Onlangs verzette Tom Jan Meeus zich in zijn column in het NRC tegen wat hij “identiteitsjournalistiek” noemde. Aanleiding daarvoor was de uitspraak van Harm Taselaar, hoofdredacteur van RTL Nieuws, dat meer diversiteit onder journalisten “journalistiek noodzakelijk” zou zijn.
Taselaar stelde: “Wij zijn geen blanke samenleving meer. Dus kun je niet meer alleen met blanke, westerse ogen naar die samenleving kijken.” Meeus meent dat dit impliceert dat “je Groningers pas echt [kunt] begrijpen als je Groninger bent. Chinezen als je Chinees bent” en dat dus “mensen beter over een bepaalde groep kunnen rapporteren als ze er deel van zijn (geweest)”. Dit noemt hij een “pijnlijk misverstand” want “een verslaggever hoort niet zijn eigen wereld als maatstaf te nemen, een verslaggever moet zijn wereld vergroten”. In de ogen van Meeus verliest “de meritocratie, selectie op basis van verdienste, het overal van diversiteit, selectie op basis van identiteit”. Meeus meent dat “mensen op hun talent [moeten worden] beoordeeld, ongeacht hun afkomst”.
Hier is inderdaad sprake van een misverstand – mijns inziens echter niet van de kant van Taselaar, maar van Meeus. Het argument dat diversiteit onder journalisten en redacteuren de kwaliteit van de journalistiek ten goede komt is niet gebaseerd op de veronderstelling dat mensen alleen kennis en inzicht kunnen produceren over de sociale groep waartoe ze behoren. Dit argument veronderstelt wel dat sociale context invloed uitoefent op de manier waarop mensen de wereld begrijpen. Ook journalisten doen hun werk in een specifieke politiek-historische context, vanuit een specifieke maatschappelijke positie en dus vanuit een specifiek perspectief.
Het gaat er niet om waarover je verslag kunt doen, maar hoe je dat doet.
Neutraal, onpartijdig en objectief?
Deze discussie gaat over epistemologie. Volgens de Dikke Van Dale is dat de “leer betreffende het wezen, de methoden en de grenzen van de menselijke kennis”. Wat beschouwen we als kennis en als waar? Welke criteria passen we toe om te bepalen wat waar is? Wie vertrouwen we de autoriteit toe om te bepalen wat waar en wat als kennis geldt? Niet alleen voor de journalistiek en de wetenschap maar ook voor de samenleving als geheel zijn deze vragen fundamenteel.
Epistemologie is dan ook onderwerp van voortdurende felle discussie. In de epistemologie die in de 20e eeuw domineerde en die nog steeds zowel in wetenschappelijke en publieke kringen breed wordt gedeeld, dienen wetenschappers en journalisten neutraal, onpartijdig, en ‘objectief’ te zijn. Zij behoren geen eigen agenda te hebben, maar dienen belangeloos verslag te doen van hun bevindingen. Hun afkomst of maatschappelijke positie mag geen invloed hebben op de wetenschap of journalistiek die zij bedrijven. In de wetenschap heet het dat onderzoek repliceerbaar moet zijn: iemand anders die hetzelfde onderzoek uitvoert moet tot precies dezelfde conclusies komen. De persoon van de onderzoeker of journalist doet er in die zin niet toe.
Journalistiek als mensenwerk
Er bestaan echter ook andere perspectieven op epistemologie, die sinds het midden van de twintigste eeuw steeds breder worden gedragen. Deze perspectieven benadrukken dat wetenschap en journalistiek niet als ivoren torens buiten of boven de samenleving staan: wetenschap en journalistiek zijn mensenwerk – en dus onvermijdelijk gevormd door de context waarin wetenschappers en journalisten hun werk doen. Reflexieve epistemologische perspectieven benadrukken dat wetenschappers en journalisten die verantwoord en transparant te werk willen gaan, voor zichzelf en voor hun publiek inzichtelijk moeten maken hoe die sociale en politieke context hun werk beïnvloedt.
