In een recente bijdrage wees Simon Otjes erop dat een coalitie met een meerderheid van de zetels in de Tweede Kamer niet automatisch ook een meerderheid van de kiezers achter zich heeft. Hij stelde dat dit probleem met een andere restzetelverdeling minder vaak voor zou komen. Ik vroeg me af hoe vaak dat eigenlijk voor kan komen en hoe groot dat “probleem” eigenlijk is met een proportioneel stelsel als het Nederlandse. Daarbij richtte ik me op de uitslag van 2021.
Coalitievorming
Laat ik beginnen met een van de leukste inzichten om te onderwijzen aan eerstejaars politicologiestudenten en om te gebruiken bij praatjes voor mensen die ook eens iets willen horen over politiek: hoeveel meerderheidscoalities zijn er mogelijk nadat de zetels zijn verdeeld over politieke partijen? Ik laat bij dergelijke praatjes mensen vaak eerst wat schatten en probeer daarna de hoogste schatting door middel van bieden wat hoger te krijgen. De meesten blijven ver beneden het werkelijk aantal. En dat komt doordat ze meer van politiek weten dan goed voor ze is.
Laten we eerst even wat begrippen definiëren. Een ‘coalitie’ is elke combinatie van partijen. En voor het gemak noemen we ook een ‘combinatie’ van een enkele partij een coalitie. Het kan immers zijn dat een partij meer dan 50 procent van de zetels haalt en zelfstandig de regering vormt. Hoeveel van dat soort ‘combinaties’ zijn er? Elke partij kan wel (1) of niet (0) in de coalitie zitten. Dat zijn 2 mogelijkheden. En dat geldt voor alle politieke partijen, ongeacht hun omvang. Dat levert ons 2 tot de macht (het aantal partijen) aan combinaties op. Eigenlijk moeten we er dan nog eentje aftrekken, want deze verzameling combinaties omvat ook de ‘lege coalitie’ (de combinatie waarin geen enkele partij zit), maar die komt ons zo dadelijk nog van pas.
Niet al deze combinaties hebben een meerderheid, maar gelukkig kunnen we alle combinaties ‘paren’. Zo kunnen we de combinatie van ‘alle partijen’ en de ‘lege coalitie’ paren. En elk van die paren van combinaties kunnen we zo maken, dat ze precies alle politieke partijen maar een keer omvatten. Zo kunnen we de combinatie van de VVD en CDA, paren aan de combinatie van alle andere 15 politieke partijen.
Oneven aantal zetels of niet?
Als het aantal zetels oneven zou zijn geweest (zoals dat in veel raden en parlementen het geval is) weten we direct dat een van de twee ‘combinaties’ een meerderheidscoalitie is, ongeacht de omvang van de partijen. Die meerderheidscoalitie is een combinatie van partijen die meer dan de helft van het aantal zetels heeft. Precies de helft dus van alle combinaties waar we mee begonnen. Immers óf CDA en VVD hebben een meerderheid, óf de andere politieke partijen hebben samen een meerderheid. Dat betekent dus dat we 2 tot de macht (het aantal politieke partijen -1) aantal coalities (‘combinaties’) hebben die een meerderheid kunnen halen. Dat zou dan weer betekenen dat er in een parlement met 17 politieke partijen, zoals dat in Nederland het geval was na de laatste verkiezingen, maar liefst 65.536 mogelijke meerderheidscoalities zijn.
Nu is er ooit voor gekozen het Nederlandse parlement te laten bestaan uit 150 zetels. Dat betekent dat sommige paren van combinaties van partijen allebei precies 75 zetels kunnen hebben. In dat geval heeft geen van de beide combinaties in het paar een meerderheid. En daarom zijn er feitelijk wat minder meerderheidscoalities dan de eerdergenoemde 65.536.
Waarom is het voor veel mensen zo lastig te begrijpen dat er in Nederland na de verkiezingen zoveel mogelijke coalities zijn? Deels omdat iedereen weet dat de meeste van die coalities politiek volstrekt onmogelijk zijn. Eerstejaars en andere belangstellenden weten wel iets van politiek. Een coalitie waarin alle partijen zitten, of een coalitie van een rechts blok aangevuld met GroenLinks en SP? Ondenkbaar. Maar niet onmogelijk.
De uitslag van 2021
Uitgaande van het bovenstaande idee heb ik de uitslag van 2021 geanalyseerd. Netjes alle mogelijke combinaties van partijen op een rijtje gezet en gekeken welke combinaties een meerderheid hebben, zonder me te bekommeren om de politieke realiteit. Ook kon ik zo het aantal blokkerende coalities berekenen. Bovendien heb ik bepaald hoeveel stemmen elk van die coalities achter zich heeft. Het aantal stemmen is immers niet voor elke zetel gelijk. Door de restzetelverdeling hebben partijen met precies evenveel zetels soms wat meer of minder stemmen. In tabel 1 staat het resultaat van wat denk- en rekenwerk op basis van de uitslag van 2021.
