Bij de laatste landelijke verkiezingen is de PvdA genadeloos afgestraft door haar kiezers. Ook de VVD verloor zetels, maar bleef wel de grootste partij. De kiezer leek het beide partijen niet in dank af te nemen dat zij het land hadden bestuurd. Dit doembeeld zal bij veel lokale politici nog op het netvlies staan als zij na de gemeenteraadsverkiezingen de kans krijgen deel te nemen aan het college van burgemeester en wethouders. Als de afstraffing zo groot kan zijn, is het dan electoraal wel verstandig om mee te besturen? Vindt de kiezer dat de beste stuurlui altijd aan wal staan, of belonen kiezers het nemen van bestuursverantwoordelijkheid? Uit ons onderzoek naar de electorale kosten van besturen in de gemeentepolitiek blijkt dat kiezers besturen bestraffen, en dat deze cost of ruling groter is voor partijen die relatief weinig wethouders leveren. Vooral voor kleinere partijen zouden de kosten van meebesturen dus een factor moeten zijn bij de beslissing al dan niet plaats te nemen in het college van b&w.
Eerder onderzoek naar de cost of ruling
Er zijn diverse theorieën over de effecten van regeren op verkiezingsuitslagen. Het is denkbaar dat partijen die wethouders leveren meer media-aandacht en financiële middelen krijgen bij de volgende verkiezingen. Deze voordelen kunnen ze gebruiken om meer stemmen binnen te halen. Tegelijkertijd zijn er goede redenen te bedenken waarom college deelname zou kunnen leiden tot minder stemmen. Als collegepartij kan je nooit alle hooggespannen verwachtingen van kiezers waarmaken, met minder stemmen als gevolg. Besturen is dan altijd teleurstellen.
Uit eerder empirische onderzoek blijkt dat in kiesstelsels met evenredige vertegenwoordiging, zoals in Nederland, regeringspartijen gemiddeld vaker worden bestraft dan beloond voor regeren. Tom van de Meer analyseerde dit al op dit blog voor de Tweede Kamerverkiezingen. Echter, vanwege het beperkt aantal datapunten is het onduidelijk welk deel van het gemiddelde verlies van landelijke regeringspartijen mag worden toegeschreven aan regeringsdeelname en welk deel aan andere factoren. Gelukkig zijn er wel veel gemeenten, wat een dergelijke analyse binnen een Nederlandse context mogelijk maakt.
Onderzoek
Voor dit onderzoek hebben we gegevens verzameld over het aantal raadszetels en wethouderszetels per gemeente voor de partijen CDA, PvdA, VVD, D66, CU, SGP, SP en GL over de periode 1990 – 2014. Dit resulteert in 11,080 partij-gemeente combinaties, zoals VVD-Arnhem. We onderzoeken de relatieve verandering van het aantal raadszetels van een partij X in gemeente Y tussen twee opeenvolgende verkiezingen. Bijvoorbeeld, een partij die van 4 naar 5 zetels gaat, neemt in omvang met 25% toe.
Om een eerste indruk te krijgen van de kosten van collegedeelname laat onderstaande figuur zien dat partijen die deel uitmaken van de coalitie na iedere verkiezing in de periode 1994-2014 gemiddeld genomen raadszetels verliezen. Dit terwijl partijen die in de oppositie zitten vaak zetels winnen. Opvallend is dat bij de verkiezingen in het jaar 2002 zowel de coalitie- als oppositiepartijen die in de analyse zijn meegenomen zetels verliezen. Dit komt waarschijnlijk door de grote opkomst van lokale politieke partijen na de moord op Pim Fortuyn.
Vervolgens hebben we de data gebruikt om regressieschattingen te maken van de electorale kosten van collegedeelname. Omdat collegedeelname niet het enige zal zijn dat veranderingen in zetelaantallen veroorzaakt hebben we verschillende controlevariabelen toegevoegd. Zo houden we rekening met zaken als de landelijke populariteit van bepaalde partijen in bepaalde jaren, het tweede orde karakter van lokale verkiezingen, (tijdsonafhankelijke) verschillen tussen gemeenten en de economische conjunctuur. Een belangrijke controlevariabele blijkt het aantal zetels na de vorige verkiezingen te zijn. Hoe hoger dat is, hoe groter het zetelverlies. Een uitgebreidere beschrijving van ons onderzoek is te lezen in het vakblad ESB.
