Hoe veranderen de politieke voorkeuren van kiezers over tijd? We weten hoe het politieke krachtenveld eruitziet op de dag van de verkiezingen – we krijgen immers vrij snel de uitslag te horen – maar hoelang van tevoren komen die stemvoorkeuren vast te liggen? Eén van de voornaamste functies van verkiezingscampagnes is om kiezers via tal van kanalen kennis te laten maken met kandidaten, partijen, standpunten enz., waardoor stemvoorkeuren zich als het ware gaan uitkristalliseren. Maar misschien liggen die stemvoorkeuren al grotendeels vast vóór het begin van een campagne, omdat het electoraat nou eenmaal niet met een politieke tabula rasa aan zo’n cyclus begint. Welke rol speelt een campagne dan nog?
De Amerikaanse politicoloog Chris Wlezien heeft de afgelopen tien jaar uitgebreid onderzoek gedaan naar dit onderwerp, eerst in de Verenigde Staten, vervolgens in het Verenigd Koninkrijk en inmiddels in breed vergelijkend perspectief. Wlezien heeft in samenwerking met Will Jennings meer dan 26.000 peilingen uit 45 landen tussen 1942 en 2013 samengebracht in een duizelingwekkende dataset waar iedere politieke junkie de vingers bij zou moeten aflikken. Dat laatste onderzoek heeft hij een aantal weken terug gepresenteerd aan de Universiteit van Amsterdam. Ik ben inmiddels voldoende hersteld van de opwinding om rustig verslag te kunnen doen van zijn bevindingen…
Hillary for president?
De tweede termijn van Barack Obama is nog geen jaar onderweg of er wordt al gepeild naar zijn mogelijke opvolger. We moeten nog zeker wachten tot de zomer van 2016 voordat het enigzins duidelijk is wie de kandidaten überhaupt zijn, maar toch weten we dat op dit moment Hillary Clinton een voorsprong heeft op virtuele Republikeinse opponenten als gouverneur Chris Christie van New Jersey en senator Ted Cruz. Maar wat hebben we in hemelsnaam aan die informatie? Bevat een peiling nuttige informatie over de verkiezingsuitslag wanneer die drie jaar voor de daadwerkelijke verkiezingen is gehouden?
Stel we vergelijken steun voor de Democraten in de peilingen met de verkiezingsuitslag voor alle presidentiële verkiezingen sinds 1952. Over het algemeen komen de meeste Amerikaanse peilingen vrij goed overeen met de uiteindelijke uitslag in de zin dat de uitslag zich meestal binnen de foutmarge van de slotpeilingen bevindt (belangrijke uitzonderingen daargelaten). Maar wat als we peilingen een maand voor de verkiezingen vergelijken met de uitslag? Of zelfs een jaar voor de verkiezingen? In de onderstaande figuur uit The Timeline of Presidential Elections – door The New Yorker uitgeroepen tot één van de tien beste politieke boeken van 2012 – geven Wlezien en zijn co-auteur Robert Erikson antwoord op deze vragen.
Bron: Erikson & Wlezien (2012). Geplaatst met toestemming van de auteurs.
In de scatterplot rechtsonder zien we dat één dag voor de verkiezingen steun voor de Democraten in de peilingen nagenoeg identiek is aan steun voor de Democraten in de uitslag. Slotpeilingen bevatten dus enorm veel informatie over de uiteindelijke uitslag. De figuur laat ook zien dat naarmate we eerder in de verkiezingscyclus peilen, peilingen steeds minder informatief worden. Sterker nog, in de scatterplot linksboven zien we dat peilingen krap een jaar voor de verkiezingen nauwelijks informatie bevatten over de uiteindelijke uitslag. Dus als je een jaar voor de Amerikaanse verkiezingen zou willen voorspellen wie de verkiezingen zal gaan winnen kun je net zo goed een muntje opwerpen als afgaan op de peilingen. Let wel, dit komt niet omdat peilingen gaandeweg de verkiezingscyclus hun methodologie verbeteren – die verandert binnen een cyclus namelijk niet of nauwelijks – maar simpelweg omdat de onderliggende electorale voorkeuren veranderen.
