In het in 2017 verschenen boek ‘Nepparlement?’ laten Armen Hakhverdian en Wouter Schakel zien dat het Nederlandse stelsel van evenredige vertegenwoordiging niet alle burgers een gelijke politieke stem geeft. Bepaalde demografische groepen en de daarmee samenhangende politieke opvattingen zien we vaker terug in de politiek dan in de samenleving als geheel. Er zijn aanzienlijke verschillen op basis van opleiding, geslacht en etniciteit. Niet verassend leidt dit tot zorgen over de vertegenwoordiging van opvattingen, ervaringen en belangen van mogelijk ‘achtergestelde’ groepen, zoals lager opgeleiden, vrouwen en burgers met een migratie achtergrond.
Een belangrijke vraag open blijft is of belangengroepen voor de nodige balans zorgen in de vertegenwoordiging van deze groepen of de scheefheid in vertegenwoordig eerder vergroten. Organisaties zoals de ANWB, de FNV of Novib kunnen immers veel doen om relevante maatschappelijke stemmen in te brengen in de politiek. Samen met Joost Berkhout en Jens van der Ploeg heb ik recent een poging gedaan om hier meer inzicht in te krijgen.
We gaan in ons onderzoek uit van twee mogelijke knelpunten voor evenredige vertegenwoordiging. Ten eerste via het lidmaatschap van belangengroepen. Zijn bepaalde groepen oververtegenwoordigd als lid? Als de leden van belangengroepen met name hoger opgeleide witte mannen zijn, is het aannemelijk dat hun belangen beter vertegenwoordigd worden. Ten tweede kijken we naar de politieke toegang van belangengroepen met verschillende soorten lidmaatschap. Is het zo dat groepen die vooral hoge opgeleide witte mannen vertegenwoordigen ook meer toegang krijgen tot politieke besluitvorming. Als dat zo, dan zorgt dit voor nog meer scheefheid in de politieke vertegenwoordiging van bepaalde groepen.
In ons onderzoek maken we een onderscheid op basis van opleiding, geslacht, en migratie achtergrond. We hebben voor een representatieve steekproef van de Nederlandse belangengroepen populatie gekeken naar de type leden die de groepen hebben en de toegang die ze hebben tot de politiek (zie hier voor verdere specificering van bredere project: https://www.cigsurvey.eu/). We hebben de leiders van deze organisaties gevraagd om een inschatting te maken van hun achterban.
Wat zijn de resultaten? Allereerst geslacht. Hier vinden we de grootste effecten. Figuur 1 laat zien hoeveel mannen en vrouwen er gemiddeld lid zijn van belangenroepen (blauwe staven) ten opzichte van de verdeling in de Nederlandse bevolking (rode staven). De resultaten geven aan dat mannen vaker lid zijn van belangengroepen dan vrouwen, terwijl dit in de populatie ongeveer gelijk verdeeld is. Verder hebben we gekeken of de groepen die meer mannen vertegenwoordigen ook vaker uitgenodigd worden door politici om te praten over beleid. Dit is inderdaad het geval: de kans om uitgenodigd te worden is ongeveer 10 procent hoger. Het lijkt er dus op dat ‘lobbyen’ de positie van vrouwen niet sterker maakt in de politiek: ze zijn ondervertegenwoordigd als lid en de groepen waarin ze wel sterk vertegenwoordigd zijn krijgen minder makkelijk toegang tot politici.
Belangengroepen geven ook aan dat hun achterban vaak relatief hoog opgeleid is. In Figuur 1 is een verdeling gemaakt op basis van vijf opleidingsniveaus. Heel duidelijk is te zien dat het zwaartepunt van lidmaatschap bij belangengroepen bij de hoger opgeleide ligt (zie blauwe staven). In de samenleving is dit meer ‘normaal verdeeld’ met een grote piek in het midden en een gelijke spreiding naar lager en hoger opgeleide burgers (rode staven). De vraag is nu of dit ook zijn weerslag heeft op politieke toegang. Maar dat lijkt niet het geval. Belangengroepen die meer hoger opgeleide Nederlanders vertegenwoordigen worden even vaak uitgenodigd als organisaties die meer lager opgeleide Nederlanders vertegenwoordigen. Dit betekent dat de politiek de scheefheid in vertegenwoordiging via belangengroepen in ieder geval niet verder vergroot.
