Naar aanleiding van de Duitse verkiezingen vorige week twitterde Geert Wilders een overzichtje van hoe radicaal-rechtse partijen er voor staan in Europa: de PVV nummer 2 in Nederland, het Front National nummer 2 in Frankrijk, de FPÖ nummer 2 in Oostenrijk, en de Alternative für Deutschland (AfD) nummer 3 in Duitsland. Zijn boodschap: deze partijen zijn in heel Europa aan een opmars bezig. En hij heeft een punt. Zeker als je ook nog in acht neemt dat radicaal-rechtse partijen of politici op dit moment aan de macht zijn in landen als Noorwegen, Polen en Hongarije.
De vraag waar velen zich dan ook mee bezighouden is waar het succes van deze partijen vandaan komt. Eén van de factoren die telkens weer wordt genoemd is de economie. Radicaal-rechtse partijen zouden het vooral goed doen als het slecht gaat met de economie. Het achterliggende idee is dat nadelige macro-economische omstandigheden met name de mensen die al moeite hebben om rond te komen zullen aanzetten om op radicaal-rechtse partijen te stemmen.
Maar klopt die lezing wel?
Het electoraat van radicaal-rechts
Onderzoek laat telkens weer zien dat het vooral mensen met lage sociaaleconomische posities zijn die op radicaal-rechtse partijen stemmen. Sommige onderzoekers laten zien dat werkloosheid een belangrijke rol speelt, terwijl andere wetenschappers aantonen dat vooral klasse, inkomen of opleiding van invloed zijn op radicaal-rechts stemgedrag. Wat in ieder land en altijd een effect lijkt te hebben is de mate waarin mensen zeggen goed te kunnen rondkomen met hun inkomen: mensen die hun inkomen ontoereikend vinden zijn eerder geneigd om op radicaal-rechtse partijen te stemmen.
Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Zo is het mogelijk dat mensen die het economisch moeilijk hebben het eerder eens zijn met de centrale standpunten van radicaal-rechtse partijen – denk aan met name immigratie en Europese eenwording. Ook is het niet ondenkbaar dat deze mensen eerder ontevreden zijn met het functioneren van de gevestigde middenpartijen en daarom hun stem op een radicaal-rechtse uitdager uitbrengen.
Ongunstige macro-economische omstandigheden?
De vraag is of, en zo ja in welke mate, het effect van iemands economische positie op zijn of haar kiesgedrag afhangt van de algemene economische omstandigheden waarin deze persoon woont en werkt. Vaak wordt er stilzwijgend van uit gegaan dat mensen met lage sociaaleconomische posities vooral op radicaal-rechts stemmen als de economische omstandigheden ongunstig zijn. Het idee is dat vooral mensen die het economisch al moeilijk hebben zich bedreigd zullen voelen door zaken als hoge werkloosheidspercentages, een grote mate van sociaaleconomische ongelijkheid, en een slecht presterende economie. De grote vraag is nu natuurlijk: is dat ook zo?
Op basis van een grootschalige analyse van kiezers in een flink aantal Europese landen laten wij zien dat juist het tegenovergestelde het geval is: mensen die moeilijk rond kunnen komen stemmen op radicaal-rechtse partijen als de macro-economische omstandigheden gunstig zijn.
Onderstaande figuur laat dat mooi zien. De doorgetrokken zwarte lijn geeft het effect weer van de mate waarin mensen zeggen goed rond te kunnen komen (we noemen dat economisch welzijn) op hun stemgedrag. De stippellijnen zijn de betrouwbaarheidsintervallen (van 95 procent). Alleen als alle drie de zwarte lijnen zich onder de rode horizontale lijn bevinden is er sprake van een statistisch significant negatief effect, en kunnen we concluderen dat mensen die moeite hebben rond te komen eerder geneigd zijn om op radicaal-rechts te stemmen. Op de horizontale as staan verschillende indicatoren van de macro-economische omstandigheden. Van links boven naar rechts beneden: het werkloosheidspercentage, het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking, de sociaaleconomische ongelijkheid (hoe hoger de zogenaamde Gini-index, hoe groter de ongelijkheid), en het percentage van de totale uitgaven dat een land besteedt aan sociale zekerheid.
Figuur: Het effect van economisch welzijn op radicaal-rechts kiesgedrag afhankelijk van macro-economische omstandigheden
De lijnen laten zien dat er alleen een significant negatief effect is van economisch welzijn op radicaal-rechts stemgedrag als de werkloosheid laag is, het BBP per hoofd van de bevolking hoog is, de sociaaleconomische ongelijkheid laag is, en het percentage uitgaven aan sociale zekerheid laag is. Met andere woorden: mensen die het economisch moeilijk hebben stemmen vooral op radicaal-rechtse partijen als de macro-economische omstandigheden gunstig zijn.