Tabel 1: kenmerken van coalities gebaseerd op de uitslag van 2021 (grootste gemiddelden)
Winnende coalitie met ook een meerderheid kiezers | 62.589 |
Winnende coalitie met minderheid kiezers | 2.016 |
Combinaties met precies 75 zetels | 1.862 |
Verliezende combinaties | 64.605 |
Totaal | 131.072 |
Het kan dus gebeuren dat er een coalitie wordt gevormd die niet de meerderheid van de kiezers vertegenwoordigt (ruim 2000 van de mogelijke meerderheidscoalities). Volgens Simon Otjes was dat in onder meer 1977, 2010 en 2017 zelfs het geval bij het vormen van ‘de’ coalitie: de coalitie die de regering vormde. Hij stelde verder: “de kans op zo’n meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers is minder groot onder grootste gemiddelden.”
Andere restzetelverdeling?
Om na te gaan of de kans op een coalitie die een meerderheid van de zetels, maar een minderheid van de stemmen achter zich heeft inderdaad minder groot is als we de stemmen verdelen middels grootste overschotten, heb ik de uitslag van 2021 herberekend, opnieuw alle coalities op een rijtje gezet, en wederom bekeken welke van die coalities een meerderheid heeft.
Ik had van tevoren gedacht dat met een restzetelverdeling op basis van grootste overschotten juist vaker meerderheidscoalities zouden bestaan die slechts konden bogen op een minderheid van het aantal stemmen. Immers, onder d’Hondt is het aantal stemmen per zetel gemaximeerd: elke zetel staat (gemiddeld) voor meer stemmen. Dus een coalitie gebaseerd op die zetels, heeft dan ook gemiddeld vaker meer stemmen. Zo dacht ik.
Het resultaat van al dat gereken staat in de volgende tabel.
Tabel 2: kenmerken van coalities gebaseerd op de uitslag van 2021 (grootste overschotten)
Winnende coalitie met meerderheid kiezers | 62.622 |
Winnende coalitie met minderheid kiezers | 1.946 |
Combinaties met precies 75 zetels | 1.936 |
Verliezende combinaties | 64.568 |
Totaal | 131.072 |
Uit de tabel blijkt dat ik ernaast zat. Onder grootste overschotten zijn er (althans in 2021) onder d’Hondt juist meer coalities mogelijk die een meerderheid van de zetels halen die niet staat voor een meerderheid van het aantal stemmen (2.016 tegenover 1.946). Het verschil kan men marginaal vinden, maar het was er wel. Hoe kon dat nu? Onder D’Hondt stond een zetel toch voor gemiddeld meer stemmen? Is dit wellicht een vreemd kenmerk van 2021?
Grote partijen zitten in meer mogelijke coalities
Een wandeling bood uitkomst. De oplossing ligt, zoals wel vaker bij dit soort zaken, voor de hand: niet elke partij zit even vaak in een mogelijke coalitie. Onder D’Hondt hebben grote partijen gemiddeld iets minder stemmen per zetel dan kleine partijen, terwijl dat onder grootste overschotten andersom is. Omdat grote partijen vaker in meerderheidscoalities voorkomen, zijn er onder D’Hondt iets meer gevallen waarin er juist iets minder stemmen zijn. Otjes heeft dus gelijk als hij stelt dat “de kans op (een) meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers (…) minder groot (is) onder grootste gemiddelden.”
Ja, en …?
Grote vraag is natuurlijk of dit nu een goed argument is tegen het gebruik van D’Hondt. Ik denk het nog steeds niet, maar ik moet toegeven dat ik er op dit specifieke punt naast zat. We kunnen het verschil marginaal noemen. Of we kunnen zeggen dat noch Hare noch d’Hondt voldoen aan de eis dat een meerderheid aan zetels altijd zou moeten kunnen bogen op een meerderheid aan kiezers. Maar onder d’Hondt is de kans op (een) meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers (…) groter dan met een systeem van grootste gemiddelden.
U schrijft: “Onder D’Hondt hebben grote partijen gemiddeld iets minder stemmen per zetel dan kleine partijen, terwijl dat onder grootste overschotten andersom is.”
Ik denk dat “andersom” beter “niet” moet zijn.
De verdeelmethode “grootste overschotten” staat immers neutraal tegenover de grootte van de partijen : niemand wordt systematisch bevoordeligd, niet de grotere maar ook niet de kleinere partijen. Daarentegen suggereert “andersom” dat “grootste overschotten” de kleineren systematisch bevoordeligt, zoals D’Hondt de groteren bevoordeligt.