Voor een goed werkende democratie is het belangrijk dat veel burgers gaan stemmen. Maar lang niet iedereen doet dat. Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019, bijvoorbeeld, maakte in Nederland slechts 42 procent de gang naar de stembus. Het is daarbij opvallend dat bepaalde groepen vaker stemmen dan andere. Zo hangt de kans om te gaan stemmen samen met iemands sociaaleconomische positie. Veel mensen vinden dat problematisch omdat, zoals de bekende politicoloog Lijphart stelt, ongelijkheid in verkiezingsopkomst leidt tot ongelijke vertegenwoordiging, en dus ook ongelijke invloed.
Waarom gaan sommige burgers stemmen, terwijl anderen thuisblijven? Opleidingsniveau speelt hierbij een belangrijke rol: hoe hoger iemands opleidingsniveau, hoe groter de kans op politieke participatie, zoals gaan stemmen. Onderzoekers zien opleidingsniveau als een hulpbron. Het idee is dat hoger opgeleiden meer cognitieve vaardigheden en politieke kennis hebben, wat hen in staat stelt om politiek te begrijpen, politieke standpunten in te nemen en politiek te participeren.
Sociale wetenschappers merken hierbij op dat niet alleen het eigen opleidingsniveau van belang is. Ook hoger opgeleide vrienden en familie kunnen hulpbronnen voor politiek handelen bieden. Met name het opleidingsniveau van partners lijkt hierbij relevant. Mensen stemmen vaak samen met hun partner, discussiëren met hun partner over politieke kwesties, en partners kunnen sociale druk uitoefenen om politiek actief te zijn. Dus: hoe hoger het opleidingsniveau van iemands partner, hoe waarschijnlijker het is dat iemand gaat stemmen. Dat is althans het gangbare argument.
Maar dit gebruikelijke perspectief heeft geen oog voor processen van sociale vergelijking. Zulke processen kunnen ervoor zorgen dat het hebben van een hoger opgeleide partner het minder waarschijnlijk maakt dat iemand gaat stemmen. Om dit te begrijpen is belangrijk om op te merken dat opleidingsniveau meer is dan alleen een hulpbron.
Een hoger opleidingsniveau is namelijk ook een indicator van sociale status. Mensen interpreteren opleidingsniveau vaak in termen van competentie en expertise. Volgens dominante statusdenkbeelden in westerse samenlevingen zijn hoger opgeleiden competenter en geschikter om te stemmen dan lager opgeleiden. Onderzoek toont aan dat zowel hoog- als laagopgeleiden zulke statusovertuigingen onderschrijven. Daarom beïnvloedt iemands relatieve (opleidings)positie in de samenleving de mate waarin iemand zichzelf geschikt en competent acht om politiek te participeren.
We vermoedden dat zo’n statuseffect van opleidingsniveau ook, en misschien wel in het bijzonder, relevant is binnen relaties. Wanneer partners verschillende opleidingsniveaus hebben, wordt de laagst opgeleide partner namelijk op dagelijkse basis geconfronteerd met diens lagere opleidingspositie. Deze relatief lagere positie kan mensen ontmoedigen om te gaan stemmen.
Om te onderzoeken hoe de gangbare verklaring en ons vermoeden zich tot elkaar verhouden, maakten we gebruik van de meest recent gegevens van de European Social Survey die informatie bevatten van representatieve steekproeven van burgers in 23 Europese landen. Omdat we geïnteresseerd zijn in hoe partners elkaars stemgedrag beïnvloeden, beperkten we onze analyses tot burgers die samenwonen met hun partner. We gebruikten een statistische methode die het mogelijk maakt om de verschillende manieren waarop partners elkaars stemgedrag beïnvloeden te ontwarren.
Enerzijds laat onze analyse, net als eerder onderzoek, zien dat het hebben van een partner met een hoog opleidingsniveau de kans om te gaan stemmen verhoogt, waarschijnlijk omdat dit hoge opleidingsniveau als hulpbron fungeert. Maar anderzijds vinden we ook dat lager opgeleid zijn dan de partner de kans om te gaan stemmen verlaagt; waarschijnlijk doordat het innemen van een als lager gewaardeerde positie het idee voedt dat iemands mening niet volwaardig meetelt.
Onze bevindingen wijzen er dus op dat opleidingsniveau een hulpbron voor politieke participatie biedt. Tegelijkertijd is opleidingsniveau relevant omdat het statusimplicaties heeft. Opleidingsniveau plaats mensen in posities die – via sociale constructies – als ‘inferieur’ of ‘superieur’ worden beschouwd en die via processen van sociale vergelijking onder lager opgeleiden het gevoel om aanspraak te maken op politieke participatie aantasten.
Ongelijkheid bestaat uiteraard ook in allerlei andere situaties dan bij samenwonende partners. Het door ons gehanteerde perspectief kan helpen om meer algemene sociale ongelijkheden in politieke participatie te begrijpen.
Deze bijdrage is een bewerking van een artikel dat eerder verscheen op het European Politics and Policy (EUROPP) blog van de London School of Economics and Political Science (LSE). Het is gebaseerd op: Daenekindt, S., De Koster, W., & Van der Waal, J. (2019). Partner Politics: How Partners Are Relevant to Voting. Journal of Marriage and Family, doi.org:10.1111/jomf.12619
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.