Twee mogelijke verklaringen
Waarom zou dit het geval zijn? Wij hebben twee mogelijke verklaringen. De eerste is gebaseerd op theorieën van relatieve deprivatie, en houdt in dat wanneer het goed gaat met de economie van een land, verwacht kan worden dat mensen die niet goed rond kunnen komen zich relatief nog slechter zullen voelen. Zij zullen zich volgens deze theorie altijd vergelijken met anderen. En aangezien het onder gunstige economische omstandigheden met veel mensen goed zal gaan, zullen zij zich nog verder achtergesteld voelen en het idee hebben dat ze niet krijgen waar ze recht op hebben. Dit zou kunnen leiden tot het stemmen op radicaal-rechtse partijen.
De tweede verklaring heeft te maken met risicomijdend gedrag. Stemmen op een radicaal-rechtse partij draagt bepaalde risico’s met zich mee voor mensen met lagere sociaaleconomische posities. Zij hebben goede redenen om zich af te vragen of een radicaal-rechtse partij hun economische situatie daadwerkelijk zal verbeteren – vooral als het slecht gaat met de economie. Ten eerste richten radicaal-rechtse partijen zich voornamelijk op culturele onderwerpen. Het is dus hoogst onzeker of zij zich, als puntje bij paaltje komt, wel met het lot van de minderbedeelden bezig zullen houden. Ten tweede stellen deze partijen radicale veranderingen voor. Het is nog maar de vraag of dergelijke radicale veranderingen goed uit zullen pakken voor mensen die moeilijk rond kunnen komen. Het is daarom goed mogelijk dat mensen die het economisch zwaar hebben alleen op radicaal-rechtse partijen stemmen als de omstandigheden relatief ‘veilig’ zijn voor het experimenteren met radicale alternatieven – met andere woorden: als de macro-economische context geen reden tot zorgen biedt.
Dit alles roept één grote vraag op: waarom zouden mensen die het economisch zwaar hebben niet op radicaal-linkse in plaats van radicaal-rechtse partijen stemmen? Daarover een volgende keer meer.
Der Ganzumsonst zegt
Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de culturele onderwerpen, waar de rechtse partijen zich op profileren, daadwerkelijk aanspreken.
Matthias zegt
Interessant stuk! Zijn er indicaties dat extreem-rechts stemmers trouw blijven aan hun partijkeuze als de economische omstandigheden veranderen? Of shoppen ze juist rond, afhankelijk van de omstandigheden van het moment? En is er een vergelijkbaar patroon te zijn bij economisch stabiele huishoudens of juist niet?
Paul Treanor zegt
De geslotenheid van het onderzoekscircuit speelt een grote rol bij de productie van zulke onderzoeken. De onderzoekers overleggen constant met collega-onderzoekers die hun wereldbeeld delen, en niet of nauwelijks met mensen die anders denken. Dat versterkt hun overtuiging, dat hun visie op de zaken de enige juiste is. Omdat er geen alternatief onderzoekscircuit bestaat, krijgen derden (media en publiek) ook nooit iets anders te horen van de onderzoekers. Misschien is dit kenmerkend voor ‘normal science’, maar zo komen we nooit vooruit.
Het lijkt mij vanzelfsprekend, dat het beeld van de sociaal-economisch benadeelde rechtse kiezer op zijn kop moet. Henk en Ingrid stemmen niet op Geert Wilders omdat ze weinig geld hebben, nee, ze hebben weinig geld juist omdat ze PVV-ers zijn. Dat is goed te verklaren, en trouwens ook goed te onderzoeken, vanuit een evolutionair perspectief. Maar hier zit het probleem, want voor onderzoekers zoals Matthijs Rooduijn en Brian Burgoon is deze benadering taboe, en dat geldt voor hun collega’s ook.
Het is ook natuurlijk onverenigbaar met het hier beschreven onderzoek, een voorbeeld van de louter sociaal-economische benadering. Als je het kiesgedrag van Henk en Ingrid aan hun genen toeschrijft, dan heb je geen economische data nodig, geen dure modellen, en geen ESS. Een hele onderzoekstraditie wordt op slag overbodig. We moeten dus bij het lezen over dit onderzoek de vraag stellen: staan de auteurs open voor alternatieven? En zo niet, wat betekent dat voor de geldigheid van hun conclusies?
HPax zegt
Rooduyns (hypo)these: ‘Een deel van de ‘mensen die het economisch moeilijk hebben, stemmen vooral op radicaal-rechtse partijen (rrp) als de macro-economische omstandigheden gunstig zijn.’
