Het expliciet benoemen van diversiteit in regeringsploegen is een opkomende trend. De Franse president Macron en de Canadese minister-president Trudeau maakten bewust de overweging om de man-vrouw verhouding in hun kabinetten gelijk te verdelen. Trudeau reageerde op vragen hierover simpelweg: “omdat het 2015 is.” Macron beriep zich op het Franse ideaal van égalité. Voormalig premiers Zapatero (Spanje) en Renzi (Italië), doorbraken in respectievelijk 2008 en 2014 al mannelijke dominantie in ministersploegen. Het Spaanse kabinet telde zelfs meer vrouwen dan mannen.
Maar in tegenstelling tot zijn collega’s noemde Mark Rutte de genderverdeling in zijn kabinet een bijzaak: “Mijn streven is de beste mensen te vinden […] De verdeling man-vrouw is secundair.” In dit blog analyseren we de genderbalans sinds 1953, toen de eerste vrouw toetrad tot een Nederlands kabinet. Hoe verloopt het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen en ministers over tijd? Welke posten bekleden vrouwen? En welke rol spelen politieke partijen hierin? Ten slotte beschouwen we het gebrek aan etnische diversiteit. Want in 2017 zou de etnische diversiteit van de samenleving ook zichtbaar moeten zijn.
Hoogste percentage vrouwen in het kabinet ooit: genderbalans onder ministers en staatssecretarissen,1953-2017
Het aandeel vrouwen in een Nederlands kabinet is nog nooit zo hoog geweest als in het kabinet-Rutte III. Ondanks deze vooruitgang is de man-vrouwverdeling met 44 procent nog niet helemaal gelijk.[1] Bekeken in historisch perspectief, zien we dat de toename van vrouwen in Nederlandse kabinetten verloopt met horten en stoten. Anna de Waal (KVP) is de allereerste vrouw in een Nederlands kabinet. Zij wordt benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het kabinet-Drees III in 1953. Drie jaar later wordt Marga Klompé, ook van de KVP, benoemd als eerste vrouwelijke minister in 1956. Van 1956 tot 1971 – met uitzondering van 1963-1966 – is Klompé minister van Maatschappelijk Werk. In haar laatste twee kabinetsperiodes krijgt Klompé daar Cultuur en Recreatie bij. Naast eerste vrouwelijke minister in Nederland is Klompé tevens de langst dienende vrouwelijke minister. Niet verwonderlijk, aangezien tot 1977 een kabinet maximaal één vrouw telt, op 1956 na (figuur 1). Vanaf 1977 keert het tij langzaam. Het aantal vrouwelijke staatssecretarissen stijgt tussen 1977 en 1981 van drie naar vijf. In 1982 zitten er voor het eerst twee vrouwelijke ministers in het kabinet.
Tussen 1977-1994 schommelt het totaal aandeel vrouwelijke ministers en staatssecretarissen tussen de 9 en de 19 procent (figuur 2). In 1994 zien we een forse stijging naar 32 procent. Nu in 2017, voor het eerst in 25 jaar, is er weer een stijging zichtbaar. In het nieuwe kabinet komt het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen en ministers voor het eerst in de geschiedenis boven de 36 procent uit, namelijk 44 procent.
We zien een duidelijk verschil tussen het aandeel vrouwelijke ministers en staatssecretarissen (figuur 3 en 4). Het aandeel vrouwelijke ministers haalt in 2006 voor het eerst 30 procent en blijft daar hangen tot Rutte III (40 procent). Het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen haalt in 1994 al 30 procent en schuift vanaf 2003 naar de 40 procent. In 2007 is de genderbalans onder staatssecretarissen voor het eerst gelijk. Na een dip tijdens Rutte I en Rutte II is de genderbalans onder staatssecretarissen in Rutte III wederom gelijk.
Sinds 1956 is 87 procent van het totaal aantal ministerposten door mannen vervuld[2]. Het fenomeen ‘dubbele post’ draag bij aan deze ongelijkheid. In de periode 1956-2017 komt het bij mannelijke ministers 37 keer voor dat zij meer dan één portefeuille beheren. Bij vrouwen komt dit slechts één keer voor.
Ministers worden ook geregeld opgevolgd. Sinds 1956 worden vrouwelijke ministers vier keer opgevolgd door een man en één keer door een vrouw. Mannelijke ministers worden 52 keer opgevolgd door een man en slechts eenmaal door een vrouw. Er is dus relatief veel mannelijke instroom.
Genderbalans per partij
Sinds 1956 hebben het CDA – inclusief één van haar voorgangers, de KVP – en de VVD de meeste vrouwelijke ministers geleverd, respectievelijk 38 en 29 procent[3] (figuur 5). De PvdA staat op de derde plek met 19 procent. Hierbij moet natuurlijk worden opgemerkt dat in de periode 1956-2017 het CDA en haar voorgangers zitting had in 23 kabinetten, terwijl de VVD en de PvdA aanzienlijk minder vaak regeringspartner waren en dus minder ministers konden leveren; respectievelijk 16 en 10 maal.
