Het vertrouwen dat Nederlanders hebben in de pers is wel heel laag, zo bleek vorige week weer eens uit een onderzoek van het CBS. De pers wordt zelfs nog minder vertrouwd dan ambtenaren, grote bedrijven, banken, en de Europese Unie. Toch was dat niet waar diezelfde pers vervolgens de meeste aandacht aan besteedde. De belangrijkste boodschap was volgens de gewantrouwde pers dat de EU iets meer vertrouwd werd dan de Tweede Kamer. Het wantrouwen in de eigen beroepsgroep kwam veelal niet of wat zijdelings aan bod. Alleen Rob Wijnberg schreef er een column over op De Correspondent, om vervolgens vrij te speculeren wat de oorzaken van dat wantrouwen zouden zijn.
In zijn column legt Wijnberg de schuld voor het wantrouwen in de pers bij ‘de leugen van objectiviteit’ (suggererend dat de moderne burger niet gelooft in neutraliteit), bij ‘schreeuwen als businessmodel’ (sensatiezucht van journalisten en hun koppenmakers), en bij ‘zenden, zenden, maar niet ontvangen’ (gebrek aan responsiviteit van media). De Correspondent probeert deze vermeende oorzaken van het wantrouwen in de pers aan te passen. Maar is dat wantrouwen er ook feitelijk in geworteld? Mogelijk heeft Wijnberg gelijk, maar helaas weten we het niet (hoewel ik hieronder beschrijf dat zijn derde suggestie steun vindt in een recente studie). Wijnbergs verwijt van dramatiseren is zelfs wat ironisch: bij gebrek aan onderzoek je eigen mantra’s aangedikt als oplossing aandragen lijkt me daar juist een voorbeeld van.
Het probleem is dat er weinig structureel academisch onderzoek naar vertrouwen in de pers als instituut is gedaan. Dergelijk onderzoek bestaat wel naar het vertrouwen van burgers in elkaar (sociaal vertrouwen), in andere etnische groepen (interetnisch vertrouwen), in de economie (consumentenvertrouwen), in politieke instituties (politiek vertrouwen), en zelfs naar de invloed van media op die soorten vertrouwen. Daar zijn boekenkasten over vol geschreven. Zo niet over het vertrouwen in de pers zelf – een handvol studies over vertrouwen in media in met name de VS uitgezonderd. En dat laat inderdaad ruimte voor speculatie.
Omdat de pers zelf massaal doet alsof haar neus bloedt en zich liever richt op vermeende politieke vertrouwenscrises, heb ik maar wat eerste analyses gedraaid om dat wantrouwen in de pers in kaart te brengen. Hieronder wat lessen die we kunnen trekken op basis van deze eerste statistieken.
De trends
Het Nationaal Kiezersonderzoek stelt sinds 1998 de vraag in hoeverre Nederlanders een reeks instituties vertrouwen, waaronder de pers. Figuur 1 hieronder toont het percentage burgers dat heel veel of tamelijk veel vertrouwen heeft in de pers. Dat vertrouwen heeft in deze periode van 15 jaar geen structurele trend, maar schommelt tussen de 29% (2012) en 38% (2002). Het vertrouwen was al laag en bleef laag.
Als we naar een andere bron kijken, zien we eenzelfde beeld. In de World Values Survey is sinds 1981 zes keer gevraagd naar het vertrouwen in onder andere de pers. Nederland nam vijf van die zes keer deel aan de WVS (niet in 1994-1998). Het voordeel aan de WVS is dat het een langere termijn beslaat en meer landen toont, het nadeel is dat de kwaliteit van de data minder goed te controleren is. Toch zien we hier, ondanks 1 uitschieter, eenzelfde beeld. Het vertrouwen in de pers schommelt in Nederland tussen de 27% (in 1981-1984) en 37% (in 2004-2009), behalve de enorme uitschieter van 56% in 1999-2004.
Ik heb (blind voor de uitkomsten) een aantal andere landen gekozen die ook aan veel golven van het onderzoek deelnamen, om Nederland te kunnen vergelijken. Dan blijkt dat het vertrouwen in de pers in Nederland niet uitzonderlijk laag is vergeleken met Zweden, Roemenië, en de Verenigde Staten, hoewel het medialandschap er ongetwijfeld verschilt van het onze. Het vertrouwen in de pers was en is opvallend hoog in Japan. In de VS begon dat vertrouwen relatief hoog volgens de WVS-data, maar daalde het flink in de jaren negentig.
