De afgelopen jaren is het klimaatbeleid van Nederland aanzienlijk opgeschroefd. Zo werden er onder klimaat- en energieminister Jetten in april 2023 nog extra maatregelen genomen om de klimaatdoelen in 2030 te halen. Het nieuwe Kabinet-Schoof I van PVV, VVD, NSC en BBB heeft echter al aangekondigd een andere weg in te zullen slaan. In het hoofdlijnenakkoord wordt dit als volgt verwoord: “Het klimaatbeleid moet draagbaar, haalbaar en uitvoerbaar zijn; handelingsperspectief voor burgers en bedrijven is cruciaal. We houden ons aan de bestaande afspraken; alleen als we de doelen niet halen, maken we alternatief beleid”.
Vanuit de oppositie haalde Esther Ouwehand al tijdens de formatie hard uit naar “Kabinet-Karbonade I”, een naam die cabaretier Arjen Lubach eerder al aan het nieuwe kabinet gaf vanwege met name de standpunten van BBB rond klimaat en dierenwelzijn. Tegelijkertijd is er wel afgesproken dat veel klimaatmaatregelen gewoon overeind zullen blijven. En met het nieuwe ministerie van Klimaat en Groene Groei in de portefeuille lijkt de VVD zich plots op te werpen als de hoeder van het Nederlandse klimaatbeleid. Daarmee is de visie over GroenRechts die oud-premier Mark Rutte optekende in 2008 misschien dan toch nog werkelijkheid geworden.
Dat de coalitiepartijen dus een gedeeltelijke trendbreuk voorstaan in het Nederlandse klimaatbeleid is duidelijk, maar in hoeverre denken hun kiezers eigenlijk hetzelfde over de aanpak van klimaatverandering? En misschien nog interessanter, hoe groen is hun gedrag? Op basis van data uit het Nationaal Kiezers Onderzoek 2023 onderzoeken we dit voor kiezers van de coalitiepartijen onderling en in vergelijking met kiezers van andere partijen.
Percepties over de aanpak van klimaatverandering
In onze bijdrage aan het NKO 2023 rapport (hoofdstuk 18) laten wij zien dat het geloof in de menselijke rol in klimaatverandering onder de algehele kiesgerechtigde Nederlandse bevolking relatief groot blijft, maar de laatste twee jaar wel substantieel is gedaald. En ondanks dat de gemiddelde Nederlandse kiezer zich vrij veel zorgen maakt over de mogelijke gevolgen van klimaatrisico’s, staan de effectiviteitpercepties van het klimaatbeleid en de algehele steun voor verdergaande klimaatmaatregelen op dit moment onder druk, met name onder bepaalde leeftijdsgroepen (zoals generatie Z), mannen, lager opgeleiden, en aanhangers van radicaal-rechtse partijen. Dit kan zorgelijk zijn omdat eerder onderzoek laat zien dat burgers die de effectiviteit van gedrag/beleidsverandering groter inschatten juist eerder geneigd zijn om hun eigen gedrag aan te passen en politiek in actie te komen tegen klimaatverandering.
Om verder in te zoomen op verschillen tussen kiezers van de nieuwe coalitiepartijen onderling, en tussen kiezers van Schoof-I en kiezers van de overige (oppositie-)partijen kijken we in Figuur 1 naar de percepties of een verandering in menselijk gedrag de opwarming van de aarde kan verminderen. Wat opvalt is dat kiezers van de coalitiepartijen het vaker oneens zijn dat gedragsverandering de opwarming van de aarde kan verminderen dan kiezers van de oppositiepartijen. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat de groep oppositiepartijen volledigheidshalve ook de partijen FvD, Ja21 en de SGP omvat, die ideologisch gezien veel meer bij de coalitie passen dan bij de rest van de oppositie. Wanneer we deze partijen niet zouden meenemen, dan vergroot dit de verschillen tussen coalitiekiezers en kiezers van de (linkse) oppositie nog verder uit. Niet-stemmers nemen een tussenpositie in, waar ze vooral verschillen van de oppositiestemmers, in mindere mate van de coalitiestemmers. Binnen de coalitie valt vooral op dat PVV-stemmers het veel vaker oneens zijn dat gedragsverandering de opwarming van de aarde kan verminderen dan kiezers van de VVD, NSC en BBB. Daarnaast zijn BBB-stemmers het vaker oneens vergeleken met de kiezers van VVD en NSC.
