Momenteel zien we een sterke opkomst van populistisch radicaal-rechtse partijen en politici. Op 8 november jl. is Donald Trump verkozen tot president van de Verenigde Staten. Op 4 december verloor Norbert Hofer (FPÖ) op het nippertje de Oostenrijkse presidentsverkiezingen. In Hongarije en Polen zijn er regeringen aan de macht die worden gedomineerd door populistisch radicaal-rechtse partijen. In die twee landen gaat het niet goed met de democratische rechtsstaat: de ruimte voor onafhankelijke media wordt ingeperkt en de rechtelijke macht staat onder druk. In 2017 zijn er verkiezingen in Frankrijk, Duitsland en ook in Nederland. Naar het zich laat aanzien leiden die ook hier tot een sterke groei van populistisch radicaal-rechts, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de democratie en de rechtsstaat. Hoe zou een democratische rechtsstaat moeten omgaan met uitdagers die de liberale democratie geen goed hart toedragen? Zijn er lessen te trekken uit het verleden?
In mijn onlangs verschenen proefschrift heb ik onderzocht hoe Nederland in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw omging met twee populistisch radicaal-rechtse partijen: de Centrumpartij (CP) en de Centrumdemocraten (CD), de partijen van Hans Janmaat. Kunnen we een voorbeeld nemen aan de wijze waarop die twee partijen – die werden gezien als een bedreiging voor de democratie – toen werden bestreden?
De CP en CD hadden stevige kritiek op het immigratie- en integratiebeleid van de regering en op de multiculturele samenleving. Door deze kritiek een centrale plaats in hun politieke boodschap te geven en op een provocerende en soms botte of beledigende manier te verwoorden, plaatsten die partijen zich buiten een brede maatschappelijke consensus die zich scherp keerde tegen verschijnselen van fascisme, racisme en discriminatie. Een groot deel van de samenleving beschouwde die partijen dan ook als ‘fout’; ze werden niet gezien als politieke tegenstanders, maar als vijanden.
De CP en CD werden op een breed front bestreden, in de politiek, door de overheid en in de samenleving. Ik onderscheid in mijn boek daarbij vijf arena’s: het parlement, de rechtszaal, subsidiëring en toezicht, publieke opinie en de straat. In de Tweede Kamer (arena ‘parlement’) vormden de andere politieke partijen een cordon sanitaire rond de CP en CD dat breed werd ingevuld. Niet alleen was er geen sprake van samenwerking met Janmaat, ook werd er niet met hem gedebatteerd. Hierdoor kreeg het cordon sanitaire een weinig democratische invulling. In de arena ‘rechtszaal’ spanden maatschappelijke organisaties, waaronder de Anne Frank Stichting, veel civiele zaken aan tegen de CP en CD. De strafrechtelijke vervolging van Janmaat en de zijnen kwam in de jaren tachtig langzaam op gang; in de jaren negentig werd hij tweemaal veroordeeld. Met name op het vonnis naar aanleiding van een uitspraak van Janmaat bij een demonstratie in Zwolle (in 1996) kwam veel kritiek. Was hier wel sprake van het aanzetten tot discriminatie? En kreeg het beginsel van antidiscriminatie niet te veel gewicht ten koste van de vrijheid van meningsuiting? In de arena ‘publieke opinie’ probeerden maatschappelijke organisaties als de Anne Frank Stichting in tal van publicaties het ‘ware’ (racistische) gezicht van de CP en CD bloot te leggen. Daarnaast besteedden de media veel aandacht aan die partijen. Wel legden ze in hun berichtgeving vaak eenzijdig de nadruk op de negatieve en controversiële aspecten van de CP en CD. In de arena de ‘straat’ was het voor die partijen als gevolg van acties van antifascisten zeer lastig om openbare vergaderingen of demonstraties te houden. Vergaderingen werden veelvuldig verstoord, met als dieptepunt de aanslag op een CP/CD-vergadering in Kedichem eind maart 1986. Verder werden demonstraties van die partijen meestal verboden. Als ze wilden demonstreren kondigden antifascisten standaard een tegendemonstratie aan, waarna de burgemeester uit vrees voor een verstoring van de openbare orde de CP/CD-demonstratie verbood. Het recht van vergadering en demonstratie van die partijen kwam zo in gevaar en de (landelijke en lokale) overheid deed relatief weinig om dat recht te garanderen. In de arena ‘subsidiëring en toezicht’ tenslotte opereerden overheidsorganisaties als het ministerie van Binnenlandse Zaken (subsidiëring van partij-instellingen) en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (toezicht op mogelijk extremistische partijen en groepen) in het algemeen tamelijk terughoudend ten opzichte van de CP en CD.
Alles overziende kan worden geconcludeerd dat de CP en CD wel heel zwaar werden bestreden. Dit terwijl het kleine partijen waren (de CP had één zetel en de CD had maximaal drie zetels in de Tweede Kamer) die door de BVD al in het begin van de jaren tachtig als niet of nauwelijks gevaarlijk werden gekwalificeerd. Wat mij betreft is de wijze van omgang met de CP en CD in de jaren tachtig en negentig dus geen goed voorbeeld voor de omgang met dergelijke partijen nu. Hoe zou het dan wel moeten?
Bij de verdediging van de democratische rechtsstaat is – dat blijkt uit het voorbeeld van de CP en CD – de maatvoering van groot belang. Het risico is namelijk disproportionele repressie en misbruik van staatsmacht, waarbij de waarden van de democratie, die worden verdedigd, in het gedrang kunnen komen. Een flinke mate van terughoudendheid zou dus voorop moeten staan, alsmede vertrouwen op het democratisch besef van het overgrote deel van de bevolking. Verder is het verstandig om in discussie te blijven met de betrokken partij of groepering en zijn aanhang; dat heeft mogelijk een matigend effect. Het gebruik van geweld is natuurlijk sowieso uit den boze. En tot slot: laten we niet vervallen in goed/fout-schema’s. Blijf de betrokken partij of groep behandelen als een politieke tegenstander, niet als vijand.
Foto: Hans Janmaat. Fotocollectie Nationaal Archief/Anefo/Rob Bogaerts
Igor zegt
Ik snap het niet helemaal: het lijkt er op dat de manier van omgang met de voorgangers van de PVV buitengewoon effectief was. Of dit ook juist was, hangt denk ik af van de vraag in hoeverre je in deze partijen een bedreiging van de democratie kunt zien – maar daar gaat het stukje nu juist niet op in. Als deze partijen verwerpelijke of gevaarlijke ideeën propageerden, lijkt mij een attitude van vijandschap niet meer dan terecht.
Het argument dat het maar om kleine partijen ging, lijkt me naast het punt; het doel is immers om te voorkomen dat die uitgroeien naar een groter probleem. Zoals nu.
Evilette Achtertuyn zegt
Als we destijds massaal op Janmaat gestemd hadden, hadden we nu geen terugkerende jihadi’s gehad.