Les 1 luidt dus dat het lage vertrouwen in de pers niet nieuw is. Het is zeker al sinds de jaren tachtig zo laag. Dat is voor de tijd dat communicatiewetenschappers gebruikelijk de commercialisering (van met name de tv) en de opkomst van de mediacratie plaatsen. Elke verklaring van laag vertrouwen in de pers zal daar rekening mee moeten houden.
Les 2 is daaraan gerelateerd: het vertrouwen in de pers verschilt in Nederland niet structureel van dat in Zweden en Roemenië. Het is weliswaar hoger dan in de VS, maar dat verschil ontstond pas ergens in het midden van de jaren negentig, toen het vertrouwen in de VS plots daalde. In Japan steeg het vertrouwen juist fors van een toch al hoger niveau dan in Nederland. Elke verklaring van laag vertrouwen in de pers zal dus moeten kunnen beschrijven waarom de niveaus en trends in deze landen overeenkomen of juist verschillen. Eén recente studie keek naar de verschillen in vertrouwen in de media tussen landen op één punt in de tijd. Die studie concludeerde dat vertrouwen in de media lager is in landen met een postmaterialistische cultuur, waarin veel waarde wordt gehecht aan expressie ten koste van onder andere respect voor autoriteiten. Dit sluit aan op het derde argument van Wijnberg.
De pers en andere instituties
Maar is dat vertrouwen wel echt zo laag? Wat hoog of laag is, kan je eigenlijk niet zeggen op basis van een enkel percentage. Een andere vraag, andere antwoordcategorieën, of een andere inbedding kan leiden tot aanzienlijk hogere of lagere percentages. Daarom is het nuttig om het vertrouwen in de pers te vergelijken met dat in andere instituties. Ook zo’n vergelijking is overigens wat twijfelachtig – betekent vertrouwen in de regering of de politie wel hetzelfde als vertrouwen in de pers of in de kerk; wat vertrouw je de regering, de politie, de pers, en de kerk te doen?
Eerst cijfers uit de European Values Survey van 2008 – opnieuw uitsluitend onder Nederlandse respondenten. Net als in het CBS-onderzoek is het vertrouwen in de pers relatief laag. Alleen de kerk en politieke partijen scoren nog slechter; de ambtenarij en grote bedrijven (tijdens de aanvang van de recessie) scoren ongeveer hetzelfde. Het meeste vertrouwen hebben we in onze uitvoerende instituties: de gezondheidszorg, de politie, het onderwijsstelsel, het sociale zekerheidsstelsel, en justitie.
(zwart: ‘a great deal’, d.grijs: ‘quite a lot’, l.grijs: ‘not very much’)
De cijfers van het Nationaal Kiezersonderzoek van 2012 geven een soortgelijk beeld. De pers scoort erg laag: ze wordt nog minder vertrouwd dan financiële instellingen, kerken, politieke partijen, grote bedrijven en ambtenaren. Ook in het NKO worden de uitvoerende instanties (rechters, politie, leger) het meest vertrouwd. De precieze volgorde van de instituties verschilt wat, maar over het algemeen zien we eenzelfde beeld.
(zwart: ‘erg veel vertrouwen’, d.grijs: ’tamelijk veel’, l.grijs: ‘niet zo veel’)
We zien eenzelfde beeld in de EVS, de WVS, het Nationaal Kiezersonderzoek en het recente CBS-onderzoek. Toch laat een vijfde onderzoek een ander beeld zien, namelijk de Eurobarometer. In dat onderzoek is het vertrouwen in de pers (% geneigd te vertrouwen) meestal juist hoger dan dat in de politieke instituties (VN, parlement, regering, Europese Unie). Waar dit – tamelijk consequente – verschil in ranking vandaan komt, en waarom de Eurobarometer als enige afwijkt van een anderszins tamelijk consistent patroon, is onduidelijk.
Les 3 is daarom dat het vertrouwen in de pers volgens de meeste onderzoeken lager is dan dat in veel andere instituties. Neutrale, uitvoerende overheidsinstituties scoren het best. De pers zit eerder op het niveau van andere instituties waar deelbelangen of –opvattingen centraal staan: bedrijven, politieke partijen, kerken en financiële instellingen. Toch moeten we wat terughoudend zijn, omdat één van de vijf onderzoeken een ander beeld geeft.
Wie vertrouwt de pers minder dan de nationale politiek?
