Vandaag gaat bij het Gerechtshof Den Haag de behandeling van het hoger beroep in het strafproces tegen PVV-voorman Geert Wilders van start. Er zijn eerst enkele regiezittingen, daarna volgt de inhoudelijke behandeling. Wilders deed zijn beruchte ‘minder Marokkanen’-uitspraak alweer ruim vierenhalf jaar geleden, in maart 2014 tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. Anderhalf jaar later, op 31 oktober 2016, ging bij de Rechtbank Den Haag het proces tegen Wilders van start. Ruim een maand later, op 9 december 2016, volgde de uitspraak: Wilders was schuldig aan groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie, maar de rechters vonden het opleggen van een straf niet nodig. Wilders én het Openbaar Ministerie gingen daarop in hoger beroep. Dat hoger beroep wordt in de komende maanden behandeld.
Discriminatiezaken, vooral die tegen politici, zijn lastig, juist omdat het hierbij gaat om een botsing tussen twee grondrechten: de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 van de Grondwet) versus het beginsel van non-discriminatie (artikel 1 van de Grondwet). In de afgelopen 38 jaar, vanaf circa 1980, zijn er een klein aantal van dergelijke zaken geweest: onder meer tegen de politici Hans Janmaat en Delano Felter. Voor mijn proefschrift heb ik de strafzaken tegen Janmaat onderzocht. Voor dit artikel bestudeerde ik ook de zaak tegen Felter. Hieruit blijkt dat het Openbaar Ministerie jarenlang worstelde met discriminatiezaken tegen politici.
Hans Janmaat, Tweede Kamerlid voor de Centrumpartij (CP) en later voor de Centrumdemocraten (CD), zette zich in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw vooral af tegen (asiel)immigratie en de multiculturele samenleving. Die kritiek verwoordde hij op een scherpe, pesterige toon, waarbij hij de grenzen van de wet opzocht en soms daar overheen ging.
De strafrechtelijke vervolging van de CP en later de CD kwam in de jaren tachtig langzaam op gang. Het Openbaar Ministerie aarzelde lang voordat het vervolging instelde. Het vroeg zich af of de uitlatingen wel discriminerend waren, het wilde Janmaat geen podium bieden en was bang om zaken te verliezen. Daarbij kwam dat de nogal vage en ruime antidiscriminatiewetgeving en de beperkte jurisprudentie het Openbaar Ministerie, maar ook de rechters, weinig steun bood. Als een zaak wel voor de rechter kwam volgde geen veroordeling, deels door juridische formaliteiten en deels omdat de rechters de uitspraken van Janmaat niet strafwaardig achtten. Rechters gaven tevens keer op keer te kennen dat de politieke discussie de nodige ruimte zou moeten krijgen, ook als het ging om lastige onderwerpen als immigratie en integratie.
Onder toenemende politieke en maatschappelijke druk veranderde dat in de jaren negentig. Om verschillende redenen kwam het toen wel tot veroordelingen. Het Openbaar Ministerie moest, na een aanscherping van de interne richtlijnen, alle discriminatiezaken gaan vervolgen. Verder kreeg het Openbaar Ministerie in de loop van de tijd waarschijnlijk meer grip op de aanpak van dergelijke zaken, onder meer omdat de jurisprudentie vastere vorm kreeg. En tot slot kwamen er vanuit de Tweede Kamer en de samenleving regelmatig oproepen om discriminerend geachte uitspraken streng te bestraffen, en het Openbaar Ministerie en de rechters hielden daar rekening mee. Zij wogen bij de strafzaken tegen Janmaat in de jaren negentig het maatschappelijk klimaat nadrukkelijk mee.
Janmaat is in de jaren negentig twee keer veroordeeld voor groepsbelediging, discriminatie en/of het aanzetten tot haat tegen (groepen) mensen met een migratie-achtergrond. De eerste keer voor enkele uitspraken in de zendtijd voor politieke partijen uit de jaren 1989-1993. De tweede keer voor een uitspraak tijdens een demonstratie in Zwolle in 1996. Officier van justitie Welschen zei in 1994 tijdens de eerste strafzaak tegen Janmaat dat het Openbaar Ministerie niet de bedoeling had om hem te verbieden zijn politieke opvattingen te verkondigen; het ging om de manier waarop de dingen werden gezegd. Oftewel: het uiten van kritiek op het immigratie- en integratiebeleid mocht natuurlijk, maar niet op een wijze die discriminerend was, aanzette tot haat of beledigend was voor groepen mensen. De ‘manier waarop’ van Janmaat leidde tot de twee veroordelingen in de jaren negentig.
Na circa 2000 is er voor kritiek, zeker voor zakelijke kritiek, op het immigratie- en integratiebeleid meer ruimte dan in de jaren tachtig en negentig. Maar de vrijheid van meningsuiting wordt begrensd door het verbod op discriminatie; op dat punt is er niets veranderd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de rechtszaak tegen de lokale Amsterdamse politicus Delano Felter. Felter werd begin 2016 veroordeeld voor discriminerende uitspraken over homoseksuelen. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak in december 2014 dat een politicus in een maatschappelijk debat veel mag zeggen; hij mag echter geen uitlatingen doen die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. En daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid.
Wilders heeft – anders dan Janmaat – (meestal) kritiek op de islam. Zijn doel is het om de liberale westerse waarden te verdedigen tegen een islamitische dreiging, en ook tegen progressieve naïviteit. Deze islamkritiek wordt door hem scherp verwoord, maar hij blijft daarbij in het algemeen binnen de grenzen van de wet, ook omdat de wettelijke regels voor religiekritiek ruimer zijn dan die voor discriminatie en groepsbelediging. De Rechtbank Amsterdam sprak Wilders tijdens een eerder strafproces in juni 2011 dan ook vrij, omdat hij zich richtte tegen een geloof (de islam dus) en niet tegen (groepen) mensen. Zodra Wilders echter de islamkritiek los laat, zijn pijlen richt op (groepen) mensen en dat ook nog eens op een (te) scherpe wijze verwoord – zoals bij zijn uitspraak over ‘minder Marokkanen’ – loopt hij, net als Janmaat en Felter, het risico om met de strafrechter in aanraking te komen.
Of het ook tot een veroordeling komt, blijft nog even de vraag. De lastige afweging tussen de vrijheid van meningsuiting versus het beginsel van non-discriminatie ligt nu op het bordje van de rechter.
Als het gaat om ‘kritiek op de islam’ wil ik graag nog even vermelden, aangezien het niet in het stuk staat, dat ik bezig ben met een islamitische reformatie die erg voorspoedig verloopt.
De ‘kritiek’ op ‘de islam’ is wat mij betreft van toepassing op de oude kalifaat-islam en ik voel mij daar niet door aangesproken tenzij ik specifiek wordt genoemd. Wat nooit gebeurd.
De facebookpagina groeit overigens gestaag richting the 600.000 likes en er zijn geen problemen.