Eén specifieke stroming binnen dit reflexieve perspectief is standpunt theorie, ontwikkeld door wetenschappers als Sandra Harding (1991), Donna Haraway (1988), en Patricia Hill Collins (2000). Standpunt theorie stelt de machtsverhoudingen binnen kennisproductie centraal. Wanneer alleen bepaalde machtige maatschappelijke groepen toegang hebben tot wetenschap of journalistiek, bepaalt het perspectief van die groepen ons beeld van hoe de wereld in elkaar steekt. In de woorden van Paula Rothenberg (2003:23):
“One of the core insights of both Women’s Studies and Ethnic Studies is that all knowledge is positional, that it reflects the perspective and the values of the knower. According to this critique, what has been offered to us by history, science, art, and literature as universal, neutral and objective truth, was really the way the world looked to the dominant group – the world seen through their eyes and through the filter of their interests.”
Huidskleurig
Wie er op gaat letten, ziet overal voorbeelden van hoe het perspectief van de dominante groep als het ‘neutrale’ wetenschappelijke of journalistieke perspectief wordt gepresenteerd. Zo beschreven Meeus’ collega’s bij Associated Press in November 2009 een japon die Michelle Obama droeg als een “sterling-silver sequin, abstract floral, nude strapless gown”. Het woord “nude”, letterlijk “naakt”, zouden wij vertalen als “huidkleurig”. De japon was roze – niet de kleur van mevrouw Obama’s huid. De keuze voor het woord “huidkleurig” is geen neutrale, objectieve beschrijving van een kleur: het weerspiegelt de dominantie van het perspectief van witte mensen in onze maatschappij, in onze taal, en in onze journalistiek. Het laat ook zien dat mensen die tot een dominante groep behoren niet beseffen dat hun taal en hun journalistiek niet ‘neutraal’ zijn.
Hetzelfde geldt voor de stelling “In 1492 ontdekte Columbus Amerika”. In Nederland wordt dat als zodanig op school gedoceerd en de meeste Nederlanders zullen het als een objectieve weergave van een historisch feit beschouwen. Maar vanuit het perspectief van de mensen die al in Amerika woonden toen Columbus er aankwam is deze stelling absurd: de stelling impliceert immers dat een continent pas relevant of bekend wordt voor de mens als er een witte mens voet aan wal heeft gezet. Opnieuw wordt het witte perspectief beschouwd als het objectieve of neutrale perspectief.
Ook vragen stellen is een kwestie van perspectief. In onderzoek naar de omvang van seksueel geweld was het lange tijd gebruikelijk om te vragen “hoeveel vrouwen zijn slachtoffer van seksueel geweld?” Dit lijkt een neutrale vraag maar weerspiegelt een dominant (mannelijk) perspectief, waarin seksueel geweld een probleem van vrouwen wordt gemaakt. Wanneer we (ook) de vraag stellen “hoeveel mannen maken zich schuldig aan seksueel geweld?”, verandert dat de manier waarop we het probleem begrijpen én de richting waarin we de oplossing zoeken: bijvoorbeeld minder zelfverdedigingscursussen voor vrouwen en betere seksuele opvoeding voor mannen.[1]
De god trick
Het voorstellen van een dominant perspectief als een neutraal perspectief noemt filosofe Donna Haraway (1988, paywall) “the god trick of seeing everything from nowhere”. Wetenschappers en journalisten moeten, om in de dominante epistemologie als “objectief” en geloofwaardig te worden beschouwd, doen alsof ze God zijn. Zij moeten pretenderen alwetend en vanuit de hoge hemel op de wereld neer te kijken, in plaats van te erkennen dat ze mensen zijn die met hun voeten in de aardse modder staan en dus vanuit een specifieke plek, vanuit een specifieke sociale en politieke context, en dus vanuit een specifiek perspectief, de wereld pogen te begrijpen. Haraway beschouwt de ‘god trick’ als nep-objectiviteit: een mythe, een leugen. Bovendien, stelt ze, is het een mythe waar alleen dominante groepen toegang toe hebben: witte mannen worden veel gemakkelijker als neutraal, objectief expert aanvaard dan vrouwen, mensen van kleur, of andere gemarginaliseerde groepen, waarvan veel eerder gedacht wordt dat zij iets beweren “omdat ze vrouw zijn”, “omdat ze Moslim zijn” of “omdat ze gehandicapt zijn”.