Toelichting: onder rrp-partijen verstaat R. rechts-populistische partijen (rpp), vaak geduid – door geloof ik ook R. – met ‘protest-partijen’. Inhoud van hun protest is niet een controversieel, onderhandelbaar politiek standpunt, maar redeloze rancune. Dit is essentieel de mening van hun tegenstanders. Die maken zich zorgen over de groei van die populaire partijen, en breken zich het hoofd over hoe dat nu kan?
Als mogelijke verklaringen van dit stemgedrag geeft R. de volgende twee factoren:
F1. Relatieve economische deprivatie (afgunst) en/of
F2. Risicomijdend gedrag.
Hierna doemt de vraag op waarom die arme mensen niet op een Linkse partij stemmen. Je heb toch ook linkse-protest partijen en passen die niet beter bij hun micro-economisch profiel? ‘Links’ is om zo te zeggen een geïnstitutionaliseerd protest tegen het kapitalisme en sla je als arme protestant twee vliegen in een klap door op een linkse partij te stemmen. Je kunt er 1. je protest (rancune) kwijt, zonder daarmee 2. je economische belang op spel te zetten. 1+2 = 1.
Als deze rekensom niet opgaat, kan niets anders de conclusie zijn dan dat het gangbare populistisch protest meer is en anders dan geschreeuw, onterechte verongelijktheid, wrok.
Zo als David Bowie zingt: ‘The shame is on the other side’.
Paul Treanor zegt
De verhouding tussen ‘culturele’ en economische factoren, bij de keuze voor radicaal-rechts, is in principe direct te onderzoeken. Logischerwijze zou dat eerste onderzocht moeten worden, en dan pas de mogelijke uitwerking van de veranderende economische achtergronden.
Een manier om het gewicht van de twee factoren te meten, is om mensen te vragen naar trade-off tussen culturele en economische voordelen/nadelen. De controversie rond Zwarte Piet is een goed voorbeeld van een louter ‘culturele’ issue.
Je vraagt dan, bijvoorbeeld, aan PVV-kiezers met AOW: “Welke heeft u liever”…
1. De AOW wordt verdubbeld, maar Zwarte Piet wordt geheel verboden, gelijk het verbod op harddrugs of kinderporno.
2. Zwarte Piet wordt overal toegestaan, en de AOW blijft gelijk.
De PVV-ers zullen kiezen voor behoud van Zwarte Piet, niet voor een AOW-verdubbeling. Vervolgens krijgen ze deze opties voorgelegd:
3. De AOW blijft gelijk, maar Zwarte Piet wordt geheel verboden.
4. Zwarte Piet wordt overal toegestaan, maar de AOW gaat met 10% omlaag.
Wederom zullen de PVV-ers kiezen voor behoud van Zwarte Piet, ook al gaan ze zelf achteruit. Vervolgens leg je dezelfde alternatieven voor, maar ditmaal met 20% verlaging van de AOW. Wederom zullen de PVV-ers kiezen, voor behoud van Zwarte Piet. Pas bij hongersnood-niveau zouden ze bereid zijn, om Zwarte Piet los te laten.
Er zijn natuurlijk vele varianten van dit soort vragen, maar het beeld zal in grote lijnen altijd hetzelfde zijn. Behoud van eigen cultuur en identiteit, tot in details, weegt vele malen zwaarder dan geld, inkomen, en welvaart, voor een deel van de bevolking. Dat laat zich goed verklaren door biologische factoren: ze zijn wellicht neurologisch niet in staat, om anders te kiezen. Maar ook als een biologische oorzaak niet bewijsbaar is, het blijft het een feit dat zulke schijnbaar irrationele keuzes hardnekkig kunnen zijn.
Om die reden zouden we eerder denken, dat zulke personen als kiezers niet geneigd zijn, om hun partijkeuze af te stemmen op tijdelijke economische factoren. Hebben ze eenmaal gekozen voor een radicaal-rechtse partij dat hun cultuur en identiteit verdedigt, dan zullen ze niet daarvan afwijken, of het goed of slecht gaat met de economie. Wellicht geldt dit voor de core vote en zijn er daaromheen kiezers, die meer opportunistisch op radicaal-rechtse partijen stemmen. Met het onderzoeksmethode van Matthijs Rooduijn en Brian Burgoon lijkt dat niet vast te stellen. Maar vooral van belang is: stap af van het beeld dat kiezers uit economische motieven stemmen, totdat het zelf goed onderzocht en getoetst is.
HPax zegt
Citaat. ‘Maar vooral van belang is: stap af van het beeld dat kiezers uit economische motieven stemmen, totdat het zelf goed onderzocht en getoetst is.’
Lijkt mij een juist advies. Maar het is wel vragen aan die onderzoekers om van hun Marxistisch Geloof af te stappen.