Ten slotte hebben we gekeken naar de vertegenwoordiging van Nederlanders met een migratie achtergrond. Hier vinden we opvallend genoeg geen verschillen, althans niet in de verwachte richting. Veel organisaties geven aan dat een deel van hun achterban een migratie-achtergrond heeft, zelfs meer dan we zouden verwachten op basis van de Nederlandse populatie. Met andere woorden, burgers met een migratie achtergrond lijken evenredige vertegenwoordigt via belangengroepen in Nederland. Hoe vertaalt zich dat naar toegang tot politieke instituties? Ook hier vonden we geen verschil tussen groepen die meer burgers met migratie achtergrond vertegenwoordigen of niet. In beide gevallen werden ze even vaak uitgenodigd. Dit betekent dat via het systeem van belangenbehartigers lijken burgers met een migratie achtergrond geen extra achterstand op te lopen. Samenvattend, belangengroepen verminderen in sommige gevallen het evenredige karakter van vertegenwoordiging van bepaalde groepen, zoals voor vrouwen en hoger opgeleide burgers. Aanvullend onderzoek kan een licht schijnen op de verschillen die er bestaan in de participatie van leden binnen organisaties in de interne besluitvorming en de precieze posities en invloed in beleidsprocessen waarbinnen belangenbehartigers actief zijn.
Afbeelding: Bron (CC2.0)
Ronald Heijman zegt
Bij effectiviteit van een lobby gaat het o.a. om:
. mate van pro activiteit van de lobbygroep
. de mate van erkend belang van de lobbygroep in de maatschappij en bij de politici
. toegankelijkheid van de aan te spreken politici voor de belangengroep
. de mate waarin de aan te spreken politici zelf vertegenwoordiger zijn van de achterban van de lobbygroep
. de kwaliteit, ervaring en meerwaarde die de lobby groep brengt
. de druk die de lobbygroep ontwikkelen kan
Het zijn dan ook de kwalitatieve kenmerken en omstandigheden die lobby succesvol en impactvol maken. Boeren bijvoorbeeld, hebben meer impact dan edelsmeden, juist door deze kwalitatieve factoren van de lobby.
Voor genoemde en niet genoemde “achtergestelde” groepen is het dus zaak om dat op orde te krijgen.
Los van de vraag of lobbyen, gericht op politici wel aanvaardbaar is in een ontwikkeld democratisch systeem. Het gaat dan vaak om de wet van de sterkste en onaanvaardbare inmenging in democratische- en ambtelijke (dus noodzakelijkerwijs neutrale) processen. En het geeft sterke lobbygroepen de kans om letterlijk mee te schrijven aan wet- en regelgeving (ondernemersverenigingen, grote accountantskantoren en -belastingadviseurs, Shell, Schiphol, afval-lozende industrie etc.) Vooral op gebieden waarin politici en ambtenaren relatief zwak en onbekwaam zijn. Hier hebben we dan te maken met onaanvaardbare invloeden van marktpartijen op de politiek die de maatschappij als geheel zou moeten vertegenwoordigen. De grens van corruptie wordt dan te vaag. Mede gezien de vele operaties in het schemerdonker en achter de coulissen, maar wel aan de schrijftafel, en zwakke karakters in de politiek, ben ik tegen elke vorm van lobby.
Het gebrek aan kennis en onderzoekcapaciteit van politici moet worden opgelost, en de lobby afgebouwd.
Marcel Hanegraaff zegt
Beste Ronald,
Dat de lobby niet neutraal is en bepaalde groepen voordeel geeft ben ik het mee eens. Ik ben het niet eens met de stelling dat lobbyen daarom niet zou moeten plaatsvinden. Tussen verkiezingen in moeten burgers (maar ook bedrijven) de kans hebben om zaken aan te kaarten die voor hen van belang zijn. Bovendien is het onwerkbaar om politici af te schermen van elke vorm van contact met ‘organisaties’ (want meer is lobbyen niet). Belangrijker is het om er voor te zorgen dat het lobbyen transparant is, zodat wee als kiezer zien met wie politici om tafel zitten. Hier is in Nederland nog veel te winnen.