In het Oekraïne-referendum gaat het geregeld over hoe de voor- en tegenstanders aan hun geld komen. De Nee-campagne schreeuwde moord en brand toen bekend werd dat miljardiar George Soros 200.000 euro doneerde aan de Ja-campagne. Omgekeerd beschuldigde de Ja-campagne de Nee-campagne van misbruik van de subsidieregeling. GeenPeil had immers een veertigtal natuurlijke personen bijgestaan bij het aanvragen van persoonlijke subsidies.
In deze blogpost ga ik het niet hebben over het moddergooien, maar over de onderliggende gedachte: dat geld er toe doet in een refendum-campagne en dat het kamp met het meeste geld het referendum wint.
Maar is dat ook zo? Dat blijkt slechts in beperkte mate het geval.
Met geld kun je (soms) een “Nee”-uitslag kopen
Het meeste wetenschappelijk onderzoek grijpt terug naar het oude werk van Elisabeth Gerber (o.a. gepubliceerd in dit geweldige boek) en is voornamelijk gebaseerd op Californië. Haar conclusie was in 2001 dat ‘a large campaign directed against a ballot measure is sufficient to turn voters against it.”
Er is sindsdien nog steeds weinig discussie over de impact die geld kan hebben op een Nee-stem. Een gesofisticeerde analyse van John de Figueiredo en zijn collega’s geeft aan dat geld investeren een effect kan hebben op het percentage tegenstemmers. Zoals Shaun Bowler het mooi verwoordt, suggereert ook het recente onderzoek dat “well-heeled interests may be able to veto or block proposals.”
Waarom is dit het geval? Volgens Gerber kan een “big No campaign” inspelen op angst en “risk aversion” bij de kiezers. Wanneer de Nee-campagne voldoende twijfel kan zaaien over de gevolgen van het onderwerp waarover het referendum gaat, zouden kiezers eerder geneigd zijn om te opteren voor de veilige status quo. Er is een maar. Dit gaat enkel op wanneer de Nee-campagne veel meer spendeert dan de Ja-campagne en daardoor de massamedia domineert.
In het geval van het Nederlandse Oekraïne-referendum is dit onwaarschijnlijk. De officiële hoeveelheden subsidie zijn gelijk: voor- en tegenstanders kregen evenveel. De 200.000 euro van Soros en de crowdfundingacties van GeenPeil zijn wellicht niet voldoende om een gat te slaan dat groot genoeg is. Bovendien is de publieke omroep in het Nederlandse media-landschap veel belangrijker dan in het Californische en kan je daardoor als Nee-campagne niet gemakkelijk de massamedia domineren. Dat hoeft in dit geval ook niet voor de Nee-campagne: ze staan immers al voor.
Natuurlijk blijft geld overigens nuttig: je kan er bijvoorbeeld meer advertenties mee kopen, marketeers inhuren en een betere ondersteuning en coördinatie bieden voor vrijwilligers. Het garandeert echter geen succes.
Voor een Ja-campagne is geld lang niet voldoende
Het onderzoek naar Californië (jawel, bijna al het onderzoek gaat over Californië) geeft aan dat het geld dat Ja-campagnes spenderen nauwelijks succesvol is.[1] Drie zaken spelen een rol.
(1) De eerder genoemde analyse van John de Figueiredo en zijn collega’s toont aan dat dit zeer kleine (en vaak zelfs afwezige) effect deels te verklaren is door het feit dat Ja-campagnes meer beginnen te spenderen wanneer ze lijken te gaan verliezen. (2) Tegelijk is meer geld investeren blijkbaar niet voldoende voor een Ja-campagne om die achterstand goed te maken. (3) Dit heeft dan weer te maken met de bevinding dat extra geld investeren steeds minder winst oplevert (het effect van geld is niet-lineair). Een Ja-campagne moet dus voldoende geld hebben als basis, maar extra geld levert nauwelijks iets op.
De verklaring voor dit zeer kleine en conditionele effect van geld voor een Ja-campagne is volgens Gerber dat de logica van een Ja-stem anders is: mensen stemmen vooral ja wanneer mensen die op hen gelijken ook ja stemmen. Dat betekent dus dat een Ja-campagne een brede en diverse groep vrijwilligers op de been moet kunnen brengen die mensen (bv. face-to-face) weet te mobiliseren. Daarbij kan geld helpen door een betere ondersteuning en coördinatie voor vrijwilligers mogelijk te maken, maar niet meer dan dat.
