Na de aanslagen in Parijs is er een debat losgebarsten over de vraag of moslims zich zouden moeten distantiëren van extremisten die uit naam van de islam aanslagen plegen. Sommigen vinden van wel. Zo opende een groep moslims onlangs de Facebookpagina #nietmijnislam. Daar staat bijvoorbeeld: “We hebben genoeg van diegenen die onze religie van vrede hebben gekaapt. Zij die onze religie van harmonie verminken met hun extreme ideeën en interpretaties.” Maar er is ook een tegengeluid. Zo is columniste Hassnae Bouazza het zat dat ze zich iedere keer weer moet verantwoorden voor het handelen van extremisten (zie hier).
Hoewel de opvattingen dus verschillen, is de probleemanalyse dezelfde: door terroristische aanslagen van moslimextremisten komt de islam negatief in het nieuws. De grote vraag is of dit er ook toe leidt dat mensen negatiever zijn over immigranten uit moslimlanden dan over immigranten in het algemeen. Is, in andere woorden, Islamofobie algemeen geaccepteerd?
Survey experimenten
Een groep Noorse onderzoekers heeft onderzocht of immigranten uit moslimlanden meer dan andere immigranten slachtoffer zijn van vooroordelen en intolerantie (zie hier, paywall). Ze denken dat dit het geval zou kunnen zijn omdat de Islam de laatste jaren regelmatig negatief in het nieuws is geweest (denk aan 9/11, de aanslagen in Londen, Madrid en nu Parijs, aan Boko Haram, IS en Al-Shabaab, en aan de oorlogen in Irak en Afghanistan). De onderzoekers hebben survey-experimenten uitgevoerd in vier landen: Noorwegen, Zweden, de VS en het Verenigd Koningrijk.
De helft van de deelnemers in ieder land is gevraagd om op een schaal aan te geven hoe sterk ze het eens of oneens zijn met de volgende stellingen: (1) immigranten buiten de verzorgingsstaat uit; (2) immigranten zouden dezelfde rechten moeten hebben als iedereen; (3) immigranten vergroten de criminaliteitsproblemen; en (4) immigranten verrijken het culturele leven. Uiteindelijk is één algemene schaal geconstrueerd die loopt van 0 tot 100. Hoe hoger de score, hoe sterker de anti-immigratiehouding. De andere helft van de deelnemers kreeg dezelfde stellingen voorgelegd met het enige verschil dat zij naar hun opvattingen werden gevraagd over immigranten met een moslimachtergrond. De onderzoekers verwachtten dus dat de scores in de tweede groep hoger (= negatiever) zouden zijn.
Islamofobie geen gemeengoed
Dit was niet het geval. In Noorwegen en Zweden bleken de opvattingen over immigranten in het algemeen en immigranten uit moslimlanden niet statistisch significant van elkaar te verschillen. In de VS en VK wel, maar de verschillen hier waren in de tegenovergestelde richting: mensen stonden juist positiever tegenover immigranten met een moslimachtergrond dan immigranten in het algemeen. Volgens de onderzoekers zou dit ermee te maken kunnen hebben dat tijdens de economische crisis in zowel de VS als het VK veel arbeidsimmigranten juist uit niet-moslim-gebieden kwamen (maar uit respectievelijk Mexico en Oost-Europa).
Drie puntjes van kritiek op deze studie. Ten eerste kan het zo zijn dat mensen die gevraagd worden naar hun opvattingen over immigranten in het algemeen daarbij sterk denken aan moslims. Het wordt dan lastig om de twee opvattingen van elkaar te onderscheiden. Ten tweede sluit deze studie niet uit dat de opvattingen over (moslim)immigranten veranderen wanneer de islam negatief in het nieuws is. Om dat te onderzoeken zou je opvattingen voor en na negatieve berichtgeving moeten bekijken. Ten derde kijkt deze studie maar naar een beperkt aantal landen en kun je vraagtekens plaatsen bij de representativiteit van de steekproeven (al maakt dat voor het vergelijken van de twee verschillende groepen niets uit).
Toch is deze studie een voorzichtige eerste indicatie dat Islamofobie (vergeleken met negatieve houdingen tegenover immigranten in het algemeen) niet algemeen geaccepteerd is. Deze bevinding wordt bevestigd door een bericht van afgelopen vrijdag: scholen nemen nauwelijks een spanning tussen moslims en niet-moslims waar sinds de aanslagen in Parijs. Geen van beide groepen gelooft dat de terreurdaden iets met de islam te maken hebben. “Het wordt niet ervaren als een culturele botsing tussen de islam en het Westen, maar als een politieke daad gericht tegen de democratie”, aldus een leraar.
Dat is goed nieuws. Zo makkelijk zijn moslims en niet-moslims blijkbaar niet tegen elkaar op te zetten.
Jaap Dronkers zegt
In een analyse van mate van groepsdiscriminatie, zoals die wordt ervaren door migranten in EU-landen vonden André, Dronkers & Fleischmann (2009)(http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/articles/M&M2009.pdf) ook niet dat Moslim-migranten meer gediscrimineerd werden dan andere niet-Christelijke migranten. Zij vonden dat “bijna alle aanhangers van andere religies dan de latijns-christelijke godsdiensten meer subjectieve groepsdiscriminatie rapporteren, op aanhangers van hindoeïsme en boeddhisme na. Die verhoogde kans op subjectieve groepsdiscriminatie neemt af, als wij rekening houden met economische en immigratiekenmerken. Blijkbaar is een deel van het effect van religie te verklaren door processen van immigratie en economische achtergrond. Maar lang niet alle religieuze effecten verdwijnen hierdoor. Dit betekent dat het aanhangen van niet-latijnse christelijke religies van immigranten samenhangt met meer subjectieve groepsdiscriminatie, wat, ongeacht de oorzaak- en gevolgrelatie tussen religie en groepsdiscriminatie, wijst op integratieproblemen van niet-christelijke immigranten in de Europese samenlevingen. Voor immigranten is religie blijkbaar geen maatschappelijk irrelevant privékenmerk geworden. Maar in een overzicht van uitgebreid EU-onderzoek over migratie en de beleidsbehoeften, geschreven in opdracht van de Europese commissie (Europese Commissie, 2009) komt het woord religie niet voor. Bovendien wordt subjectieve groepsdiscriminatie niet in hoofdzaak gerapporteerd door aanhangers van de islam, maar juist ook door aanhangers van het joodse geloof, de oosters-orthodoxe kerk en andere niet-christelijke godsdiensten. Bij subjectieve groepsdiscriminatie gaat het dus blijkbaar niet om een simpele tegenstelling tussen islam en christendom. Alleen aanhangers van hindoeïsme en boeddhisme rapporteren niet vaker subjectieve groepsdiscriminatie dan niet-gelovigen. Daar het onwaarschijnlijk is dat zij als ‘zichtbare religieuze minderheid’ minder gediscrimineerd zouden worden, zou een geringere gevoeligheid voor subjectieve groepsdiscriminatie mogelijk een verklaring kunnen zijn.”