Figuur 1. Effectiviteitspercepties van klimaat-gerelateerde gedragsveranderingen
Vervolgens kijken we naar de perceptie van kiezers of Nederland zo’n beperkte invloed heeft op klimaatverandering, dat het niet uitmaakt wat we doen. Hier zien we opnieuw dat kiezers van de coalitiepartijen kritischer zijn over de aanpak van klimaatverandering dan kiezers van de oppositiepartijen. Zij zijn het vaker eens dat het niet uitmaakt wat we doen omdat Nederland zo’n beperkte invloed heeft dan kiezers van de oppositiepartijen. Niet-stemmers nemen weer een tussenpositie in, zij verschillen zowel van de coalitiestemmers als van de oppositiestemmers. Binnen de coalitie is er duidelijk een tweedeling. PVV-stemmers en BBB-stemmers zijn het in ruime meerderheid (helemaal) eens dat de invloed van Nederland zo beperkt is dat het niet uitmaakt wat we doen. Voor de kiezers van VVD en NSC geldt dit in mindere mate, ondanks dat ook deze kiezers de invloed van Nederland op het tegengaan van klimaatveranderingen wel nog een stuk beperkter inschatten dan de gemiddelde kiezer van de oppositiepartijen. De kiezers van de coalitie als geheel zijn dus een stuk sceptischer over de rol van Nederland bij het effectief aanpakken van klimaatveranderingen dan oppositie-stemmers en binnen de coalitie zijn PVV- en BBB-stemmers nog een stuk sceptischer dan de kiezers van VVD en NSC.
Figuur 2. Percepties over de invloed van Nederland op klimaatverandering
Figuur 3 laat zien dat de geobserveerde verschillen in de effectiviteitspercepties van Nederlands klimaatbeleid ook duidelijk doorwerken in de uiteindelijke opinie van verschillende groepen kiezers of zij vinden dat klimaatmaatregelen momenteel te ver gaan of dat zij juist steun uitspreken voor verdergaand klimaatbeleid. Kiezers van de coalitiepartijen vinden gemiddeld gezien dat maatregelen tegen klimaatverandering op dit moment te ver gaan met een gemiddelde score van 2,2 op een schaal van 0 (klimaatmaatregelen gaat te ver) tot 6 (klimaatmaatregelen gaan niet ver genoeg). De kiezers van de gezamenlijke oppositiepartijen hebben een gemiddelde score van 3,9 en neigen dus naar het steunen van verdergaande klimaatmaatregelen. Dit verschil tussen coalitie en oppositie van 1,7 punt op een 7-punt schaal is zeer groot, waarbij niet-stemmers wederom een middenpositie innemen. Binnen de coalitie zien we weer de tweedeling tussen enerzijds de PVV en BBB kiezers, die de huidige klimaatmaatregelen veel te ver vinden gaan, en anderzijds de kiezers van de VVD en NSC die een meer neutrale positie innemen ten aanzien van de vraag of klimaatmaatregelen te ver gaan of juist verder moeten gaan. Kortom, de kiezers van de coalitie als geheel zijn een stuk kritischer op de aanpak van klimaatverandering dan oppositie-stemmers, en binnen de coalitie zijn PVV- en BBB-stemmers nog een stuk kritischer dan de kiezers van VVD en NSC.
Figuur 3. Gemiddelde steun voor klimaatmaatregelen
Noot: De figuur geeft de gemiddelde scores van de kiezers per partij/groep weer op basis van de volgende vraag: Waar zou u uzelf plaatsen op een lijn van 0 tot en met 6, waarbij 0 betekent dat u vindt dat maatregelen tegen klimaatverandering te ver gaan en de 6 betekent dat ze niet ver genoeg gaan.
Klimaatgedrag
De volgende vraag die wij beantwoorden is of de hierboven gerapporteerde verschillen ook naar voren komen wanneer we kijken hoe ‘groen’ het gedrag van de verschillende groepen kiezers is. Hiertoe hebben wij een aantal items in het NKO laten opnemen die vroegen hoe vaak kiezers verschillende activiteiten ondernemen waarvan het vast staat dat zij vanwege de CO2 uitstoot belastend zijn voor het klimaat.
Om te beginnen laat Figuur 4 zien dat kiezers die op één van de coalitiepartijen stemden substantieel vaker rapporteren (vrijwel) dagelijks de auto te gebruiken dan oppositiestemmers. Desondanks gebruikt ook een ruime meerderheid van de oppositiestemmers ten minste enkele keren per week de auto. De groep die aangeeft dit (bijna) nooit te doen is echter onder de oppositiestemmers wel bijna twee keer zo groot als onder de coalitiestemmers. Binnen de groep van coalitiestemmers gebruiken BBB-stemmers de auto het vaakst, gevolgd door PVV-stemmers, VVD-stemmers, en NSC-stemmers. Wat wel opvalt is dat onder de PVV-stemmers ook een relatief ruime groep aangeeft (bijna) nooit de auto te gebruiken, wat wellicht kan samenhangen met de soms kwetsbare inkomensposities van sommige PVV-kiezers. Nog duidelijker zien we dit patroon bij de groep niet-stemmers.