We kunnen de relatie tussen peilingen en de uitslag ook anders weergeven. In de onderstaande figuur staat de voorspellende kracht van peilingen uitgezet naar dagen voor de verkiezingen. Erikson en Wlezien schrijven (p. 96-97): “In effect, we have half the Election Day story six months before the election and gain relatively little in the ensuing three months. The largest improvement in predictability comes from about 100 days out to about 70 days out (typically the convention period). Thereafter, the slope of the R-squared flattens out and increases only incrementally.” Wat zeggen peilingen als deze dus over de verkiezingsuitslag van 2016? Waarschijnlijk helemaal niets. Stemvoorkeuren zullen zich pas vanaf het voorjaar van 2016 enigszins gaan uitkristalliseren.
Bron: Erikson & Wlezien (2012). Geplaatst met toestemming van de auteurs.
De moeder aller datasets
De vraag is nu of de Amerikaanse resultaten uniek zijn of dat soortgelijke patronen ook in andere landen bestaan. Presidentiële stelsels als de VS verschillen sterk van parlementaire stelsels als het onze. Zo ligt de focus parlementaire stelsel doorgaans minder op de kandidaten en meer op politieke partijen. Daarnaast kent Nederland een meerpartijenstelsel dus bestaan er altijd meerdere reële opties voor de kiezer dan in een tweepartijenstelsel.
De onderstaande figuur toont de bevindingen uit het onderzoek dat Wlezien in Amsterdam presenteerde. Elke cirkel in de grafiek stelt een politieke partij voor in een bepaald verkiezingsjaar. Het gaat hier dus om meer dan 1000 politieke partijen in 300 verkiezingen sinds 1942 in 45 landen die op basis van 26.000 peilingen in kaart zijn gebracht. We zien direct dat de Amerikaanse casus tamelijk uniek is. In het algemeen bevatten peilingen ook 900 dagen voor verkiezingen aanzienlijke informatie over de latere verkiezingsuitslag. Ongeveer 80% van de variantie in verkiezingsuitslagen is te verklaren aan de hand van peilingen die enkele jaren daarvoor zijn gehouden.
Wanneer we inzoomen op het laatste jaar voor de verkiezingen zien we pas hoe bescheiden campagne-effecten zijn (voor de liefhebber: de onzekerheidsmarges in de figuur zijn gebootstrapt). Electorale voorkeuren liggen al voor een groot deel vast voor de campagne goed en wel onderweg is.
Presidentieel vs parlementair
Van de 45 landen in deze dataset hebben dertien een presidentieel stelsel en 28 een parlementair stelsel. De electorale dynamiek verschilt dan ook sterk in beide groepen landen. De onderstaande figuur laat zien dat in parlementaire stelsels voorkeuren veel vroeger uitgekristalliseerd zijn dan in presidentiële stelsels. De Amerikaanse casus blijkt zelfs onder presidentiële stelsels een outlier te zijn. Gemiddeld genomen bevatten peilingen in presidentiële stelsels weliswaar minder informatie over de uiteindelijke uitslag dan in parlementaire stelsels, maar in de meeste landen kun je een jaar voor de verkiezingen toch beter afgaan op peilingen om verkiezingen te voorspellen dan een muntje opgooien.
Nederland
Tenslotte Nederland. Wlezien had voor zijn presentatie de Nederlandse casus apart onderzocht aan de hand van peildata van TNS NIPO. In de onderstaande figuren stellen de cirkels wederom politieke partijen in verkiezingsjaren voor, nu vanaf 1962 tot 2012. Wat opvalt aan de Nederlandse situatie is dat peilingen eigenlijk ver voor de verkiezingen sterke voorspellende kracht hebben, maar slechts mondjesmaat informatiever worden naarmate de verkiezingen naderen.
In de meeste andere landen benaderen slotpeilingen de uiteindelijke uitslag dus beter dan in Nederland. Volgens Wlezien heeft dit overigens niets te maken met eventuele verschillen in peilmethodes. Hoewel in Amerika de meeste peilers gebruik maken van steekproeven van ‘likely voters’ om de verkiezingsuitslag zo dicht mogelijk te kunnen benaderen, gebruiken de meeste peilers in Nederland maar ook elders expliciet steekproeven die idealiter representatief zijn voor het gehele electoraat. De afwijkende resultaten voor Nederland zijn dus wel degelijk te herleiden tot de voorkeuren onder het electoraat. De Nederlandse kiezer is zowel tijdens de lange aanloop naar de campagne als op de laatste dag voor de verkiezingen beweeglijker dan kiezers in de meeste andere landen.
