Donderdag haalde het nieuwste kwartaalbericht van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het Sociaal en Cultureel Planbureau weer veel media. Bericht: het vertrouwen in de regering is gedaald van 57% naar 51%.
Op zichzelf is de daling niet eens zo verbazingwekkend: de meeste regeringen en regeringsleiders bereiken hun hoogste populariteit op het moment dat ze aantreden. Dat vertrouwen is sinds 2008 meermalen lager geweest – onder Balkenende IV (januari tot juni 2008), na de val van Balkenende IV (voorjaar/zomer 2010) en na de val van Rutte 1 (zomer 2012). En het vertrouwen in de regering en het parlement is de laatste jaren wel vaker zo vroeg in de regeerperiode al zo snel gedaald; zie Balkenende II en vooral Balkenende IV (na afloop van de inmiddels beruchte 100 dagen tour).
Losers’ Consent
Maar we kunnen het bericht ook omdraaien. Het vertrouwen in de regering is opvallend hoog, zeker als je het vergelijkt met de steun die de regeringspartijen VVD en PvdA in de peilingen nog krijgen. Een deel van de oppositionele kiezers houdt dus vertrouwen in de regering. Dit staat bekend als de instemming van de verliezers, het Losers’ Consent. Die instemming is van groot belang voor de legitimiteit en stabiliteit van de democratie. Het grote dilemma van elke democratie is immers hoe je de verliezers van verkiezingen (de aanhangers van oppositiepartijen) leert omgaan met dat verlies.
Politicologen Chris Anderson, André Blais, Shaun Bowler, Todd Donovan, en Ola Listhaug hebben hier in 2005 een nu al klassiek boek over geschreven. Dat boek laat zien dat het Losers’ Consent sterk afhankelijk is van het kiesstelsel. In proportionele kiesstelsels (met evenredige vertegenwoordiging) is de vertrouwenskloof tussen winnaars en verliezers veel kleiner dan in meerderheidsstelsels (veelal met een districtenstelsel). En laat Nederland nu zo’n beetje het meest open en proportionele kiesstelsel ter wereld hebben…
Evenredige vertegenwoordiging
Wat is er nu zo bijzonder aan het proportionele kiesstelsel? Waarom gaan ontevreden kiezers hier eerder akkoord met een regering die bestaat uit partijen waar zij niet op hebben gestemd?
Er zijn verschillende redenen waarom verliezen ‘minder erg’ is in een proportioneel stelsel. Doordat het regeringsbeleid bij coalitievorming al snel matigt, herkennen ook de verliezers zich eerder in dat beleid. Bovendien worden ook oppositiepartijen bij het beleid betrokken. Verliezen is minder pijnlijk in een land waar je nog enige invloed houdt dan in een land waar je als verliezer meteen vier jaar buitenspel staat.
De keerzijde is dat de ‘winnaars’, de aanhangers van regeringspartijen, minder hoge pieken van tevredenheid bereiken. Regeringspartijen moeten simpelweg meer compromissen sluiten doordat ze een coalitie aangaan, en kunnen dus niet zomaar hun eigen plannen uitvoeren. Winnen zal dus niet zoveel voldoening geven in een proportioneel kiesstelsel als in een land waar je als enige regeringspartij zo’n beetje je hele partijprogramma kunt doorvoeren.
Al met al is de kloof tussen de winnaars en de verliezers van verkiezingen dus een stuk kleiner in coalitieconsensusland Nederland, dan in meerderheidsstelsels als die in het Verenigd Koninkrijk, waar over het algemeen één partij (vaak met een minderheid van de stemmen of zelfs met minder stemmen dan de nummer twee) de absolute meerderheid in zetels krijgt. De dalen van de verliezers zijn hier minder diep, de pieken van de winnaars minder hoog; het is makkelijk om een goede verliezer te zijn. Alleen als een de regering zich nadrukkelijk niet profileert als regering van alle Nederlanders (zie Balkenende II), ontstaat er bij ons een grote vertrouwenskloof tussen linkse en rechtse kiezers.
Dat is geen lood om oud ijzer. De relatief grote instemming van verliezers met de regering zorgt voor meer stabiliteit in beleid en voor een rem op antidemocratische gevoelens: ook ontevreden kiezers blijven tot op zekere hoogte bij de politiek betrokken.
Hoger vertrouwen
Bovendien leiden proportionele kiesstelsels netto tot een hoger gemiddeld vertrouwen in de politiek, ondanks de lagere vertrouwenspiek onder de winnaars. Nieuwe partijen komen in een kiesstelsel als dat in Nederland makkelijk in het parlement, en delen opvallend snel in de regeringsverantwoordelijkheid. Denk dan vooral aan de LPF, de PVV en wat langer terug aan D66, terwijl ook 50Plus, de SP, de ouderenpartijen van de jaren 90 en de Boerenpartij hun stempel hebben kunnen drukken. Zo kanaliseren nieuwe partijen het wantrouwen van teleurgestelde kiezers. Kom daar maar eens mee aan in het Britse meerderheidsstelsel waar een voorkeur buiten de twee grote partijen al gauw neerkomt op een ‘wasted vote’. Zelfs de hoge kiesdrempel in het verder behoorlijk proportionele kiesstelsel van de Duitsers werpt al een barrière op tegen nieuwe partijen; zo zouden nu o.a. PvdD en GroenLinks, SGP en de ChristenUnie, en 50+ niet verkozen zijn met een kiesdrempel van 5%.
En dit is nog maar enkele van de vele redenen waarom de steeds weer terugkerende suggestie om een districtenstelsel in te voeren met een korrel zout genomen moet worden.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.