Vanaf het schooljaar 2014-15 is het schooladvies leidend geworden bij de schoolkeuze in het voortgezet onderwijs en is de eindtoets alleen maar een controle achteraf van het gegeven advies:
“Scholen voor voortgezet onderwijs mogen de toelating van leerlingen niet laten afhangen van het resultaat van de eindtoets. Het schooladvies van de basisschool, dat elke leerling van groep 8 vóór 1 maart moet krijgen, is leidend bij de toelating tot het vervolgonderwijs. In het schooladvies staat welk type voortgezet onderwijs het beste bij de leerling past. Alleen als de resultaten van de eindtoets hoger uitvallen dan het advies van de basisschool, kan het schooladvies worden opgeschaald. Dit gebeurt in nauw overleg met de ouders. Bij een minder goed resultaat wordt het advies van de basisschool niet bijgesteld. De school voor voortgezet onderwijs mag alleen afgaan op het schooladvies en dus niet om andere (toets)gegevens vragen”. De hoogste tijd om dit schooladvies dus nader onder de loep te nemen.
In een recente brief van de staatssecretaris over de eerste inzichten van de invoering van het leidend advies lezen we: “Dit jaar waren de basisscholen voor het eerst verplicht om leerlingen voor 1 maart een schooladvies te geven. Figuur 2 laat zien dat ten opzichte van eerdere jaren de hoogte van de schooladviezen ongeveer hetzelfde is gebleven.“ Die figuur 2 uit die brief staat hieronder.[1]
Bron: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/12/04/kamerbrief-over-eerste-inzichten-wet-eindtoetsing-po
In 2013 veronderstelde ik in een bijdrage in de NRC dat het leidend advies zou leiden tot een versnelde stijging van het gemiddeld advies:
“Het vervangen van een objectieve toets van de capaciteiten van leerlingen (bijvoorbeeld de Citotoets) door een schoolkeuze alleen op grond van het advies, zal de druk van ouders vergroten om hun kinderen een hoger advies te geven dan zij verdienen. De afwezigheid van een objectieve toets in groep 8 zal het voor basisscholen steeds moeilijker maken die druk te weerstaan. En zo zal het gemiddeld advies gaan stijgen zonder dat dit gepaard gaat met een stijging van de Citoscores. “
Om tegenstrijdigheid tussen mijn verwachting en de brief van de staatsecretaris nader te onderzoeken, laat ik hieronder de adviezen over de periode 2010/2011-2014/2015 in detail zien: een gemiddeld advies en de percentages voor de categorieën adviezen per jaar.
Eerst een technische toelichting over de bronnen en analysis. Voor de adviezen van de scholen gebruik ik meerdere gegevens van de DUO. DUO heeft eind 2015 nieuwe bestanden met advies gemaakt voor de schooljaren 2011/2012 tot 2014/2015 (zgn. nieuwe indeling). In dit stuk gebruik ik hoofdzakelijk die nieuwe bestanden. Maar omdat aan die nieuwe bestanden problemen zitten, gebruik ik ook de oude DUO-bestanden met advies voor de schooljaren 2010/2011 tot 2013/2014, die ik vroeger heb gedownload (zgn. bestanden met oude indeling).[2] Scholen voor speciaal onderwijs heb ik niet meegenomen in de analyse. Ook heb ik met behulp van de gewichten een gemiddeld gewogen advies berekend.[3] In alle analyses weeg ik op basis van het aantal leerlingen per school, zodat kleine scholen de uitkomsten niet onevenredig verstoren. Het oorspronkelijk gemiddelde advies in schooljaar 2014/2015 hebben wij gemiddeld 3% van de leerlingen met een halve punt verhoogd, want het uiteindelijke advies is niet in het DUO bestand opgenomen. Oorspronkelijke adviezen zijn alleen verhoogd, nooit verlaagd. Een halve punt verhoging is een conservatieve schatting van de feitelijke verhoging van het oorspronkelijke advies (zie brief van de staatssecretaris).