In een aanvullend item vroegen we ook nog hoe vaak respondenten gebruik maken van het openbaar vervoer? (Niet weergegeven in een figuur). De bevindingen spiegelen de bevindingen van de vraag over het autogebruik, al zijn de verschillen tussen de groepen veel kleiner. Oppositiekiezers gebruiken relatief vaker het OV dan coalitiekiezers. Binnen de coalitie zijn er ten aanzien van OV-gebruik echter nauwelijks verschillen. Bijna 60% van de kiezers van de coalitiepartijen gebruikt het OV sowieso bijna nooit. Dit is verrassend aangezien de coalitiepartijen, met name de BBB, een punt maken van het verdwijnen van streekvervoer. Dit terwijl een aanzienlijk deel van hun achterban nooit het OV gebruikt.
Figuur 4. Auto-gebruik
Figuur 5. Reizen met het vliegtuig
Het is algemeen bekend dat reizen per vliegtuig belastend is voor het klimaat. Figuur 5 laat ten eerste zien dat het aantal kiezers wat zeer frequent vliegt in alle groepen laag is. We kijken daarom vooral naar de antwoordopties ‘enkele keren per jaar vliegen’ en ‘bijna nooit vliegen’. Hierbij zien we dat er nauwelijks verschillen zijn tussen de coalitie- en oppositiestemmers. Binnen de groep met coalitiestemmers zien we wel dat VVD-kiezers bijna twee keer zo vaak aangeven ten minste enkele keren per jaar te vliegen dan de kiezers van PVV, NSC en BBB. Dit hangt mogelijk samen met de meer vermogende achterban van de VVD. Toen we aanvullend vroegen hoe lang iemand per jaar voor zijn plezier in het buitenland verblijft (niet weergegeven in een figuur), kwam eenzelfde patroon naar boven. Ook hier verschillen de gemiddelde coalitie- en oppositiekiezer niet zo veel van elkaar, maar valt het binnen de coalitie wel op dat VVD-kiezers relatief langer voor hun plezier in het buitenland verblijven dan de kiezers van PVV, NSC en BBB.
Figuur 6. Vleesconsumptie
Dat de kiezers van de coalitie partijen kritischer zijn ten aanzien van het klimaatbeleid en zich op een aantal onderwerpen ook minder ‘groen’ gedragen dan de gemiddelde oppositie kiezer mag nu onderhand wel duidelijk zijn. De laatste vraag die nu nog openstaat is of dit ook de naam Kabinet-Karbonade I rechtvaardigt? Ondanks dat Arjen Lubach en Esther Ouwehand deze naam vooral vanuit het dierenwelzijn-perspectief van de BBB behandelden, kan deze titel mogelijkerwijs ook vanuit klimaatperspectief op het nieuwe kabinet geplakt worden. Maar om hiervoor echt in aanmerking te komen, moeten de coalitiekiezers ook wel echt de carnivoren bij uitstek binnen de kiesgerechtigde bevolking zijn. Uit de bevindingen in Figuur 6 komt duidelijk naar voren dat dit daadwerkelijk zo is. Maar liefst 56% van de coalitiekiezers geeft aan (vrijwel) dagelijks vlees te eten terwijl dit percentage onder oppositiekiezers op 31% ligt. De vergelijking tussen de relatief kleine groepen kiezers die helemaal geen vlees eten laat zien dat de groep die geen vlees eet veel omvangrijker is onder de oppositiekiezers (9%) dan onder de coalitiekiezers (2%). Binnen de coalitie lusten de kiezers van alle vier de partijen wel hun dagelijkse portie vlees, maar de kiezers van de BBB springen er met 69% duidelijk bovenuit. Verassend genoeg laten de VVD-kiezers iets vaker hun dagelijkse biefstuk en bitterballen staan, en ook de NSC kiezers slaan de gehaktballen relatief vaker liggen.