Het schaarse onderzoek naar vertrouwen in de media heeft uiteraard onderzocht welke verschillen er tussen groepen bestaan. Een omvattende studie is van Tsfati en Ariely in Communication Research [paywall]. Veel verschillen liggen voor de hand. Vertrouwen in de pers hangt samen met politieke interesse, sociaal vertrouwen, en mediagebruik. Andere zijn verrassender: zo hebben hogeropgeleiden gemiddeld minder vertrouwen.
Je kan ook op een andere manier naar het vertrouwen in de pers kijken. Wie zijn namelijk de kiezers die minder vertrouwen hebben in de pers dan in de Tweede Kamer? Om die vraag te beantwoorden kijk ik opnieuw naar het Nationaal Kiezersonderzoek van 2012. Figuur 6 beschrijft het percentage burgers dat minder vertrouwen heeft in de pers dan in het parlement. Zelfs onder dagelijkse krantenlezers heeft meer dan 40% minder vertrouwen in de pers. Als we kijken naar opleidingsniveau blijkt de vertrouwenskloof het grootst onder de hoogstopgeleiden. En de vertrouwenskloof is het grootst onder kiezers van VVD, CDA, en D66, het kleinst onder de PVV. Dat betekent nadrukkelijk niet dat de laagstopgeleiden en de PVV-kiezers de pers het meest vertrouwen. Het vertrouwen in de politiek was onder PVV-kiezers immers zo laag, dat het vertrouwen in de pers bij veel kiezers niet eens lager kòn.
Les 4 is dat het wantrouwen in de pers breed gedragen wordt. Opvallend is dat zelfs frequente krantenlezers de pers aanzienlijk minder vertrouwen dan dat zij de Tweede Kamer vertrouwen.
Suf
Maar hoe suf ook, de belangrijkste les is dat er veel meer onderzoek naar het wantrouwen in de pers nodig is. Voordat journalisten menen ‘de politiek’ de maat te moeten nemen over een vermeende vertrouwenscrisis, zouden ze verplicht moeten worden eerst eens onderzoek te doen naar het vertrouwen in de eigen tak van sport.
Gijs Schumacher zegt
Heel interessant stuk dit. Twee punten:
1)De bevinding over hoger opgeleiden (vertrouwen pers minder) vind ik wel begrijpelijk. Om mezelf even als “case study” te nemen: ik lees vaak niet-Nederlandse kranten/tijdschriften en als ik dan dezelfde berichtgeving in Nederlandse media zie dan vind ik die vaak te kort-door-de-bocht. Ik vertrouw de Nederlandse pers ook niet, niet omdat ze me besodemieteren, maar omdat ik andere “outlets” competenter vind.
2) Ik vraag me af hoe de plaatjes eruit zouden zien als we een onderscheid zouden kunnen maken tussen media waarvan ik gebruik maak, en media waarvan ik geen gebruik maak. Als het waar is dat negatieve ervaringen onze evaluaties veel sterker bepalen, dan denk ik bij een algemene vraag over vertrouwen in pers of politieke partijen het eerst aan negatieve gevallen (in mijn geval respectievelijk Telegraaf en PVV). Die vertrouw ik inderdaad niet.
Bart zegt
De term vertrouwen is te dubbelzinnig. Ik denk bij vertrouwen aan twee zaken:
1)Ik vertrouw die persoon of dat instituut niet kan betekenen dat ik er rekening mee houd dat ze me opzettelijk misleiden of voorliegen;
2)Ik vertrouw die persoon of dat instituut niet kan ook betekenen dat ik weinig waarde aan hun uitlatingen hecht omdat het ze aan kennis ontbeert.
Mijn relatieve geringe vertrouwen in de Nederlandse pers heeft vooral met het tweede punt te maken. Aangezien ik constateer dat ze op terreinen waarvan ik enige kennis bezit regelmatig feitelijk de plank misslaan, ga ik er – wellicht ten onrechte – van uit dat het op andere terreinen met de feitelijke kennis niet veel beter zal zijn gesteld.
ReindeR Rustema zegt
De pers? Vertrouwen in ‘de pers’? Als ik die vraag krijg zou ik ook een laag cijfer geven. Niet als je me vraagt naar het vertrouwen dat ik heb in de krant waar ik voor betaal natuurlijk. Maar er is veel ‘pers’. Van instituties zijn er vaak maar één: politie, leger, justitie, parlement, regering, etc.
Tom van der Meer zegt
Klopt. Dat wordt door sommige politicologen ook gezegd voor politieke partijen. Die hoef je niet te vertrouwen, als je je eigen partij maar vertrouwt.
Bart zegt
Interessant stuk, eerder stond er op vrije tribune ook een interessant analyse van de enquête.