Het onderzoek van Gerber is natuurlijk vrij oud. Vandaag de dag kunnen bv. sociale media ingezet worden. Maar ook hier geldt: met veel meer geld kan je niet zo veel aanvangen. Sociale media zijn immers vrij goedkoop in gebruik. Het helpt je wel, maar slechts in beperkte mate.
Wat met referenda in Nederland? Het lijkt me plausibel dat de verklaring ook in Nederland van toepassing is (je stemt ‘ja’ omdat mensen zoals jij ‘ja’ stemmen) en je dus als Ja-campagne vooral een brede burgerbeweging nodig hebt en niet bakken met geld.
Zeker voor het Oekraïne-referendum geldt dat de belangrijkste uitdaging van de Ja-campagne is hoe voorstanders te mobiliseren. Dat is geen gemakkelijke zaak: de opkomstdrempel verdeelt voorstanders die –verkeerdelijk– geloven dat thuisblijven een dam kan opwerpen tegen de Nee-campagne. Voor hen is het zeer kleine effect van geld dan ook slecht nieuws: in de Nederlandse setting is een ‘Ja’ sowieso al minder waarschijnlijk en de achterstand kan bovendien nauwelijks goedgemaakt worden door meer geld in de kassa.
Conclusie: de impact van geld is scheef en beperkt
De pesterijen van de Ja– als de Nee-campagne over elkaars financiën lijken vooral symbolisch te zijn. Het gaat al bij al om vrij kleine bedragen – veel kleiner dan de bedragen die naar Californische maatstaven nodig zijn om een referendum te ‘kopen’. Al is de boodschap voor het Ja-kamp duidelijk minder positief. Het bestaande onderzoek suggereert dat de huidige voorsprong van het Nee-kamp wellicht niet kan worden ingehaald door meer donaties.
[1] Ook hier geldt overigens: het gaat om het verschil in uitgaven tussen de Ja– en Nee-campagne. Als een Nee-campagne straatarm is, heeft het geld van de Ja-campagne wel effect.
Afbeelding: Een referendum rally in California door Charlie Nguyen, license
Volgens mij is er een belangrijk verschil tussen het Ukraine referendum en andere bestudeerde referanda. Bij de meeste referenda heb je ruwweg twee groepen (ja en nee stemmers) , en daarnaast de massamedia. Campagnegeld wordt dan voornamelijk besteedt aan het verkrijgen van zoveel mogelijk aandacht in die massamedia. Bij het huidige referendum, daarentegen, is een van de partijen eigenlijk zelf een massamedium. Het kost het nee-kamp dus significant minder geld om aandacht in die media te krijgen; ik neem aan, dat GeenStijl geen facturen aan GeenPeil stuurt bij elk bericht dat met het referendum te maken heeft. Dat maakt het erg moeilijk om de uitgaven van de twee kampen te vergelijken, volgens mij.
Beste Lennart, dank voor je reactie en terecht punt: geenstijl is onderdeel van de massamedia. Dat geldt overigens ook voor de Ja-campagne onder leiding van Joshua Livestro van jalta.nl. De verklaring voor het belang van geld voor een Nee-campagne is daarnaast inderdaad dat ze de massamedia kunnen domineren. Als onderdeel van de massamedia heeft geenstijl dus inderdaad zoals je zegt minder geld nodig.
Nu is geenstijl tegelijk slechts één onderdeel van deze massamedia: Je hebt ook andere websites (zoals jalta.nl), er zijn nog kranten, radio en televisie. Die moet je dus ook nog binnenhalen als geenstijl zijnde. Geld kan daar dus nog een rol spelen. Maar: het is ontegensprekelijk zo dat geenstijl wellicht minder geld nodig heeft. Ze hebben veel expertise in huis en kennen het klappen van de zweep als actie-journalisten natuurlijk als geen ander.
Mijn conclusie in het stuk was dat ik niet dacht dat geld een doorslaggevende rol zou spelen omwille van de rol van de publieke omroep en de relatief kleine verschillen in de budgetten van de Nee- en Ja-campagne. Dat geenstijl onderdeel is van de massamedia, is inderdaad een extra reden waarom geld wellicht minder een rol speelt in dit specifieke geval van het Oekraïne-referendum.