Conclusie
De nieuwe regering Schoof-I heeft aangegeven een andere weg in te willen slaan met het Nederlandse klimaatbeleid, waarbij maatregelen vooral draagbaar, haalbaar en uitvoerbaar moeten zijn voor burgers en bedrijven. Anderzijds stelt de nieuwe regering zich wel aan bestaande afspraken te willen houden en lijkt de VVD zich binnen dit kabinet op te werpen als hoeder van het klimaatbeleid. Hoe deze enigszins contrasterende posities daadwerkelijk zullen uitpakken in het te voeren beleid moet in de komende tijd nog verder duidelijk worden.
Wat we op basis van ons onderzoek naar de stemmers van de coalitie- en oppositiepartijen kunnen stellen, is dat de gemiddelde kiezer van Schoof-I vooral op zoek is naar minder drastisch klimaatbeleid dan de afgelopen jaren is gevoerd. Coalitiestemmers geven in vergelijking tot oppositiestemmers veel vaker aan dat gedragsveranderingen weinig invloed zullen hebben op het tegengaan van klimaatveranderingen, dat de rol die Nederland hierin kan spelen marginaal is, en dat de klimaatmaatregelen in Nederland op dit moment te ver gaan. Binnen de nieuwe coalitie bestaat daarbij echter wel een tweedeling tussen PVV en BBB enerzijds en VVD en NSC anderzijds, waarbij vooral de kiezers van de eerste twee partijen zeer kritisch staan tegenover klimaatmaatregelen. De kiezers van VVD en NSC staan hier neutraler in en lijken het naleven van de huidige klimaatmaatregelen wel te steunen (zonder deze verder uit te willen breiden). Binnen de coalitie is het op basis van de percepties van haar achterban dus niet heel vreemd dat juist de VVD zich lijkt op te werpen als hoeder van het klimaatbeleid.
Kijken we echter verder naar het ‘groene’ gedrag van kiezers van de regeringspartijen, dan komt een voortrekkersrol van de VVD binnen de coalitie een stuk minder geloofwaardig over. Daar waar de kiezers van alle vier de coalitiepartijen bovengemiddeld vaak de auto gebruiken en zeer frequent vlees eten (inderdaad het Kabinet-Karbonade I), zijn het vooral de VVD-stemmers die ook nog eens bovengemiddeld vaak vliegen of naar het buitenland reizen voor hun eigen plezier. Zeker wanneer we de klimaatambities en het gedrag van de kiezers van dit kabinet afzetten tegenover wat de kiezers van de (linkse) oppositie willen, dan lijkt het wat opportuun om binnen dit kabinet überhaupt van een hoeder van het klimaatbeleid of van een term als GroenRechts te spreken. Naast het asiel- en migratievraagstuk zou het klimaatbeleid wel eens de belangrijkste conflictdimensie kunnen zijn waarop de nieuwe coalitie en oppositie (en hun stemmers) het meeste van mening verschillen.
Methodologische verantwoording
Over de data: Het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) is het toonaangevende kiezersonderzoek onder een representatieve groep stemgerechtigden in Nederland. Sinds 1971 voert Stichting Kiezersonderzoek Nederland (SKON) het NKO uit rond iedere Tweede Kamerverkiezing. Onder leiding van Marcel Lubbers (Universiteit van Utrecht), Kristof Jacobs, Niels Spierings en Remko Voogd (Radboud Universiteit) is ook in 2023 aan Nederlanders gevraagd naar hun stemgedrag en politieke opvattingen rondom belangrijke maatschappelijke thema’s. De dataverzameling is ingebed binnen de datapanels van I&O en LISS (beide panels worden op uitnodiging gevuld, gebruikmakend van aselecte steekproeftrekkingen en niet op basis van zelfaanmelding), waarbij zowel een representatieve steekproef als aanvullende steekproeven benaderd zijn.
Voor de analyses in dit blog hebben de auteurs gebruik gemaakt van het representatieve deel van het NKO 2023 waar 5640 respondenten aan hebben deelgenomen. Ook zijn de resultaten gewogen naar o.a. de verkiezingsuitslag en een aantal demografische kenmerken. Hierdoor zijn de descriptieve figuren net wat accurater. Tevens merken we op dat de verschillen die we in dit blog hebben besproken tussen coalitiestemmers en oppositiestemmers, en tussen stemmers van de verschillende coalitiepartijen onderling, in de meeste gevallen statistisch significant zijn. Dit hebben we getoetst met behulp van de Kruskal-Wallis toets, die test of de medianen van de scoreverdelingen op één en dezelfde ordinale variabele voor drie of meer onafhankelijke groepen uit de populatie gelijk zijn.
Afbeelding: ©Tweede Kamer der Staten-Generaal.