Op 6 april 2016 konden Nederlanders hun stem uitbrengen in het referendum over het associatieverdrag tussen de Europese Unie en Oekraïne. De opkomst was 32%, waarvan 61% tegen stemde en 38% voor. In een recent artikel in Acta Politica proberen Wouter van der Brug, Tom van der Meer en ik deze stem te verklaren. We wilden daarbij vooral weten of de overwegingen van kiezers tijdens de campagne veranderden.
Drie verklaringen
Er zijn grofweg drie theoretische verklaringen voor de stemkeuze bij het Oekraïne-referendum:
- Het stemadvies van de politieke partij waar de kiezer bij de Tweede Kamerverkiezingen op gestemd had. Een referendum biedt een ingewikkelde keuze, en het advies overnemen van een partij die je vertrouwt kan je de moeite besparen van een enorme informatiezoektocht.
- Het vertrouwen van de respondent in de regering en de EU. Een referendum wordt vaak aangegrepen om tevredenheid of onvrede met beleid of de zittende regering uit te drukken. Hierbij is het net als bij de eerste verklaring niet nodig om tot in detail geïnformeerd te raken over de precieze kwestie waar het referendum over gaat.
- De mening ten aanzien van onderwerpen die specifiek bij dit referendum Een groot deel van de campagne ging over de vraag wat er eigenlijk op spel stond met het verdrag. Tegenstanders stelden dat het een stap was richting toetreding van Oekraïne in de EU (daarbij mogelijk ook nog tot spanningen met Rusland leidend). Het vóór-kamp zag het niet als een referendum over de toekomst van de EU, maar simpelweg als een handelsovereenkomst die goed zou zijn voor de Nederlandse economie, en daarnaast Oekraïne zou helpen corruptie tegen te gaan. Onze verwachting was dat deze overwegingen in de loop van de campagne steeds belangrijker zouden worden, omdat kiezers ze vooral tijdens de campagne leerden kennen.
Kiezers werd op drie verschillende momenten tijdens de campagne gevraagd wat ze van plan waren te stemmen in het referendum.[i] De enquêtemomenten lagen steeds twee weken uit elkaar, waardoor we konden kijken hoe beslissingen van kiezers veranderden tijdens de campagne. De laatste enquête viel in de week van de stemming.
De partij als leidraad
Ten eerste, volgden kiezers het advies van de eigen politieke partij? We hadden verwacht dat het partijadvies vooral gebruikt zou worden aan het begin van de campagne, en dat het door andere overwegingen verdrongen zou worden naarmate het referendum naderde. Dat is een patroon dat bij andere referenda in het buitenland wel gesignaleerd is.
Het bleek in het Nederlandse referendum van 2016 echter anders te zijn. Het partijadvies speelde inderdaad een rol, maar die werd juist groter in de loop van de campagne. Het figuur hieronder laat zien dat in week 10 kiezers van partijen die ‘voor’ waren inderdaad een grotere kans hadden om voor het verdrag te stemmen dan wiens partij ‘tegen’ was. Maar de twee groepen gingen in de loop van de campagne juist alleen maar verder uiteen lopen.[ii]
Een stem tegen de EU?
Ten tweede, zowel het vertrouwen in de EU als vertrouwen in de regering werkte voorspellend op de referendumstem. Zoals verwacht ging weinig vertrouwen meestal gepaard met een tegenstem en veel vertrouwen met een stem vóór het associatieverdrag. Maar in de loop van de campagne werd vertrouwen in de EU steeds minder belangrijk,[iii] zodat het aan het eind een stuk minder uitmaakte of iemand de EU wantrouwde of vertrouwde, ceteris paribus.
Opvattingen over het referendum werden belangrijker
Ten derde, de overweging die specifiek bij dit referendum speelden. Respondenten hadden hun mening gegeven ten aanzien van vier stellingen:
- Het verdrag zal leiden tot Oekraïne’s lidmaatschap van de Europese Unie
- Het verdrag zorgt voor spanningen met Rusland
- Het verdrag is goed voor de Nederlandse economie
- Het verdrag helpt corruptie in Oekraïne tegengaan
De eerste twee waren argumenten van het tegenkamp en zouden dus moeten bijdragen aan een nee-stem, en de laatste twee werden aangedragen door het voorkamp als argumenten voor een ja-stem. Inderdaad hingen meningen op deze stellingen op voorspelbare manier samen met de referendumstem. De figuren hieronder laten weer de kans van vóór-stemmen door de tijd zien. Zo hadden mensen die het helemaal oneens waren met de stelling dat het verdrag zou leiden tot toetreding van Oekraïne bij de EU een veel grotere kans om voor het verdrag te stemmen dan mensen die het juist helemaal eens waren met die stelling.
Alleen werden niet alle overwegingen belangrijker in de loop van de campagne. Dat gold wel voor de argumenten van het tegenkamp: mensen die het helemaal eens waren met de stellingen dat het verdrag zou leiden tot toetreding tot de EU en spanningen met Rusland waren steeds minder geneigd vóór te stemmen en mensen die het helemaal oneens waren juist meer voor (d.w.z. de lijnen in de plaatjes lopen steeds meer uiteen). Maar of het verdrag zou helpen corruptie tegen te gaan in Oekraïne werd niet belangrijker gedurende de campagne, en of het verdrag goed zou zijn voor de Nederlandse economie werd juist minder onderscheidend.
