsector geïnspireerd tot het tekenen van een convenant dat bedrijven verbindt aan duurzame verbetering van arbeidsomstandigheden in hun aanleverketens. Zij presenteert deze afspraak als een “witte lijst” van merken waar consumenten zich op kunnen richten als zij “eerlijke kleding” willen kopen.
Past het nieuws van Ploumens convenant in deze media-cyclus? Beleven we nu weer even ons optimistische momentje, en zijn we over vier of vijf jaar weer teleurgesteld als activisten of kritische journalisten laten zien dat bij de aanleveraars van de 60 ondertekenaars van het convenant er kinderarbeid, onveilig werk of vakbondsintimidatie plaatsvindt?
Het convenant stelt dat bedrijven arbeidsomstandigheden substantieel moeten verbeteren over een periode van vijf jaar. Ze moeten een risico-analyse maken, een plan van aanpak die de risico’s minimaliseert, en dat plan laten beoordelen door een stuurgroep waar ook vakbonden en NGOs zitting in hebben. Ik vind dat in principe allemaal zeer te prijzen. Tegelijkertijd maak ik me zorgen dat termen als “witte lijst” en “fairtrade” kleding, zoals gebruikt door Minister en verslaggever in de Volkskrant, te veel beloven aan de consument/burger qua garanties op waarneembare, duurzame verbeteringen in de aanleverketen van kledingmerken. Toekomstige teleurstelling lijkt mij ingebakken in deze optimistische karakterisering van het convenant.
Vier algemene conclusies uit recent onderzoek
Recent politicologisch, sociologisch en bedrijfskundig onderzoek verschaft ons inzicht in welke kansen en bedreigingen er zijn voor Europese kledingmerken om arbeidsomstandigheden in hun aanleverketen duurzaam te verbeteren. Richard Locke en Tim Bartley en collega’s schreven prachtige boeken over het onderwerp en online zijn de nodige papers beschikbaar die deelargumenten van deze auteurs vertegenwoordigen (bijvoorbeeld Locke et al; Bartley; Merk en Egels-Zanden; Egels-Zanden en Lindholm; Amengual; Kocer en Fransen).
Al deze studies zijn gebaseerd op inzichten uit fabrieken in de aanleverketens van Europese en Amerikaanse kledingmerken in de afgelopen 10 jaar, in onder meer China, Vietnam, Indonesië, India, Turkije, Mexico en de Dominicaanse Republiek. Soms zijn deze inzichten verworven door kwalitatief-vergelijkend onderzoek in een kleiner aantal fabrieken, soms door kwantitatief onderzoek in een groter aantal.
Uit deze studies kunnen we de volgende algemene conclusies trekken.
Ten eerste, de kledingindustrie is een snelle productie-industrie, waarbij merken vaak van aanleveraars wisselen om zo snel mogelijk modieuze producten te kunnen aanbieden. Dit heeft te maken met de wens van de gemiddelde Europeaan en Amerikaan om uit een regelmatig wisselend aanbod van goedkope kleding te kiezen. Met regelmatige wisselingen in product, productie, aanleveraars en locatie van aanleveraars, en organisatie van productie via tussenagenten, maken veel merken het zichzelf eigenlijk lastig om lange verbeteringstrajecten voor arbeidsomstandigheden te ontwikkelen.
Ten tweede, in de kledingindustrie is de concurrentie spreekwoordelijk moordend. Veel kledingproducenten concurreren om zo goedkoop mogelijk te produceren. Dit betekent constante druk op verlaging van arbeidskosten, en daarmee druk op de werkvloer voor arbeiders om meer te produceren in korte tijd. In Europese en Amerikaanse consumentenmarkten zijn veel merken daarnaast in een strijd verwikkeld om kleding steeds goedkoper aan de klant aan te bieden. Dit betekent verderop in de keten nog meer neerwaartse druk op lonen. Niet voor niets is in de afgelopen decennia kleding een van de producten die in het boodschappenmandje van Nederlandse burgers het meest in prijs is gedaald. Neerwaartse druk op prijzen is lastig te combineren met verbeteren van arbeidsomstandigheden. Dat kost linksom of rechtsom geld.
Ten derde, de kledingindustrie is qua productie geconcentreerd in ontwikkelingslanden waarvan de bestuurlijke elite kleding-export als een groeimodel ziet en zo goedkoop mogelijk produceren als een must. De wensen van arbeiders spelen een ondergeschikte rol in nationaal economisch beleid. Het is dus altijd de vraag of initiatieven van Europese of Amerikaanse merken om arbeidsomstandigheden in deze landen te verbeteren (lees: productie mogelijk duurder te maken) worden gesteund of gefrustreerd door overheidsinstanties en -dienaren.
Ten vierde, de kledingindustrie is qua productie geconcentreerd in een aantal landen die een politiek regime hebben met autoritair of semi-autoritair karakter. In deze landen ben je niet veilig als je probeert op te komen voor werknemers, of als je je als werknemers collectief probeert te organiseren. Ook dit beperkt ruimte voor steun aan werknemers vanuit het buitenland.