Waarachtige objectiviteit, stelt Haraway is “situated knowledges”. De term “situated” verwijst naar eerlijk en transparant zijn over de manier waarop jouw specifieke standpunt, dat wil zeggen jouw sociale context, je wetenschappelijke of journalistieke praktijk beïnvloedt. De term “knowledges”, in het meervoud, verwijst naar Haraway’s aanname dat hoogwaardige kennis over onze wereld mogelijk wordt gemaakt door verschillende perspectieven met elkaar in dialoog te brengen. Dit staat heel ver af van de navelstaarderij die Meeuws met “identiteitspolitiek” associeert: het gaat er juist om de moeite te doen om zowel je eigen perspectief als dat van anderen te leren doorgronden zodat een gesprek mogelijk wordt waarin iederéén mee kan spreken. Dat vereist als eerste stap dat we de “god trick” loslaten en erkennen dat ons perspectief onvermijdelijk beperkt en eenzijdig is.
Geen spanning tussen meritocratie en diversiteit
Standpunt theorie en andere vormen van reflexieve epistemologie veronderstellen geen simplistische één op één relatie tussen maatschappelijke positie en wetenschappelijk perspectief – alsof alle Nederlandse Chinezen of alle Nederlandse homo’s op dezelfde manier naar de Nederlandse samenleving zouden kijken. Deze epistemologie veronderstelt echter wél dat wetenschap en journalistiek de neiging hebben om dominante perspectieven te reproduceren, en dat het toegang verlenen van buitengesloten groepen tot journalistiek en wetenschap de kans vergroot dat ook alternatieve perspectieven de ruimte krijgen – waarmee een completer en kwalitatief hoogwaardiger begrip van de wereld kan worden bereikt. In dit perspectief staan ‘meritocratie’ en ‘diversiteit’ dus niet op gespannen voet met elkaar, zoals Meeus veronderstelt, maar is diversiteit een voorwaarde voor goede wetenschap en goede journalistiek.
Meeus hoeft het natuurlijk niet met dit reflexief epistemologisch perspectief eens te zijn. Laten we hierover vooral hartstochtelijk van mening verschillen. Maar laten we dat doen op basis van een gedegen begrip van elkaars argumenten.
Referenties
Harding, S. G. (Sandra) (1991). Introduction. In: Whose science? Whose knowledge?: Thinking from women’s lives (pp. 1-18). Ithica: Cornell University Press.
Hill Collins, P. (Patricia) (2000). Black Feminist Epistemology. In: Black Feminist Thought. Knowledge, Consciousness, and the Politics of Empowerment, p. 251-273. London/New York: Routledge.
Haraway, D. (Donna) (1988). Situated knowledges: The science question in feminism and the privilege of partial perspective. Feminist studies 14(3): 575-599.
Rothenberg, P.S. (Paula) (2003). “Learning to see the Interrelatedness of Race, Class, and Gender Discrimination and Privilege: Implications for Policy and Practice”. In: Gerla van Ophem and Mariette Hermans (eds.) Lezingenbundel Intersectionaliteit, 17-28. Den Haag: E-Quality.
[1] In onderzoek naar seksueel geweld wordt het inmiddels steeds gebruikelijker om te vragen naar “personen” die slachtoffer en/of dader zijn – zodat ook mannen die slachtoffer zijn en vrouwen die dader zijn in beeld kunnen komen, evenals non-binaire daders of slachtoffers.
Paul Voestermans zegt
Maar zie oo: http://www.cultpsy.wordpress.com voor waar de diversiteitsdiscussie thuis hoort.
Paul Voestermans zegt
Ter aanvulling: dit stuk is toch ook een staaltje postmodernistisch perspectivisme waarin geen uitsluitsel kan worden gegeven over wat waar is. Ik denk dat dat filosofisch een brug te ver is. Het is zeker mogelijk om de vele vormen van bevooroordeeldheid en perspectiefafhankelijkheid terug te brengen tot een paar oordelen die misschien nog niet goed worden begerepen, maar de zaak wel terugbrengen tot enkele basics. Bijvoorbeeld: waarom zijn vrijwel heel de geschiedenis door in elke gemeenschap, tribaal of anderszins – als het maar om een werkelijk bestaande gemeenschap gaat – mensen die de donkerste huidskleur hebben altijd voorwerp van uitbuiting, of dat nu slavernij is of arbeid die onderbetaald wordt? En waarom duurde het zo lang voor vrouwen mochten deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijk leven, zelfs hier in het Westen. En nog is de klus niet geklaard.
