Grote coalitiekabinetten die steunen op vier of meer partijen in de Tweede (en de Eerste Kamer) zijn kwetsbaar. Zou je zo zeggen. Veel verschillen van inzicht en richting, veel potentiële twistpunten. Met vier partijen van verschillende signatuur achter zich en een minimale meerderheid in de Tweede Kamer (en Eerste Kamer) wordt het kabinet Rutte III zo op het eerste gezicht onder een slecht gesternte geboren. Voor de kansen dat Rutte III de hele rit van vier jaar uit zit wordt dan ook weinig gegeven. Dat de formatie zo lang heeft geduurd (een record in de parlementaire geschiedenis) is volgens sommigen zelfs uit te leggen als een veeg teken (maar zie hier).
Liggen die kansen ook werkelijk zo slecht? Niemand heeft natuurlijk een kristallen bol, maar je zou eens kunnen kijken naar de langjarige gemiddelden. Hoe lang zaten vierpartijenkabinetten (ongeveer) de afgelopen honderd jaar (als we voor het gemak even rekenen vanaf de introductie van het algemeen kiesrecht in 1919) gemiddeld? Op basis van die cijfers is er wellicht iets te zeggen over de gemiddelde overlevingskansen van verschillende kabinetstypen uit de periode 1919-2017.
Gemiddelde overlevingskans
We berekenen de overlevingskans op een hele grofmazige wijze. Een kabinet heeft, in onze berekening, een 100% overlevingskans als het 4 x 365 = 1460 dagen of meer zit (4 jaar is de gemiddelde periode tussen 2 reguliere verkiezingen, soms gaat het zelfs om meer dagen). De dagen die een kabinet zit, zetten we af tegen deze 1460 dagen en beschouwen dat als ‘de overlevingskans’. Helemaal klopt dat niet natuurlijk, want kabinetten komen om een veelheid van redenen aan hun eind, en soms is al vooraf afgesproken dat een kabinet maar even aanblijft. Die nuances maken vergelijken onmogelijk en dat is toch juist wat we willen doen. En natuurlijk, de vergelijking gaat ook mank doordat in de vergelijking kabinetten uit hele andere tijden zijn betrokken met hele andere politieke, sociale en culturele randvoorwaarden en achtergronden. Een vergelijking van appels en peren, en eigenlijk ook nog eens tussen koolrapen en schorseneren – maar toch. We beginnen onze telling vanaf de introductie vanaf het (gedeeltelijk) algemeen kiesrecht in 1917 toen het moderne kiesstelsel werd geïntroduceerd op basis van evenredige vertegenwoordiging. Het eerste kabinet kon nog niet bogen op vrouwenstem; die kwam er pas vanaf 1919.
Dat brengt op de volgende totalen voor vierpartijenkabinetten:
Overlevingsduur vierpartijenkabinetten 1919-2017
naam |
periode |
soort |
Dagen/’Overlevingskans’ |
De Jong |
1967-1971 |
Meerderheidskabinet (4) |
1553 dagen = 100% + |
De Quay |
1959-1963 |
Meerderheidskabinet (4) |
1527 dagen = 100% + |
Drees III |
1956-1958 |
Meerderheidskabinet (4) |
800 dagen = 54% |
Drees II |
1952-1956 |
Meerderheidskabinet (4) |
1502 dagen = 100% + |
Drees I |
1951-1952 |
Meerderheidskabinet (4) |
537 dagen = 36% |
Drees-Van Schaik |
1948-1951 |
Meerderheidskabinet (4) |
950 dagen = 65% |
Schermerhorn-Drees |
1945-1946 |
Meerderheidskabinet (4) |
374 dagen = 25% |
Colijn III (en II) |
1933-1937 |
Meerderheidskabinet (4) |
788 dagen = 53% |
Colijn I |
1925-1926 |
Meerderheidskabinet (4) |
99 dagen = 0,6% |
Het gemiddelde en het vooruitzicht
Bij elkaar opgeteld zaten de negen vierpartijenkabinetten van na 1919, 8.130 dagen. We berekenen dat totaal op basis van het netto aantal dagen. Dat ligt soms boven de 1460 dagen van de vierjaarperiode, maar de berekening is zo wel het meest zuiver. Gemiddeld regeerden vierpartijenkabinetten vanaf 1919 dus 903,3 dagen. Daarmee komt de overlevingskans op een gemiddelde van 62%. En dat is lang niet gek. In de gehele periode tussen 1919 en 2017 ligt de overlevingskans van alle vormen van kabinetten zo rond de 63%. Cijfermatig bezien is er dus geen reden om aan te nemen dat de coalitie van Rutte III als vierpartijen kabinet wankeler is dan drie- of tweepartijenkabinetten van na 1919. Zeker als je in ogenschouw neemt dat bijvoorbeeld het kabinet Schermerhoorn-Drees aftrad omdat de eerste na-oorlogse verkiezingen werden georganiseerd.
Wel maakt de mini-meerderheid van 76 zetels het kabinet Rutte III ‘kwetsbaar als porselein’. Zo’n kleine meerderheid kwam maar één keer eerder voor. Het kabinet de Quay (1959-1963) danste vier jaar lang op het slappe koord van 75 Kamerzetels (50%), maar zat wel de volledige rit uit. Ook hier moeten we oppassen voor de hot-hand fallacy; resultaten behaald in het verleden geven geen garantie voor de toekomst.
Als het aanstaande kabinet op 26 oktober beëdigd wordt (verwachten we) dan zal Rutte waarschijnlijk, na een marathondebat, op donderdag 16 april 2020, zo rond een uur of elf ’s avonds, aankondigen dat het kabinet zijn ontslag aanbiedt aan de koning. Dat op basis van meerjarige gemiddelden-verwachting. Zeker weten doen we dat natuurlijk niet: we kunnen er natuurlijk zomaar een paar dagen naast zitten.
Eerder gepubliceerd op 10 oktober 2017 op website stukjes.
Matthijs zegt
Is het probleem hier niet dat de vier partijen die samen in het kabinet gaan zitten ideologisch ook enorm van elkaar verschillen? Je kunt het huidige kabinet dan wel gaan vergelijken met een vier partijen kabinet waarin o.a. CHU, ARP en KVP zitten, maar die drie partijen zijn samen later gefuseerd tot het CDA, dus dan lijkt het me een stuk logischer dat zo’n vier partijen kabinet een stuk stabieler is dan het aankomende kabinet.
Ik zou wel een soortgelijke analyse willen zien waarin de kabinetten gescoord worden op het verschil in de ideolgische posities van de deelnemende partijen. Ben benieuwd of er dan een verband waar te nemen is tussen de mate waarin partijen ideologisch uit elkaar liggen en de overlevingskans van zulke kabinetten.