Peter Kanne wees vanmorgen terecht op de nog altijd precaire verhoudingen tussen opiniepeilers, journalisten en wetenschappers. Ik deel zijn opvatting volledig dat een nauwere dialoog tussen de drie noodzakelijk is. Het onderscheid dat Kanne aanbrengt is nuttig om wederzijds harde noten te kunnen kraken. Het is daarom jammer dat zijn betoog vooral ingaat op vermeende misstanden bij media en vooral wetenschappers, maar nauwelijks op structurele problemen bij de opiniepeilers zelf.
Campagnetijd blijft een snelkookpan
Ten eerste ontstaat de laatste jaren steeds meer besef over het nut en het misbruik van opiniepeilingen. Verschillende opiniepeilers zijn terughoudender geworden door foutmarges te benoemen en niet-significante verschuivingen minder te duiden. Verschillende krantenredacties nemen de persberichten over zetelpeilingen niet langer klakkeloos over. En de meeste wetenschappers zijn niet roomser dan de paus over de wijze waarop peilingen moeten worden opgezet. Ik zie dus vooruitgang.
Helaas wordt de toon nog altijd gezet door de kwalijkste praktijken. Ondanks alle bewustwording ontstaat met name in campagnetijd nog altijd een snelkookpan. Peilers presenteren hyperfrequente zetelpeilingen, die journalisten met weinig terughoudendheid duiden, en achteraf steevast niet zo correct en precies geweest blijken te zijn als vooraf werd gesuggereerd. Dat gebreken in de zetelpeilingen desalniettemin reële gevolgen hebben – in mediaberichtgeving, op campagneleiders, via strategisch stemgedrag – bleek wel in 2010 en 2012.
Meten met twee maten
Ten tweede bekritiseert Peter Kanne wetenschappers (‘peilingwatchers’) die zich verbazen dat ze onjuist worden geciteerd in kritische artikelen over opiniepeilingen.
Het is mijzelf twee keer overkomen. In 2012 citeerde een journalist van het Algemeen Dagblad een kritisch opiniestuk van mij uit 2010 over de exit-peilingen van 2006. Het AD-artikel leek een interview met mij te zijn (quod non), en suggereerde dat ik kritisch was over de exitpolls van 2010 (quod non). Ik wist niet van het bestaan van het artikel af tot ik er door peilers op werd aangesproken.
Het andere voorbeeld dateert van 2015, toen ik was geïnterviewd door de Volkskrant. Ik stelde onder meer dat opiniepeilers moeten erkennen dat ze niet in kaart kunnen brengen wat de bevolking precies vindt van allerlei kwesties. Helaas verwijderde de eindredactie, na mijn accordering, het cruciale woordje ‘precies’. En dat leidde opnieuw – en begrijpelijk – tot gedonder.
Ik herken dus het probleem. Maar die incidenten zijn schaars in vergelijking tot de vele keren dat het goed gaat, en zelfs tot de keren dat ik journalisten weigerde die me vroegen op te roepen tot een verbod op peilingen of de intenties van specifieke peilers in twijfel te trekken.
Is de conclusie dat wetenschappers niet langer zouden moeten meewerken aan kritische stukken over opiniepeilingen uit angst misbruikt te worden? Dat is meten met twee maten. Zetelpeilers schrijven immers zelf persberichten die de kleinste, niet-significante verschuivingen uitvergroten en duiden. Soms staat er een disclaimer, maar het schijnbaar nieuwswaardige punt is dan al gemaakt. Voor de peilbureaus zijn zetelpeilingen een prachtig uithangbord in de media die steevast aandacht genereren. Voor journalisten geldt dat ook niet-significante verschuivingen en verschillen over het algemeen uitstekend passen in politiek-strategische frames. Zetelpeilers zijn medeverantwoordelijk voor verkeerde berichtgeving, zo lang zij ook boterzachte veranderingen benoemen en duiden.
Monster van Loch Ness
Ten derde verwijt Peter Kanne politicologen dat ze te veel aandacht besteden aan het bandwagon effect, de bewuste of onbewuste neiging om op een partij te stemmen omdat deze het goed doet in de peilingen. Dit verwijt is opmerkelijk, omdat er juist lange tijd veel scepsis bestond over het bandwagon effect. Recente onderzoeken hebben die scepsis proberen te doorbreken door het bestaan van bandwagon-effecten nauwgezet te toetsen.
De aandacht voor het bandwagon-effect is dus een reactie op het stelselmatig afwijzen ervan – onder meer door Kanne zelf – en een uitkomst van wetenschappelijke toetsen, geen reflectie van het maatschappelijk belang dat politicologen eraan hechten. Sterker nog, in orde van grootte zal het in Nederland normaliter een aanzienlijk zwakker effect hebben dan bijvoorbeeld strategisch stemmen of effecten van peilingen op interviews, opiniestukken, verkiezingsdebatten, en de samenstelling ervan.
Samen optrekken
Ik deel echter het centrale punt van het betoog van Peter Kanne. Mijn commentaren onderschrijven alleen maar waarom het zo belangrijk is dat er betere dialoog op gang komt tussen peilers, pers, en politicologen – al is het maar om wederzijdse verwijten en verwachtingen uit te spreken. Hopelijk al voor de volgende verkiezingscampagne van start gaat.
Deze tekst verscheen eerder in Clou.
Afbeelding: Dewey Defeats Truman door David Erickson (license).
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.