Een gemiddeld advies van 29,5 (2012) betekent dat de gemiddelde leerling een VMBO-GT/HAVO advies krijgt. Een gemiddeld advies van 35,0 betekent een HAVO advies voor de gemiddelde leerling; 25,0 een VMBO-GT advies.
Landelijke uitkomst
Het gemiddelde advies ligt in 2015 niet hoger dan in de voorafgaande jaren, zoals tabel 1 laat zien. Tussen 2012 en 2015 is er eerder een afname in het gemiddeld advies dan een toename.
Weliswaar stijgt het percentage HAVO adviezen iets (van 17,8 naar 21,9), evenals de percentages VMBO-GT adviezen (van 20,9 naar 22,6), VMBO-KL (van 9,0 naar 11,9) en VMBO-BL (van 6,4 van 7,9). Deze stijging wordt gecompenseerd door een daling van de percentages dubbele adviezen: vooral bij HAVO-VWO (van 11,7 naar 5,9) en VMBO-GT/HAVO (van 9,3 naar 5,3). De combinatie van stijgende adviezen bij enkelvoudige adviezen en de daling bij de dubbele adviezen maakt dat het gemiddeld advies nauwelijks veranderd.
Het gemiddeld advies in 2011 ligt dus hoger dan in de latere jaren, maar hierbij is gebruik gemaakt van een DUO-bestand met de oude indeling. Het meest opvallende van die oude indeling is het hoge percentage onbekende adviezen (29%). Die onbekende adviezen zijn waarschijnlijk in veel gevallen brede adviezen, dat wil zeggen adviezen die drie of meer onderwijstypen omvatten, bijvoorbeeld VWO/HAVO/VMBO-TL of VMBO-BL/VMBO-KL/VMBO-GL. Deze brede adviezen zijn niet opgenomen in de publieke DUO data. Het paper van Dronkers & Van der Wiel (2014), waarin de oorspronkelijk DUO data geanalyseerd worden, laat zien dat dergelijke brede adviezen in het schooljaar 2009/2010 nog geregeld voorkwamen, zelfs bij scholen die in dat jaar de CITO-toets afnamen. Ondanks aandringen van de onderwijsinspectie, komen brede adviezen ook in de latere schooljaren nog voor. De invoering van het leidend advies leidde tot een feitelijke afschaffing van het brede advies (en bevorderde de afname van dubbele adviezen; zie tabel 1), omdat het hoogste schooltype van dat brede of dubbele advies dan bindend is voor de ontvangende VO-scholen (zie brief van de staatssecretaris).
Een belangrijke vraag is dan ook hoe de DUO deze brede adviezen in de bestanden met de nieuwe indeling heeft gecodeerd. De DUO toelichting bij de comprimering van de adviezen in BRON geeft geen informatie over de codering van de brede adviezen, alleen maar informatie over de codering van de dubbele adviezen.[4] Dat het bij de codering van de brede en onbekende adviezen om een belangrijk probleem gaat blijkt wel uit de percentages onbekende adviezen in de DUO bestanden met de oude indeling: 29% (2011), 27% (2012), 25% (2013) en 24% (2014). De hogere adviezen van 2012 tot 2014 gebaseerd op oude indeling suggereren dat de brede en onbekende adviezen gemiddeld lager door DUO gecodeerd zijn bij de nieuwe indeling. De codering van deze brede en onbekende adviezen in de DUO bestanden met de nieuwe indeling heeft dus grote invloed op de uitkomsten. Maar onduidelijk blijft hoe deze codering van brede en onbekende adviezen is gebeurd. Zijn brede adviezen op het hoogste niveau of het gemiddelde niveau gecodeerd?
De precieze codering is van groot belang voor het vaststellen van extra adviesinflatie als gevolg van de invoering van het leidend advies. Zonder duidelijkheid daarover kan niet goed worden vastgesteld of er al dan niet extra adviesinflatie heeft plaatsgevonden.
