Gisteren schreef Rutger Bregman op de Correspondent een rijk en interessant artikel waarin hij het gevecht aanging met een aantal door de journalistiek verspreide mythes over de Nederlandse politiek. Op één punt overtuigt het betoog van Bregman niet: de claim dat partijen steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. Bregman verwijst hierbij naar kiezersonderzoek dat kiezers ‘steeds minder het gevoel hebben dat het iets uitmaakt waarop je stemt.’
Ik vind dit niet steekhoudend. Kiezers kunnen partijen slecht plaatsen: in Gedoogdemocratie laat onderzoeker Peter Kanne zien dat kiezers de partij waarop ze stemmen vaak slecht kunnen plaatsen op specifieke thema’s. Thomas Meyer laat in zijn proefschrift zien dat veel kiezers dachten dat Labour onder Tony Blair naar links ging en niet naar het centrum.
Bregman lijkt eerder te verwijzen naar wat politicologen external efficacy noemen: het gevoel dat politiek participeren effectief is. Dit is iets anders dan de perceptie van partijposities door kiezers. Een belangrijk punt, want de kern van Bergman’s betoog is dat politieke partijen verworden tot eenheidsworst.
Links versus rechts
Een betere strategie is om te kijken of partijen inderdaad qua partijprogramma vergelijkbaarder zijn geworden. Het grootste onderzoeksproject op dit vlak is het zogenaamde Comparative Manifesto Project (CMP). De programma’s van partijen worden door codeurs gecodeerd in meer dan vijftig thematische categorieën. Er is veel geschreven over de methodologie van het CMP, maar het blijft een belangrijke dataset in het veld, met name omdat de data teruggaan tot de jaren veertig. Het CMP gaat ervan uit dat partijen verschillen van elkaar door verschillende thema’s te benadrukken.
Het CMP heeft de links-rechtsposities van de Nederlandse partijen sinds 1946 berekend. Deze posities bestaan uit het tellen van bepaalde rechtse statements uit programma’s (‘de belastingen zijn te hoog’) en het tellen van bepaalde linkse statements (‘we moeten meer geld besteden aan uitkeringen’). Vervolgens trekken ze de linkse van de rechtse statements af om een links-rechtsscore te krijgen. De uiteindelijke score loopt van +100 voor een programma met louter rechtse statements tot -100 voor een programma dat alleen bestaat uit linkse statements.
In de figuur hieronder zien we naar de gemiddelde afstand tussen alle partijen die door de CMP gecodeerd zijn per verkiezingsjaar. We zien hier dat die gemiddelde afstand fluctueert over tijd. De trendlijn laat een lichte daling zien. Als we de ontwikkeling vanaf de vroege jaren tachtig bekijken (de periode waar Bregman zich op concentreert) en vergelijken met de huidige tijd dan zien we fluctuatie maar geen stijging of daling. Van convergentie is in deze periode geen sprake. De gemiddelde afstand tussen partijen sinds de jaren tachtig is ongeveer 15 op de bovengenoemde CMP-schaal. Er is overigens wel een duidelijke piek te zien in de data: in 1971, 1972 en 1977 is er een grotere afstand tussen partijen op deze links-rechtsdimensie. Dit was een periode van polarisatie tussen links en rechts. Daarvoor is de gemiddeld afstand tussen partijen ongeveer 20 op een schaal van -100 tot +100.
Niche-partijen
Om eerlijk te zijn is dit geen optimale data om na te gaan of het Nederlandse partijstelsel eenheidsworst is geworden. Bregman zegt dat partijen meer op elkaar zijn gaan lijken, niet dat ze op een links-rechtsdimensie dezelfde positie hebben. Bovendien zijn de items die gebruikt worden om de links-rechtsdimensie te meten een duidelijke reflectie van de politieke thema’s die rond 1975 links en rechts waren. Zo worden milieuvraagstukken genegeerd, zijn mensenrechten rechts en economisch protectionisme links.
