Jaap Dronkers, vorige week overleden, laat een belangrijke wetenschappelijke erfenis na. Hoewel hij veel landelijke bekendheid genoot vanwege zijn ‘Dronkerslijsten’ waarop scholen werden beoordeeld op hun prestaties, reikt zijn werk veel verder en is het goed om ook bij dat wetenschappelijke werk stil te staan.
Jaap Dronkers was een veelschrijver, niet alleen in de sociale media maar ook in de traditionele wetenschappelijke tijdschriften. Iemand die continu ideeën ontwikkelde, argumenten wilde toetsen aan de data, en in alle openheid discussies voerde op congressen, in artikelen en in de media. Het goede oog voor maatschappelijk relevante onderzoeksvragen hielp hem daarbij. En hij schroomde niet om een complexe boodschap uit zijn wetenschappelijke werk in het publieke debat in eenvoudige woorden samen te vatten. Niet te veel mitsen en maren, maar heldere conclusies, ook al gaat dat ten koste van de nuance. Voor de nuance kon men het paper lezen.
Jaap werkte met veel verschillende co-auteurs. Niet alleen omdat hij, zoals wij allemaal, baat had bij het samenwerken met anderen, maar ook omdat zijn werk verschillende thema’s omvatte. Ik licht er vier uit: schoolloopbanen in Nederland, leerprestaties in internationaal vergelijkend perspectief, effecten van de gezinsstructuur, en de positie van de adel in hedendaagse westerse samenlevingen.
Schoolloopbanen in Nederland
Als fan van de Amerikaanse socioloog James Coleman, die in de jaren ‘60 van de vorige eeuw aantoonde dat de verschillen binnen Amerikaanse scholen veel groter zijn dan tussen scholen, deed Jaap al vanaf de jaren ’70 onderzoek naar schoolloopbanen in Nederland. In Nederland zijn al sinds lange tijd longitudinale onderwijscohortdata beschikbaar, in eerste instantie regionaal (het Brabant Cohort en het Enschede Cohort), maar vanaf 1965 ook al landelijk representatief (het Van Jaar tot Jaar Cohort). Als je zijn eerste papers leest op dit vlak is het goed om het te plaatsen in die tijd – de meeste onderwijssociologen schreven vooral ideologisch (of zelfs ideologies) zonder zich al te veel gelegen laten liggen aan de feiten. Jaap en enkele anderen daarentegen lieten de data spreken, en schreef al in 1980 dat zijn onderzoek de mogelijkheid opent “voor een meer empirische discussie”. Al vroeg deed hij onderzoek naar sociale ongelijkheden in het onderwijs. Jaap was ook betrokken bij de bekende studie van Van Kemenade ea, Onderwijs: bestel en beleid.
Een van de meest toonaangevende papers op dit terrein is denk ik zijn artikel in Sociology of Education in 1993, een tijdschrift van de American Sociological Association. Gebruik makend van de eerste twee landelijk representatieve longitudinale onderwijscohortdata (Van Jaar tot Jaar en Sociaal Milieu Voortgezet Onderwijs SMVO) toonde zijn studie aan dat de invoering van de Mammoetwet (1968) nauwelijks heeft geleid tot een directe verkleining van de sociale ongelijkheid in het Nederlandse stelsel. Tot aan zijn dood was Jaap bezig om deze analyse uit te breiden met alle bestaande onderwijscohorten. Jaap vertelde me onlangs dat hij zich ‘de komende tien jaar’ met deze vraagstukken wilde bezighouden, en was met mij begonnen om een eerste paper te schrijven. Jaap heeft de data netjes gestapeld, beginnend met het Noord-Brabant cohort, eindigend met de COOL data. Een hoofdstuk van onze hand verschijnt deze zomer.
Andere studies naar schoolloopbanen keken naar bijzondere versus openbare scholen (wederom een interesse die gelieerd is aan het werk van Coleman). Zijn analyses toonden een grotere ‘effectiviteit’ van bijzondere scholen. Dit verklaart de Nederlandse paradox dat de bevolking steeds minder religieus wordt, maar bijzondere scholen hun populariteit niet verliezen.