De zes grootste steden
Vaak wordt verondersteld dat in de grootste steden de competitie om de schaarse goede VO-scholen, en dus om het hoogste advies, het hevigst is. Als gevolg daarvan zou de stijging in advies als gevolg van het leidend advies in de grootste steden het hoogst zijn. Tabel 2 geeft de adviezen over de periode 2011 tot 2015 in de zeven gemeenten met het hoogste aantal basisscholen. Alleen in Almere is het verschil tussen 2014 en 2015 in gemiddeld advies aanwijsbaar. In de andere vijf steden is het verschil tussen beide jaren gering. Bovendien schommelt het gemiddeld advies in de zes grote steden ook nog wel eens tussen 2012 en 2014.
De rijkste gemeenten
Ook zou men kunnen veronderstellen dat juist in de rijkste gemeenten de competitie om de schaarse VO-scholen, en dus om het hoogste advies, het hevigst is. Ook zullen ouders in deze gemeenten minder vaak genoegen nemen met een laag advies (“HAVO is geen optie”, laat staan VMBO). In Bloemendaal, Heemstede en Bussum is het gemiddeld advies in 2015 aanwijsbaar hoger dan in 2014. Maar in Blaricum en Laren is het advies gemiddelde in 2015 aanwijsbaar lager dan in 2014.
Conclusie
Al met al laten de publieke gegevens niet toe vast te stellen of door de invoering van het leidend advies het schooladvies in 2015 extra hoog ligt in vergelijking met voorgaande jaren. Dit komt omdat het niet duidelijk is hoe brede adviezen[5] zijn gecodeerd in de DUO bestanden met de nieuwe indeling.[6] Als brede adviezen op hun hoogste niveau of hun gemiddelde niveau zijn gecodeerd door DUO, dan heeft deze codering het gemiddeld advies in de periode 2012/2014 kunstmatig verhoogd. Want de betekenis van brede adviezen voor later succes in het voortgezet onderwijs is gemiddeld lager dan die van het gemiddeld niveau van dat brede advies, laat staan die van het hoogste niveau van dat brede advies. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat de betekenis van het advies VWO/HAVO/VMBO-GT voor succes in het derde jaar voortgezet onderwijs slechts .28 is, terwijl dat van het HAVO advies .54 is en dat van het VWO advies .93 is (Dronkers & Van der Wiel, 2014). Door die mogelijke kunstmatige verhoging via de codering van brede adviezen in de jaren 2012/2014 kan het lijken alsof het gemiddeld advies in 2015 niet extra gestegen is, omdat in 2015 nauwelijks nog brede adviezen gegeven worden en bijna elke leerling op gewone basisscholen een advies krijgt.
Door de onverantwoorde wijze waarop het leidend advies door parlement en regering is ingevoerd (geen experiment, geen vooraf- en achteraf-meting, geen vooronderzoek, geen openheid van alle adviesdata), kunnen onafhankelijke onderzoekers geen relatie vaststellen tussen de invoering van het leidend advies en het gemiddeld advies in 2014/2015.
Dit betekent echter ook dat de uitspraak van de staatssecretaris in zijn brief “dat ten opzichte van eerdere jaren de hoogte van de schooladviezen ongeveer hetzelfde is gebleven“ ongefundeerd is.
Mijn verwachting voor 2015/2016 is dat de stijging van het gemiddeld advies dan nog groter zal zijn. De nieuwigheid van het leidend advies is er vanaf en het toezicht op de uitvoering zal minder scherp zijn, waardoor meer ruimte ontstaat voor nog meer opwaartse druk. Ook zullen in een vergelijking tussen de adviezen van 2015 en 2016 brede adviezen geen belangrijke bron van ruis meer kunnen zijn.
UPDATE – 20-01-2016
Inmiddels heb ik een vervolg geschreven waarin ik de schoolkeuze van eersteklassers gebruik om adviesinflatie te onderzoeken.
Noten:
[1] Het is niet duidelijk of de figuur betrekking heeft op alleen basisscholen of ook op het speciaal basisonderwijs. Dit is van groot belang omdat de verderop geschetste codeerproblemen voor het speciaal basisonderwijs nog pregnanter zijn.
