Sinds de publicatie van Thomas Piketty’s boek Kapitaal in de 21ste eeuw is er, ook op deze blog, veel over de gevolgen van economische ongelijkheid geschreven (zie bijvoorbeeld hier, hier en hier). Verschillende studies laten zien dat ongelijkheid negatieve gevolgen heeft voor uiteenlopende zaken als sociaal vertrouwen, misdaad, levensverwachting, gezondheid en sociale mobiliteit.
In de VS is veel onderzoek gedaan naar de effecten van economische ongelijkheid op politieke polarisatie. Het idee is dat een grotere mate van ongelijkheid leidt tot meer conflicten tussen arm en rijk en dat politieke partijen hier op in zullen spelen: linkse partijen gaan zich sterker richten op de belangen van armere mensen terwijl rechtse partijen juist geneigd zullen zijn meer aandacht te besteden aan de belangen van de economische elite. Hierdoor zouden de ideologische afstanden tussen partijen groter worden en dus de politieke polarisatie toenemen. Verschillende studies laten inderdaad zien dat in de VS een grotere mate van ongelijkheid leidt tot meer polarisatie (zie voor een overzicht hier, paywall).
De grote vraag is of dit ook voor andere landen geldt. In een vorige maand online gepubliceerd artikel (paywall) laat Sung Min Han zien dat dit niet altijd het geval is. Hoewel economische ongelijkheid en polarisatie in sommige landen duidelijk aan elkaar gerelateerd zijn (bv in Italië en Nederland), is dit in andere landen helemaal niet het geval (bv in Canada en Groot-Brittannië). Hoe kan dat?
Afhankelijk van kiesstelsel
Volgens Han heeft dit te maken met het soort kiesstelsel in een land. Hij laat zien dat het effect van economische ongelijkheid op politieke polarisatie vooral voorkomt in landen die een stelsel kennen van evenredige vertegenwoordiging en een meerpartijensysteem hebben. In landen met single-member districts (SMDs, systemen waar binnen een district maar één vertegenwoordiger kan worden gekozen) en tweepartijenstelsels, is de relatie tussen ongelijkheid en polarisatie veel minder duidelijk aanwezig.
Volgens Han komt dit doordat partijen in SMDs maar voor één zetel strijden. In een dergelijke situatie zullen partijen geneigd zijn zich op het ideologische midden te richten omdat zich daar ook de meeste kiezers bevinden. Het zou voor hen heel risicovol zijn om opeens extremere posities in te nemen en mogelijk de kiezers uit het midden van zich te vervreemden. In een SMD stelsel zullen partijen zich daarom niet sterk aanpassen aan de economische omstandigheden en zal het met de polarisatie volgens Han wel meevallen. Op het moment dat er echter meerdere zetels zijn te verdelen binnen een bepaald district zullen radicalere partijen ook makkelijker zetels kunnen winnen. Om de kiezers te paaien die misschien wel eens op zo’n radicalere partij zouden kunnen gaan stemmen, zullen dan ook de middenpartijen weer eerder geneigd zijn om hun standpunten aan te passen. Het gevolg is dat er sprake is van meer politieke polarisatie.
(Dit klinkt als een logische redenering. Het verklaart echter niet waarom er in de VS dan wel sprake is van een sterke samenhang tussen ongelijkheid en polarisatie. Han gaat hier in zijn artikel niet op in. Misschien heeft het iets te maken met de afwezigheid van coalitieregeringen in tweepartijenstelsels. In de VS hoeven partijen geen rekening te houden met toekomstige samenwerking, waardoor partijen juist toch weer eerder geneigd zouden kunnen zijn te polariseren. Dit ondergraaft echter weer Hans hele theorie…)
Wat betekent dit voor Nederland?
Economische ongelijkheid wordt in Hans studie gemeten aan de hand van inkomensongelijkheid. Meestal wordt deze vorm van ongelijkheid gemeten aan de hand van de zogenaamde Gini-coëfficiënt. Er zijn echter ook andere maten van inkomensongelijkheid, zoals het verschil tussen de hoogste en laagste 10 procent van alle inkomens. Han gebruikt meerdere maten en komt telkens tot dezelfde conclusies. Toch is het belangrijk om rekening te houden met dit onderscheid. Wanneer we namelijk naar de Gini-coëfficiënt kijken is de ongelijkheid in Nederland niet zo groot en nauwelijks toegenomen de laatste jaren. Maar wanneer we kijken naar de kloof tussen de hoogste en laagste 10 procent van de inkomens is dat wel het geval. Ook als we kijken naar een andere vorm van economische ongelijkheid – vermogensongelijkheid – is Nederland helemaal niet zo gelijk, en met de jaren bovendien steeds ongelijker geworden. (Je zou kunnen verwachten dat vermogensongelijkheid een zelfde effect heeft op politieke polarisatie als inkomensongelijkheid aangezien je bij deze vorm van ongelijkheid net zo goed kunt verwachten dat er een grotere kloof ontstaat tussen arm en rijk.)
Gezien de toename van deze vorm van ongelijkheid in Nederland, en gezien het feit dat we in Nederland een systeem van evenredige vertegenwoordiging kennen, lijkt volgens de zojuist besproken theorie de kans groot dat ons een periode van flinke politieke polarisatie wacht, zeker wanneer we ook in ogenschouw nemen dat de discussie over het thema ongelijkheid de laatste tijd een zeer prominente positie is gaan innemen in het publieke debat. Toch vraag ik me af of dit ook daadwerkelijk zal gebeuren. De mate van politieke polarisatie in Nederland is vrij laag en heel constant. Zou dat opeens gaan omslaan? We zullen zien.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.