Het nut van campagnes
Het onderzoek van Wlezien en zijn collega’s schetst een genuanceerd beeld van de rol van verkiezingscampagnes in het vormen van stemvoorkeuren. Peilingen bevatten waardevolle informatie over uiteindelijke stemvoorkeuren van kiezers al ver voor de verkiezingsstrijd daadwerkelijk is losgebarsten. Wlezien en Erikson spreken dan ook consequent over ‘the long campaign’ wanneer ze refereren naar de periode tussen twee verkiezingen. Vooral in Amerika veranderen electorale voorkeuren vrij weinig na de conventies wanneer de echte campagne tussen de Republikeinen en Democraten nog moet losbarsten.
Toch kan die incrementele verandering in voorkeuren die plaatsvindt tijdens de eindspurt grote gevolgen hebben. Het zou dan ook te ver gaan om op basis van deze resultaten het nut van campagnes in twijfel te trekken. In Nederland was het verschil tussen de grootste partij en de nummer twee in drie van de laatste vier verkiezingen minder dan drie zetels. Kleine veranderingen tijdens de campagne verschijnen in het model van Wlezien als ogenschijnlijk marginale verbeteringen in verklaarde variantie, maar bepalen wél wie uiteindelijk het initiatief in de formatie mag nemen.
kas peters zegt
Kan je trouwens ook doen met het verklaren van verkiezingsuitslagen uit vorige verkiezingsuitslagen – klopt natuurlijk ook, alleen al vanwege het simpele feit dat partijen die vorige keer zetels wonnen ook de volgende keer weer zetels zullen winnen, dat het aantal nieuwkomers relatief beperkt is, en dat hun zetelwinst meestal redelijk bescheiden is. Nou hop: snel een papertje tikken joh!
Tom van der Meer zegt
De nieuwswaarde zit niet in het trucje: vanzelfsprekend zullen recentere peilingen/uitslagen een betere voorspelling geven van de huidige.
Maar wat in dit onderzoek opvallend is, is de constante slope van de verklaringskracht van deze voorspellingen. Dit wijst erop dat kiezers over de jaren voor de verkiezing veel geleidelijker tot een stemkeuze komen dan vaak wordt gedacht. Met andere woorden, in het algemeen zien we geen forse piek van de campagnetijd (de laatste weken/maanden voor de verkiezingen). Uiteraard zijn er uitzonderingen waarop dit wel het geval is (zie NL 2012), maar de grote nadruk op verkiezingscampagnes in met name het onderzoek (maar ook in sommige media) lijkt hierdoor overtrokken.
Die nieuwswaardige bevinding is niet te repliceren met het verklaren van verkiezingsuitslagen uit vorige uitslagen.
kas peters zegt
nee, dan kun je concluderen dat wat partijen de afgelopen 4 (of meestal minder) jaar precies hebben uitgespookt eigenlijk geen bal uitmaakt voor de volgende verkiezingsuitslag. Grote partijen blijven groot, kleintjes klein, en nieuwkomers hebben weinig kans, ongeacht of ze zitten te dysfunctioneren dat de dakpannen eraf vallen of niet…Het is waar, het zegt iets minder over het effect van campagnes, maar is niet minder belangrijk lijkt me….
jeroen van dommelen zegt
Heel interessante informatie. Wel deze gedachte: in Nederland ligt de verkiezingsdatum voor TweedeKamerverkiezingen niet vast, zoals in de VS, of zoals bij ons bij de Gemeenteraadsverkiezingen.
Dat maakt het lastig om te redeneren richting ‘een jaar voor de verkiezingen’. Wisten we dat maar!
Armen Hakhverdian zegt
Dank, Jeroen. Klopt helemaal dat het wat merkwaardig is om te verkiezingen in NL te ‘voorspellen’ als je niet weet wanneer die plaatsvinden. Ik denk dus dat het retrospectief vergelijken van peilingen met verkiezingen zinvoller is. Maar wat wel aardig is aan die Nederlandse data van Wlezien is dat je – ongeacht wanneer die verkiezingen plaatsvinden – tamelijk in de buurt komt van de uitslag als je de info uit peilingen gebruikt.