[2] De bestanden met de oude indeling zijn niet meer bij DUO beschikbaar. Maar via Internet Archive (https://archive.org/web/) is het nog wel te vinden. De DUO site geeft geen informatie over de verschillen tussen de bestanden met de oude en nieuwe indeling.
[3] 4.5*VWO%, 4.0*HAVO-VWO%, 3.5*HAVO%, 3.0*VMBOGT-HAVO%, 2.5*VMBOGT%, 2.0*VMBOKL-GT%, 1.5*VMBOKL%, 1.0*VMBOBL-KL%, 0.5*VMBOBL%, 0.0*Praktijk%. Merk op dat onbekende adviezen niet worden meegenomen in de vaststelling van het gemiddeld advies.
[4] Uit de in de toelichting vermelde codes in BRON voor de adviezen blijkt dat de code van de brede adviezen wel beschikbaar zou moeten zijn.
[5] Adviezen die drie of meer onderwijstypen omvatten (bijvoorbeeld VWO/HAVO/VMBO-TL of VMBO-BL/VMBO-KL/VMBO-GL).
[6] De DUO site geeft op dit punt geen duidelijkheid en ook de brief van de staatsecretaris zegt hier niets over, terwijl hij wel een onduidelijke figuur als bewijs gebruikt.
Wat ik in bovenstaand blog veronderstelde met betrekking tot brede adviezen is juist gebleken. Tijdens overleg op 5 februari 2016 met DUO en OCW is mij door DUO medegedeeld dat alle brede adviezen van de schooljaren 2011 tot 2014 zijn gehercodeerd tot enkelvoudige adviezen. Dus een VWO/HAVO/VMBO-gt advies is gehercodeerd tot een HAVO advies, etc. Meer in het algemeen, alle brede adviezen zijn gehercodeerd naar het gemiddelde van dat advies. Deze keuze om brede adviezen naar hun gemiddelde te hercoderen is gemaakt in overleg met CBS, inspectie, PO-raad, OCW, etc.
Deze hercodering van de brede adviezen ligt echter hoger dan het werkelijke niveau van deze brede adviezen. De betekenis van brede adviezen voor later succes in het voortgezet onderwijs is gemiddeld lager dan die van het gemiddeld niveau van dat brede advies. Concreet betekent dit op een schaal van +1.00 naar -3.00 dat de betekenis van het advies VWO/HAVO/VMBO-GT voor succes in het derde jaar voortgezet onderwijs .28 is, terwijl dat van VMBO-TL advies -.11, het HAVO advies .54 is en het VWO advies .93 is (Dronkers & Van der Wiel, 2014). De hercodering van de brede adviezen naar hun gemiddelde heeft dus geleid tot een kunstmatige verhoging van het gemiddeld advies in de jaren 2011 tot 2014.
In het schooljaar 2015 waren echter geen brede adviezen meer toegestaan, en trad deze kunstmatige verhoging van het advies niet meer op. Daardoor zou het gemiddeld advies in 2015 lager moeten zijn. Maar in 2015 was er ook extra adviesinflatie, verbonden aan de invoering van leidend advies. Deze extra adviesinflatie, verbonden aan leidend advies in 2015, en de kunstmatige verhoging van het advies in 2011-2014 zijn blijkbaar even groot. Daardoor kan het lijken dat de hoogte van de adviezen “ten opzichte van eerdere jaren de hoogte van de schooladviezen ongeveer hetzelfde is gebleven.“ (brief van de staatssecretaris).
Deze even grote kunstmatige verhoging door hercodering en de extra adviesinflatie verklaart ook waarom het percentage eersteklassers in 2015 wel extra veranderd is. De indelingen in categorieën eersteklassers is in de periode 2011-2015 niet veranderd.
Ik heb nu bij OCW een verzoek ingediend om mij de gegevens over alle brede, dubbele en enkelvoudige adviezen uit de periode 2011-2014 te geven, zodat de getalsmatige omvang van de kunstmatige verhoging door de hercodering en de extra adviesinflatie in 2015 vastgesteld kan worden.