De meeste vrouwelijke staatssecretarissen (34 procent) waren van PvdA-huize (figuur 6). Ook de enige bewindsvrouw met een migratie-achtergrond kwam uit de PvdA gelederen – Nebahat Albayrak, staatssecretaris van Justitie in de periode 2007 tot 2010.[4]
Dit betekent niet dat het CDA en de VVD de afgelopen decennia relatief de meest gendergelijke partijen zijn geweest als het gaat om bewindslieden. In tegendeel, alle partijen, en het CDA in het bijzonder, leveren aanzienlijk minder vrouwelijke dan mannelijke ministers[5] (figuur 7). Het aandeel vrouwelijke ministers per partij zit, op het CU na, ruim onder de 30 procent. De CU levert het meeste vrouwelijke ministers ten opzichte van het totaalaantal CU-ministers, namelijk twee van de zeven. Met 28 procent is dat een zorgelijke eerste plek. D66 levert 23 procent vrouwen onder hun ministers – zes van de 26. De drie grootste regeringspartijen doen het ook meteen het slechts: de VVD levert 19 procent en de PvdA 17,7 procent vrouwelijke ministers. Het CDA staat onderaan met slechts 12 procent vrouwen onder hun ministers. Het CDA mag dan sinds 1956 de meeste vrouwelijke ministers hebben geleverd, maar vergeleken met het totaal aantal ministers stelt het bar weinig voor (22 vrouwen op een totaal van 181 ministersposten). Dat de CU relatief goed uit deze figuren naar boven komt heeft natuurlijk deels te maken met het feit dat zij pas zeer recent regeringservaring hebben opgedaan.
Het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen per partij is beduidend hoger dan het aandeel vrouwelijke ministers (figuur 8). Het CU doet het wederom het beste: één van de in totaal twee CU-staatssecretarissen is vrouw. Een stuk daaronder en wederom op de tweede plek staat D66 met zes vrouwelijke staatssecretarissen van de twintig, oftewel 30 procent. De PvdA levert 28 procent vrouwelijke staatssecretarissen en de VVD 22 procent. Het is opvallend dat het 50/50 streefcijfer in de PvdA onder vrouwelijke en mannelijke Kamerleden dus niet wordt vertaald naar ministers óf naar staatssecretarissen. Het CDA bungelt wederom onderaan met 15 procent vrouwelijke staatssecretarissen (19 vrouwen op een totaal van 131 staatssecretarissen). In Rutte III leveren alle regeringspartijen wél evenveel of meer vrouwen op een post van staatssecretaris. Iets wat vier keer eerder gebeurde bij de PvdA (2012; 2007; 1994; 1981), twee keer eerder bij de D66 (2003; 1998), en één keer eerder bij het CU en de VVD (respectievelijk 2007; 2002). Er zit dus, helaas, geen duidelijke stijgende lijn in een gelijke man-vrouwverhouding onder staatssecretarissen per partij. Van een gelijke man-vrouw verdeling per partij onder ministers is al helemaal geen sprake.
Verdeling Posten: nog nooit een vrouwelijke minister op Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën en Buitenlandse Zaken
Door de tijd heen zijn de meeste vrouwen vertegenwoordigd bij de ministeries Maatschappelijk Werk (7), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer / Infrastructuur en Milieu (8) en Verkeer en Waterstaat (7). De minste vrouwen zijn vertegenwoordigd bij Defensie (2), Landbouw (2), Economische Zaken (2) en Justitie (2) (figuur 9). Ministeries die nog nooit zijn vertegenwoordigd door een vrouw zijn Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Buitenlandse Zaken (los van de portefeuille Ontwikkelingssamenwerking) en Financiën.
Tot 1982 vertegenwoordigen vrouwelijke ministers Maatschappelijk Werk of Volksgezondheid, Welzijn en Sport (in die tijd Volksgezondheid en Milieuhygiëne) (figuur 10). Van 1982 tot aan 2003 komen daar Verkeer en Waterstaat, Ontwikkelingssamenwerking, Binnenlandse Zaken, Justitie, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap[6] bij (figuur 10). In de periode 2003-2017 zien we ook vrouwelijke ministers voor Integratie, Landbouw en, vanaf 2012, Defensie (figuur 10). In het nieuwe kabinet wordt Sigrid Kaag minister op het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar Halbe Zijlstra zal de hoogste baas op dit departement zijn. Kaag’s specifieke portefeuille is Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel, waarin vijf vrouwen haar al voorgingen. In figuur 10 staat ze daarom gecategoriseerd onder Ontwikkelingssamenwerking.
