Voor de tweede keer binnen een jaar berichtte de Volkskrant over Minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu en haar echtgenoot. Die echtgenoot heeft indirecte economische banden met het Ministerie. Hij adviseert bedrijven die opdrachten aannemen van het Ministerie en heeft ook aandelen bij enkele van deze bedrijven. Voor de Volkskrant reden om uit te pluizen of hier geen sprake is van belangenverstrengeling. Immers, de beslissingen van de Minister kunnen de economische positie van haar echtgenoot flink verbeteren. En, omgekeerd, de relatie van haar echtgenoot tot een bepaald bedrijf of industrietak kan het besluit van de Minister om over te gaan tot een bepaalde opdracht of beleidslijn onwenselijk beïnvloeden.
De Minister heeft bij beide artikelen gepikeerd gereageerd. Zij zegt in lijn met het Handboek voor Aantredende Bewindslieden te handelen. En ze heeft het gevoel gebruikt te worden om een debat over integriteit van politici aan te zwengelen.
Debat
Ik zou zeggen: prima idee, laat dat debat maar komen. De casus Schultz van Haegen is een uitstekend vertrekpunt. De huidige organisatie van de publieke sector is in Nederland in flux. De verhoudingen tussen bestuurslagen worden steeds aangepast, en daarnaast zijn een groeiend aantal uitvoerende en controlerende instanties in de publieke sector verzelfstandigd en/of geprivatiseerd. Dit levert een complex van interacterende organisatievormen op, die deels door markt en deels door hiërarchie worden gestuurd. Bestuurskundigen hebben er plezier in om dit vanuit governance-perspectief te duiden en te analyseren hoe er besloten wordt, wie dat doet en of dat effectiever kan.
Maar de complexiteit en veranderlijkheid van veel beleidsvelden, en de hybride natuur van veel organisaties die erin opereren roept evengoed ethische dilemma’s op. Welke waarden moeten prevaleren bij besluiten, wat geldt als goed gedrag binnen organisaties die onderdeel zijn van het openbaar bestuur en steeds meer bedrijfsmatige trekken hebben?
Volgens de Minister bepalen regels (zoals genoemd Handboek) dat. Daarmee betoont ze zich aanhanger van een geformaliseerde variant van Kants denken, de deontologische ethiek: de juistheid van bestuurlijk handelen wordt gewogen op basis van een vooraf overeengekomen regel waaraan de actie in meerdere of mindere mate voldoet. Die regel is in dit verband expliciet neergeschreven.
Maar in een veranderlijke, onzekere bestuurlijke omgeving lopen regels voor goed gedrag vaak achter op de praktijk. Teruggeworpen op zichzelf moet een bestuurder dan helder kunnen redeneren over de juistheid en wenselijkheid van bepaald handelen.
Deugdenethiek
Daarom is in de politieke theorie nu een nieuwe visie in zwang die teruggrijpt of oude Grieken en Italianen. In de publieke deugdenethiek wordt betoogd dat juist gedrag van bestuurders niet altijd gerelateerd kan worden aan haar gevolgen of vergeleken kan worden met bekende regels voor goed gedrag. Wat moeten bestuurders in dat geval doen? Het is beter om bestuurders op te leiden tot mensen die kernwaarden zoals Eerlijkheid, Rechtvaardigheid, Gelijkwaardigheid zelf ten diepste begrijpen en in staat zijn zelfstandig met morele dilemma’s om te gaan die bijna altijd een weging van verschillende waarden vergen, en die de maatschappij ten goede komen. En nadat ze die besluiten hebben genomen daar vervolgens verantwoording voor af te leggen richting burgers. Auteurs zoals Berry Tholen (2013, paywall) sluiten zo aan op de ethiek van Aristoteles en het begrip virtù van Machiavelli.
In dit perspectief is de repliek van de Minister dat ze volgens de regels handelt en geen zin heeft om die regels aangepast te zien onvoldoende. Laat haar in plaats daarvan precies uitleggen waarom ze haar handelen juist vindt. Waarom is het OK dat haar man dankzij aandelen heeft geprofiteerd van beslissingen van de Minister? Waarom is het juist dat de Minister de verantwoordelijkheid voor contacten met een ander bedrijf waar haar man bij betrokken is heeft overgedragen aan staatssecretaris Mansveld zonder het parlement daar expliciet in te kennen? Waarom is het niet relevant dat onder haar Ministerschap dat bedrijf een opdracht toegekend kreeg? En hoe ligt hier de verhouding tussen de verantwoordelijkheid van de Minister en die van haar ambtenaren?
Voorbij handboeken
Op de landelijke schaal van Haagse Ministeries mag de vermenging van persoonlijke en bestuurlijke verhoudingen nog enigszins toevallig overkomen, op het niveau van de gemeente is die veel vanzelfsprekender. In steden van beperktere omvang kent vanzelf iedereen elkaar. En juist de gemeenten krijgen de komende jaren veel zwaardere bestuurlijke verantwoordelijkheden. Nu al blijkt hoe belangrijk zelfstandige en vaak commerciële adviseurs en andere dienstverleners zullen worden in het realiseren van de decentraliserings-ambities van het Kabinet. Immers, het gemeentelijk ambtenarencorps gaat dit allemaal niet ineens vanzelf goed doen. Het kan hier dus ook voorkomen dat gemeentelijk bestuurder X voor het zorgbeleid voor opdrachtverlener Y kiest, terwijl X en Y met elkaar samenwonen. Wanneer is dat dan OK en wanneer niet?
Je kan dat altijd in Handboeken proberen vast te leggen, maar het zou toch ook prettig zijn als gemeentelijk bestuurder X helder inzicht kan geven over haar afwegingen, en daarover met de raad kan spreken.
Hierbij dus een oproep aan de Minister: geef het goede voorbeeld, en leg nog een keer uitgebreid uit waarom je denkt dat dit door de beugel kan. En, aan onze volksvertegenwoordigers: vraag de Minister om het nog een keer uit te leggen. Verlies je niet in muggenziften over wel of niet toepassen van regels. Vraag je af wat juist is en waarom, en discussieer daarover.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.