Landenvergelijkende studies naar leerprestaties
Toen de data van de Programme for International Student Assessment (PISA) voor het eerst beschikbaar kwamen in 2000, leek Jaap wel een kind in een snoepwinkel (zonder te hoeven betalen). In het PISA-project worden vijftienjarige scholieren aan een toets onderworpen voor leesvaardigheid, wiskunde en natuurwetenschappen. Dat gebeurt driejaarlijks, en de 2015-data worden aan het einde van 2016 gepubliceerd. Deze data gaven de mogelijkheid om centrale sociologische macro-micro vragen te stellen, omdat landen en scholen kunnen worden vergeleken. Jaap heeft wel een kleine 30 internationale publicaties geschreven met de PISA-data, over verschillende onderwerpen, waaronder de rol van migratieachtergrond, openbare versus bijzondere scholen, en stelseleffecten op ongelijkheden. De reden dat Jaap een sterke voorkeur had voor de PISA-data bovenop de al langer bestaande TIMSS-data is dat sociaal milieu veel ruimer is gemeten in PISA. En dat is voor een socioloog uiteraard van groot belang. Het meest bekende PISA-paper is zijn artikel in the American Sociological Review met Mark Levels en Gerbert Kraaykamp.
Jaap en ik hadden een kleine onenigheid over de interpretatie van de zogenaamde twee- versus drie-niveau modellen ten aanzien van het effect van vroege selectie op sociale ongelijkheden. In tweeniveau-modellen zijn leerlingen “genest” in landen, waarbij een bekende bevinding is dat sociaal milieu sterker samenhangt met de leerprestaties naarmate er vroeger en meer rigide geselecteerd wordt. Als we de data echter analyseren met een drieniveau-model, waarbij leerlingen zijn genest in scholen, en scholen genest in landen, draait de bevinding om: in vroeg selecterende landen is de ongelijkheid binnen de school juist kleiner. De onenigheid is nooit helemaal opgehelderd, maar Jaap was een groot voorstander van drieniveau-modellen omdat die een genuanceerder beeld gaven van de rol van tracking. Maar in mijn ogen zijn tweeniveau-modellen minstens zo belangrijk, omdat de ongelijkheden in vroeg selecterende systemen juist ontstaan door sociale verschillen in de allocatie tussen scholen (en, inderdaad, leiden tot homogenisering binnen scholen). In ons gezamenlijke paper uit 2014 (ook met Thijs Bol en Jacqueline Witschge) met PISA-data hebben we daarom beide resultaten laten zien – de beste uitkomst van onze discussie uiteraard.
Jaaps vermoedelijk laatste publicatie is overigens wederom een PISA-paper. Op de internationale ranglijstjes staan Chinese steden doorgaans bovenaan. Dit Shanghai-fenomeen komt, volgens Jaap, omdat het steekproefkader van de PISA in deze steden uitsluitend bestaat uit leerlingen met een lokale ‘hukou’ (locale familieregistratie), en dus niet uit de (vele!) migrantenkinderen van het Chinese platteland. Dit paper is geaccepteerd door de Chinese Sociological Review, zo liet hij me weten in de laatste email die ik kreeg.
Gezinsstructuren
Scheiden is voor de dommen, zei Jaap. Onderzoek naar gezinsstructuren was een belangrijke derde pijler van Jaaps werk. Hij keek zowel meer sociaal-demografisch als onderwijssociologisch naar gezinsstructuren. Een voorbeeld van een sociaal-demografische interesse is zijn werk (onder andere met zijn voormalige promovendus Juho Härkönen) dat aantoonde dat kinderen van gescheiden ouders zelf een grotere kans hebben om te scheiden, en dat scheiden met name onder de lager opgeleiden geconcentreerd raakt. Een voorbeeld van onderwijssociologisch onderzoek betreft zijn studies naar de invloed van eenoudergezinnen op onderwijsuitkomsten en welzijn van kinderen. Een belangrijke bevinding is dat gunstigere financiële regels voor eenoudergezinnen de negatieve invloed op het onderwijs van kinderen vermindert, gepubliceerd in Journal of Marriage and Family.
De positie van de adel
Een mogelijk minder bekende agenda in het werk van Jaap Dronkers betreft zijn onderzoek naar de adel. Zijn interesse in de adel kwam vooral voort uit de gedachte dat een betere sociale positie van de adel een van de minst meritocratische fenomenen van hedendaagse samenlevingen is. Deze onderzoekslijn komt dus direct voort uit zijn onderzoek naar sociale mobiliteit, maar door de aard van het onderwerp was er ook belangstelling van de geschiedwetenschap, en overigens ook van de adel zelf. Jaap deed onderzoek naar de financiële positie van de adel, sociale mobiliteit, en homogamie.
Tot slot
Dit overzicht is uiteraard te kort om alle publicaties in volle waardigheid te bespreken, maar het geeft toch een korte samenvatting van Jaap Dronkers bijdrage aan de wetenschap. We verliezen een bijzondere wetenschapper, een van de grondleggers van het hedendaagse stratificatieonderzoek en de onderwijssociologie in Nederland en Europa. Zijn alomtegenwoordigheid op wetenschappelijke congressen en het maatschappelijke debat gaan we missen.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.