Van deze exclusieve ministerposten zijn Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel vertegenwoordigd door vrouwelijke staatssecretarissen. Ook Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden vaker door vrouwelijke staatssecretarissen dan ministers bestuurd. Op een aantal posten zijn er juist meer ministers dan staatssecretarissen geweest, namelijk Maatschappelijk Werk, en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (figuur 11).
Gender als breekijzer voor etnische diversiteit
Over het algemeen laten de historische figuren een stijgende lijn zien in de verdeling tussen mannen en vrouwen in het Nederlandse kabinet. Qua etnische diversiteit is er geen vooruitgang, het aantal bewindslieden met een migratieachtergrond blijft nul. Inmiddels is het alweer 10 jaar geleden dat Nebahat Albayrak en Ahmed Aboutaleb, beide PvdA, benoemd werden als de eerste staatsecretarissen met een migratieachtergrond (Balkenende IV).
Zijn ze er dan echt niet, die getalenteerde kandidaten voor ministersposten met een bi-culturele achtergrond? Binnen de huidige regeringspartijen zijn in het verleden wel degelijk gekwalificeerde Kamerleden geweest. Denk aan bijvoorbeeld Laetitia Griffith (VVD), Fatma Koşer Kaya (D66) en Kathleen Ferrier (CDA). Op de ministeries, in gemeenteraden en andere ‘kweekvijvers’ van ministers zal ongetwijfeld nog meer talent rondlopen dat nu nog niet zichtbaar is. Laat gender een breekijzer zijn voor een echt divers kabinet na de volgende verkiezingen. Partijen moeten daarom nu al talent herkennen, scouten en begeleiden onder politici met een migratieachtergrond, zodat de lijstjes met namen ruim op tijd klaarliggen. En als ze dan toch bezig zijn, laat ze dan ook mannelijke dominante doorbreken in het partijleiderschap. Wie weet krijgen we dan eindelijk ook eens een vrouwelijke minister-president.
Voetnoten:
[1] In onze analyse is de minister-president (de minister voor Algemene Zaken) niet meegenomen. Wel meegerekend zou het percentage vrouwelijke bewindslieden uitkomen op 42.
[2] De bron van deze alinea is Parlement en Politiek ‘Kabinetten 1945-heden’ beschikbaar op: https://www.parlement.com/id/vh8lnhrp1x03/kabinetten_1945_heden [25/10/2017], eigen bewerking.
[3] Met betrekking tot partijen die niet meer bestaan zijn we als volgt te werk gegaan: Het KVP is samengeteld met het CDA en DS’70 is samengeteld met D66.
[4] Niet meegerekend hier is Philomena Bijlhout van de LPF, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met Mark Rutte. Bijlhout vervulde de post slechts één dag. Ook niet meegerekend is de minister van Justitie tijdens Kok I, Winnie Sorgdrager. Sorgdrager is in Den Haag geboren maar heeft volgens sommige bronnen een Indisch migratie-verleden. Er is echter geen betrouwbare informatie gevonden over haar migratie-achtergrond. Voor een biografie van Sorgdrager, zie hier.
[5] In onze dataset hebben we dubbele minister- en staatssecretarisposten, en vervangingen langer dan drie maanden, meegerekend.
[6] Niet alle kabinetten behelzen dezelfde ministeries en soms wordt er een nieuw ministerie gecreëerd of juist een opgeheven. We hebben ministeries die voor elkaar in de plaats zijn genomen daarom samengeteld. Bijvoorbeeld Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1956 onder Drees IV is meegeteld als Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Infrastructuur en Milieu is samengenomen met Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.
“Laat gender een breekijzer zijn voor een echt divers kabinet na de volgende verkiezingen.”
Mag ik vragen waarom? Ik mis de rechtvaardiging in dit stuk, is diversiteit (van demografische eigenschappen) al bij voorbaat beter?
“Partijen moeten daarom nu al talent herkennen, scouten en begeleiden onder politici met een migratieachtergrond, zodat de lijstjes met namen ruim op tijd klaarliggen.”
Jullie pleiten voor quota, maar met welk doel? Diversiteit zou wat mij betreft om diversiteit van kennis, kunde en inzicht moeten gaan, niet om arbitraire lichaamskenmerken. Gaat het puur om de symbolische daad zodat we kunnen zeggen dat we gelijkheid van uitkomst hebben, al is die kunstmatig zo gemaakt?
Ik hoop van (een van) jullie toelichting te krijgen, bedankt voor de grondige uiteenzetting.
Auteurs and deze site (100% mannen)
Armen Hakhverdian
Kristof Jacobs
Tom Louwerse
Tom van der Meer
Matthijs Rooduijn
Gijs Schumacher
Rens Vliegenthart
En uw punt is?