Als we één vorm van diversificatie zien van partijen sinds de jaren tachtig is het de opkomst van niche-partijen. Deze partijen benoemen thema’s die zich moeilijk in traditionele links-rechtstegenstellingen laten vatten. Neem de Partij voor de Dieren. Een partij die de klassieke links-rechts thema’s negeert en met name aandacht besteedt aan dierenrechten wordt op de CMP-schaal in het midden geplaatst en staat zo dichtbij de andere partijen. Maar eigenlijk is deze partij fundamenteel anders dan de rest: zij schaakt op een heel ander bord dan de gevestigde partijen.
Alle thema’s
We moeten ons dus niet alleen maar beperken tot de onderwerpen die in de jaren ’80 aan links en rechts waren verbonden. Ik stel voor te kijken naar alle thema’s. Als twee partijen precies aan dezelfde onderwerpen aandacht besteden is het verschil tussen hen nul. Besteedt een partij alleen maar aandacht één onderwerp en een andere partij aan een ander onderwerp, dan is de afstand maximaal (namelijk 100).
Deze afstanden geef ik hieronder weer. We zien hier een constant fluctuerende lijn met een sterke stijging sinds 2006. Dit is het jaar dat de PvdD is opgenomen in de data. Daarvoor fluctueert de aandacht. De Partij voor de Dieren heeft zo’n afwijkend programma dat ze het gemiddelde verschil tussen partijen verdubbelt.
Het zou wat overdreven zijn om een conclusie te baseren op één vrij kleine partij. De stippellijn geeft de ontwikkeling weer als we de PvdD even weglaten. We zien hier nog steeds een stijging in 2006: de aandacht voor thema’s ligt dan op hetzelfde niveau als begin jaren tachtig. Misschien leken partijen in de jaren tachtig en negentig enigszins op elkaar, maar we zien groeiende verschillen tussen partijen in het nieuwe millenium. De PvdD is niet de enige nichepartij die opkomt. Ook de PVV richt zich op relatief weinig thema’s.
De verschillen tussen partijen zijn nog nooit zo groot geweest als nu.
Kortom: de claim van Bregman over het Nederlandse politieke bestel als eenheidsworst komt niet tot uiting in de partijprogramma’s. Sterker nog, dankzij nichepartijen die zich richten op niet-economische thema’s zijn de verschillen tussen aandachtspunten van partijen groter dan ooit.
Update – 18 juli 2014, 10:34
Rutger Bregman heeft een korte reactie geschreven op dit stuk.
Tom van der Meer zegt
Dat 1 splinterpartij je resultaten zo kan beïnvloeden zegt veel over de methode, lijkt me. Heb je de verschillen gewogen naar partijgrootte? Wat gebeurt er dan?
Tweede beperking van de analyse: wellicht moet je kijken naar percepties ipv feitelijke verschillen.
Armen Hakhverdian zegt
Zowel feitelijke als gepercipieerde verschillen lijken me de moeite waard. En als die uiteenlopen, wat zorgt dan voor die verstoring? Het NKO heeft wel van die items over waar kiezers de grote partijen plaatsen op allerlei issues. Zijn die percepties wel eens in kaart gebracht?
Gijs Schumacher zegt
Een ander issue is dat de CMP voor 2000 nauwelijks niche partijen analyseert. Bv. PSP, CPN, Boerenpartij, SGP (tot 2002/3), GPV zijn niet gecodeerd door de CMP. Nu worden bijna alle partijen in het parlement gecodeerd, dit zou tot een vertekening ten faveure van de conclusie kunnen leiden.
Hans Paardekooper zegt
Het lijkt me dat in de perceptie van een bepaalde groep kiezers (de sociaaleconomische onderste helft van de samenleving – danwel milieubeschermers) alle ‘serieuze’ partijen (SGP,VVD, CDA, D66, PvdA, CU, GroenLinks) op elkaar lijken in hun reacties op maatschappelijke vraagstukken die hen aangaan (immigratie, werkloosheid, flexibilisering, langer werken – milieu, dierenwelzijn). En dat die reacties niet afdoende zijn (‘conventional wisdom’) omdat deze partijen te weinig noodzaak tot daadwerkelijk handelen voelen in deze vraagstukken, waardoor ruimte ontstaat voor populistische partijen zoals de PVV (immigratie) en specialistische zoals PvdD (milieu/dierenwelzijn). Andere specifieke groepen zoals orthodoxe protestanten waren al wel goed vertegenwoordigd (SGP).