Dat is geen kwestie van perspectivische epistemologie, maar van goed uitzoeken.
De comparatief filosoof Henk Haenen laat zien dat het in de Afrikaanse filosofie hondmoeilijk is gebleken om de landseigen vooroordelen tegen vrouwen – bijvoorbeeld, vrouwenbesnijdenis – en die tegen genoemde donkere mensen in een kritische taal te vangen met universele aanspraak echt iets iets fundamenteels te onthullen. Dat komt niet door problemen van perspectief, maar doordat we het nog niet goed hebben uitgezocht.
Goed onderzoek is geen kwestie van perspectivische kenleer.
DenStaelenGeneraal zegt
`mensen die de donkerste huidskleur hebben altijd voorwerp van uitbuiting, of dat nu slavernij is of arbeid die onderbetaald wordt? `
Maar dit is:
(a) Geen wet van Meden en Perzen. “altijd” ?? Wie zegt dat dit altijd gebeurde. Er zijn voorbeelden waarin mensen met een lichtere huidskleur uitgebuit werden, zoals het Romeinse rijk, die de barbaren van het Noorden tot slaaf maakten, en de Moren die hetzelfde deden met Noord-Europeanen. Ook Janitsaren waren niet gelijkberechtigd.
Bovendien is een deel van het antwoord dat de witte(re) volkeren met meer waren en door omgevingsfactoren een voorsprong kregen op de donkere Afrikanen.
`En waarom duurde het zo lang voor vrouwen mochten deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijk leven, zelfs hier in het Westen.`
Dat laatste gedeelte, “ZELFS” hier in het Westen” demonstreert een uitzonderlijk groot bord voor uw kop: Hier in het Westen zijn vrouwen net zo gemarginaliseerd als elders. En elders zijn de vrouwen niet zo erg onderdrukt als je wel denkt. En ja “elders” is meer dan alleen Saoedi -Arabië.
DenStaelenGeneraal zegt
“Goed onderzoek is geen kwestie van perspectivische kenleer.”
Oh… alweer zo’n witte man die meent dat zijn eigen standpunt het enige ware objectieve is.
Dat is hilarisch.
Goed onderzoek is OOK een kwestie van perspectivische kenleer.
Ronald zegt
Het verschil tussen wetenschap en journalistiek is:
wetenschap houdt zich bezig met de (nieuwe) feiten,
journalistiek met de interpretatie van de feiten.
Dat betekent dat er meerdere interpretaties van de feiten mogelijk zijn. Daarnaast is er zoiets als kwaliteit, integriteit en niet-vooringenomenheid van de journalistiek.
Onderschat de lezers niet. Zonder lezers/luisteraars geen journalistiek. Zij hebben de keuze de interpretaties te volgen, ze als een van de alternatieve zienswijzen te beschouwen of af te wijzen.
Daarom hebben de media ook een doelgroepenbeleid, voor wie de journalistiek werkt.
Daarom zullen de Telegraaf lezers eerder de Telegraaf volgen en de Volkskrachtlezers de Volkskant.
En ben je het te vaak oneens met één van beide, dan stap je over.
Want lezers willen vooral hun eigen interpretatie terug zien in de journalistiek. Sommigen zoeken een nieuw inzicht.
Het zou zo maar kunnen dat een moslim journalist betere aansluiting vindt bij moslim lezers dan een atheïst journalist, als het een moslim onderwerp betreft.
En wellicht hebben beide een andere interpretatie op maatschappelijke ontwikkelingen. Dat is legitiem en nuttig.
Maar rassen bestaan niet, we zijn allemaal mensen, inderdaad in verschillende kleuren.
Kwaliteit, integriteit en niet-vooringenomenheid staat los van identiteit, achtergrond, kleur etc.
Ik zie een groot potentieel om de journalistieke kwaliteit te optimaliseren. Dan moet er gebroken worden met politieke-, commerciële-, aandeelhouders- en andere niet journalistieke belangen. En moet er ruime komen voor onderzoek en journalistiek talent. Kleur en achtergrond is hierbij geen selectiecriterium.