Uitkomsten
Uit de regressie-uitkomsten blijkt dat besturen inderdaad zetels kost, zoals de figuur al suggereerde. De eerste reeks regressies meet collegedeelname met een dummy (waarde 1 bij deelname). De uitkomst laat zien dat deelname aan het gemeentebestuur een partij zo’n vier tot acht procent van haar raadszetels kost, afhankelijk van de gekozen controlevariabelen. Dit effect is statistisch zeer significant, en ook wat betreft omvang niet onbelangrijk: een verlies van 4 tot 8 procent kan het verschil maken tussen wel of niet (opnieuw) meebesturen.
Het effect van deelname aan het college hoeft niet voor alle partijen even groot te zijn. Het zou bijvoorbeeld kunnen afhangen van de machtsverhoudingen binnen een college. Met meer wethouders kan een partij sterker zijn stempel zetten op het beleid en is de partij zichtbaarder voor kiezers. Dit wordt onderzocht in een tweede reeks regressies. Hieraan zijn twee dummyvariabelen toegevoegd. De eerste geeft aan of een partij het grootste aantal wethouders levert voor het college (senior collegepartij), de tweede of een partij wel wethouders levert maar niet het grootste aantal (junior collegepartij). Zowel voor senior- als juniorpartijen blijkt besturen zetels te kosten, maar voor juniorpartijen is dit effect significant groter (8 tot 12 procent) dan voor seniorpartijen (3 tot 6 procent).
De reden hiervoor kan zijn dat de juniorpartner relatief minder gedaan krijgt dan de seniorpartner, of dat dit in ieder geval zo overkomt op de kiezers. De juniorpartner zou dan meer teleurgestelde kiezers hebben dan de seniorpartij. Daarbij zou een senior collegepartij wellicht ook meer media-aandacht en meer toegang tot financiële middelen kunnen krijgen dan juniorpartijen.
Conclusie en implicaties
Uit ons onderzoek blijkt dat besturen partijen eerder minder dan meer aantrekkelijk maakt voor hun kiezers. Echter, partijen die relatief veel wethouders leveren hebben hier minder last van dan partijen die weinig wethouders leveren. Dat er electorale kosten verbonden zijn aan besturen is verenigbaar met een goed functionerende democratie, waarin regelmatig op vreedzame wijze een wisselingen van de macht plaatsvindt. Wel betekent dit dat partijen worden bestraft louter voor het nemen van bestuursverantwoordelijkheid, los van het gevoerde beleid. Ook zullen de uitkomsten kleinere partijen te denken geven. Het voor hen grotere nadelige effect van meebesturen maakt dat ze buitenproportionele eisen moeten stellen tijdens de collegeformatie ter compensatie van het te verwachten stemmenverlies.
Ronald zegt
M.i. gaat het onderzoek voorbij aan een aantal punten:
1. besturen is politieke invloed uitoefenen, dat is het kerndoel van een politieke partij. Echter in onze democratie gaat dat alleen in coalitieverband, met partijen die op onderdelen behoorlijk van elkaar kunnen verschillen. Een besturende politieke partij kan dus per definitie nooit volledig haar programma uitvoeren.
2. Politici zij zich daarvan bewust, veel kiezers niet. Dat leidt bij kiezers dus per definitie tot teleurstelling t.a.v. de gedane beloftes in de campagnes en programma’s. Politieke partijen zouden dat nadrukkelijker moeten uitdragen en veel eerder hun politieke partners moeten noemen, voor een optimaal, maar altijd gedeeltelijk acceptabel resultaat.
3. Mijn stelling is dat politieke partijen aanbod gestuurd zijn en niet vraag gestuurd. Daarom is er tussen iedere politieke partij en iedere kiezer per definitie een onvervulde politieke propositie en een onvervulde – behoeftebevrediging. Dit leidt vaak tot verlies, zeker bij:
a. brede politieke partijen, die essentiële punten laten liggen, of niet kunnen waarmaken/realiseren (bijv. PvdA)
b. one issue partijen die hun issue laten liggen of niet kunnen omzetten in politieke besluitvorming (PVV)
4. veranderingen door de politiek gerealiseerd, kosten vaak meer tijd dan de regerings-/besturingsperiode. De mens heeft per definitie gebrek aan een lange termijn visie, en dit vormt dan ook voor standaard teleurstellingen.
Harm zegt
Dag Ronald,
Dank voor je reactie. Ik denk dat je punten mooi aansluiten op de resultaten van het onderzoek. Bij je tweede punt moest ik direct aan Duitsland denken, daar is het gebruikelijk om al tijdens de verkiezingen aan te geven wie de (beoogde) coalitiepartners zijn.