Kortom, het stemadvies van partijen, vertrouwen in de regering en de EU en associatieverdrag-specifieke overwegingen verklaren allemaal deels de stem bij het referendum over het associatieverdrag tussen de Europese Unie en Oekraïne. Tijdens de campagne werden het partijadvies, spanningen met Rusland en mogelijk toekomstig EU-lidmaatschap van Oekraïne met de tijd belangrijker, terwijl vertrouwen in de EU en de gevolgen voor de Nederlandse economie iets minder belangrijk werden.
Referendum-specifieke overwegingen: beraadslaging of rationalisatie?
Wat we niet hebben onderzocht in het artikel, is wat voor proces bij kiezers hierachter schuil gaat. Er zijn namelijk twee manieren waarop meningen op referendumstellingen samen gaan hangen met de uiteindelijke stem: interne beraadslaging en rationalisatie. Hebben kiezers eerst een mening op deze stellingen, en bepalen ze op basis daarvan hun stem (i.e. interne beraadslaging)? Of bepalen ze eerst hun referendumstem, en passen ze dan hun mening op referendum-specifieke onderwerpen aan (i.e. rationalisatie)? Waren dit echt redenen om voor of tegen te stemmen, of lijkt dat maar zo?
Hoewel het moeilijk is hier sluitende uitspraken over te doen op basis van enquêteonderzoek, willen we toch hier proberen deze twee processen enigszins uiteen te trekken. Eén manier om dat te doen is door te kijken naar de tijdsvolgorde, dus door de referendumstem te voorspellen met antwoorden op de stellingen die twee weken eerder al waren gegeven. Dat zou duiden om beraadslaging, terwijl het omgekeerd juist duidt op rationalisatie iemands mening op de stellingen voorspeld kan worden met de stemkeuze van twee weken geleden.[iv]
Op die manier zien we steun voor beide processen. Opinies op de referendum-specifieke items voorspellen tijdens de volgende golf stemkeuzes in het referendum. Dit suggereert dat mensen deze overwegingen echt gebruikten om hun stem te bepalen. Immers, de meningen had men al voordat de stemkeuze bepaald werd. Maar tegelijkertijd speelt het omgekeerde ook: stemkeuze in de ene golf voorspelt ook de mening op de referendum-specifieke stellingen in de volgende golf. Op basis van deze analyses zou je dus zeggen dat kiezers de specifieke overwegingen zowel gebruikten om een voor/tegen keuze te maken, als om al gemaakte keuzes te rationaliseren.
Een andere manier om dit te onderzoeken is door te kijken naar verschuivingen.[v] Inderdaad zien we dan ook steun voor beide processen. Bijvoorbeeld mensen die het meer eens waren geworden met de voorspelling dat het verdrag zou bijdragen aan EU-lidmaatschap van Oekraïne, verschoven hun stem in de volgende enquête meer richting tegen stemmen, wat duidt op beraadslaging. Maar kiezers rationaliseren ook: bijvoorbeeld mensen die van blanco naar een tegenstem waren verschoven, hadden bij de daarop volgende golf meer het idee dat het verdrag zou leiden tot EU-lidmaatschap dan toen ze die stemkeuze maakten.
Hoe zit het met de toegenomen belang van de referendum-specifieke items gedurende de loop van de campagne? Uit de eerder genoemde analyses bleek dat meningen op de stellingen van het tegen-kamp (over EU-lidmaatschap en Rusland) steeds sterker samen gingen hangen met stemkeuzes in het referendum. Hoewel zowel rationalisatie als beraadslaging plaatsvinden, lijkt vooral dat eerste proces sterker te worden in de loop van de campagne.
Ten slotte, hoewel beide processen begrijpelijk zijn vanuit kiezers, zijn rationalisatie en interne beraadslaging heel verschillend vanuit democratisch oogpunt. We hebben hier geprobeerd uit te pluizen welke van de twee gebeurde tijdens de Oekraïne referendumcampagne, maar dat kan helaas maar tot op zekere hoogte. Als kiezers een mening vormen en meteen hun stem daaruit afleiden, of hun stem bepalen en meteen zich de bijbehorende meningen aanmeten, zijn de twee niet te onderscheiden. We zijn er eigenlijk afhankelijk van dat kiezers ze in slow-motion doen, zodat we met behulp van de meerdere golven in de enquête kunnen zien welke waarschijnlijker is.
Noten
[i] Antwoorden waren in drie categorieën: 1) vóór het associatieverdrag met Oekraïne, 2) tegen het associatieverdrag en 3) blanco/weet niet.
[ii] Het figuur is gebaseerd op een multinomiaal, multilevel regressie model waarin drie uitkomsten voorspeld werden (voor, tegen en banco/weet niet) aan de hand van alle bovengenoemde verklaringen, controlerend voor geslacht, opleiding en leeftijd.
[iii] Deze tijdstrend is slechts eenzijdig significant (bij een alfa van 0.05).
[iv] En een ‘lagged dependent variable’ meenemen. Voor de referendumstem betekent dat dat de stemintentie bij de vorige golf als voorspeller mee wordt genomen; bij de referendum specifieke items betekent het dat er gecontroleerd wordt voor de opinie op hetzelfde item in de vorige golf.
[v] Deze analyse is niet helemaal statistisch netjes omdat de uitkomstvariabele drie categorieën heeft. We hebben gedaan alsof de drie uitkomstcategorieën van het referendum op één schaal lagen, van tegen (0) via blanco/weet niet (1) naar voor (2) en verschuivingen op die schaal voorspeld.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.