Nog veel obstakels
Een aantal van deze studies laat zien dat verbeteringen in arbeidsomstandigheden wel degelijk mogelijk is in sommige fabrieken. Maar alle auteurs plaatsen daarbij de kanttekening dat het erg moeilijk is om deze verbetering duurzaam voort te zetten over meerdere jaren. En dat het ook nog eens erg moeilijk is om deze maatregelen in andere fabrieken en in andere landen met even succesvol resultaat toe te passen. Te vaak zijn effectieve interventies ter verbetering van arbeidsomstandigheid van korte duur en afhankelijk van een set voorwaarden die op de meeste productielocaties niet bestaan (bv. een langdurige handelsrelatie tussen kledingmerk en aanleverende producent, een fabrieksmanager met oog voor de lange termijn, een relatief meewerkende overheid, vakbondsvrijheid).
Intussen lijken de nodige activiteiten in naam van “Maatschappelijke Verantwoordelijkheid” soms bedoeld om problemen te maskeren, in plaats van ze op te lossen. Fabrieksmanagers bedriegen externe controleurs die moeten toezien op arbeidsomstandigheden. Managers van Europese en Amerikaanse merken laten zich soms ook te gemakkelijk met een kluitje in het riet sturen, omdat ze zelf ook wel weten dat de prijs die ze betalen voor hun order niet valt te verenigen met hun eisen op gebied van arbeidsrechten.
Ik wens de ondertekenaars van het convenant dus alle succes, en hoop op veel nieuwe ideeën voor duurzame verbetering van arbeidsomstandigheden. Tegelijkertijd zou ik “kritische consumenten” willen adviseren om niet rustig te gaan slapen. Onderzoek toont veel obstakels op het pad richting mondiale verbetering van arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie. Voor veel van die obstakels is het de vraag of een groep goedbedoelende managers van Nederlandse merken op korte of middellange termijn het verschil gaat maken.
Tess Doucet zegt
Beste Luc,
Mooi stuk en my thoughts exactly.
Plus, dat ik er boos van wordt, als ik bedenk dat “wij” burgers ons laten sussen op eigen kosten, door een minister betaald van belastinggeld, uitgezonden door media bekostigd van belastinggeld.
Oh ja, en de PR die het oplevert voor deelnemende bedrijven, *kching* mogen we even afrekenen?
Oh ja, en de werkgelegenheid die het uitvoeren van het convenant gaat opleveren voor een blikje jonge consultants, zo gunstig voor de werkgelegenheidscijfers!
Boze, sombere gedachten over rondpompen en handhaven status quo dringen zich aan mij op.
Maar wat staat een betrokken burger, met bloedend hart en bloed aan de portemonnee, en opgroeiende kinderen to boot, dan te doen? Behalve *geen* kleding kopen (zo min mogelijk), als wel, dan duurzaam/kringloop? En zeker niet bij de 50 convenanters?
Wat kunnen we nog meer doen?
“Je schrijft een stukkie naar de krant, je vreet gewoon maar door dat ben je zo gewend…”
Tirade, maar ik vraag het me echt af.
(En liefst iets met humor en aardig, dat mensen daadwerkelijk in beweging zet, van richting doet veranderen).
Tess Doucet zegt
Ja Luc, je verwoordt mijn gedachten.
Dit maakt me boos en machteloos verdriet dreigt.
Behalve
– mijn boosheid uiten (grr!)
– zo min mogelijk (nieuwe) kleding kopen
– als toch, dan duurzaam
Wat kunnen we doen?
En wat voor de mensen die dat niet kunnen betalen?
Wat werkt wel?
Een zinvol en bezield gesprek daarover, dat zou ik zo graag zien of lezen.
Luc Fransen zegt
Beste Tess,
Dank je voor je reactie. Ik sluit me graag aan bij de observatie van Tim Bartley en collega’s in hun boek: het is prima om via principiele consumptie te proberen bij te dragen aan een betere wereld maar er spelen heel veel andere factoren een rol in een productieproces, die ervoor kunnen zorgen dat productie “eerlijker” of minder eerlijk, of “duurzamer” of minder duurzaam wordt. En het is daarom te makkelijk om simpele adviezen te geven van het kaliber “koop wel dit, en niet dit, dan weet je zeker dat het goed zit”. Zie Bartley’s pragmatisch-optimistische visie kort samengevat hier: http://iupress.typepad.com/blog/2015/08/guest-post-three-ways-to-make-conscientious-consumption-more-productive.html
Wil je als consument principiële keuzes maken in de hedendaagse kledingindustrie, dan moet je intussen eerst voor jezelf nagaan wat je principes zijn. Wil je zeker weten dat jouw aankoop niet gelinkt is aan een misstand m.b.t. arbeidsomstandigheden? Of wil je met je aankoop proberen bepaalde structurele trends tegen te gaan die mondiaal misbruik van arbeid in de hand werken? Of wil je bepaalde kledingmerken “belonen”, door speciaal bij ze aan te schaffen omdat ze zo hun “best” lijken te doen om arbeidsomstandigheden te verbeteren?
Al naar gelang je antwoord op deze vragen zullen je principieel ingegeven consumptie-keuzes een andere vorm aannemen. En vergeet intussen ook niet dat principieel consumeren niet de enige vorm van politieke invloed hoeft te zijn die een burger uit kan oefenen op dit thema. Steun voor arbeidsrechten wereldwijd kan ook via steun aan een vakbond, aan andere maatschappelijke organisaties, via je participatie in of steun aan een politieke partij die zich om het onderwerp lijkt te bekommeren, etc.
Tess Doucet zegt
Dank Luc, voor je reactie.
Ik ga het stuk lezen.
Een Nederlandse vertaling zou ook handig zijn.
Eens kijken hoe ik mijn aankoop- en ander gedrag zo strategisch mogelijk – en optimistisch – kan inzetten : )