Deze zomer kwamen boeren in actie tegen de stikstofplannen van het kabinet. Bij deze protesten ging het al snel over de veronderstelde afstand tussen (Rand)stad aan de ene kant en het platteland of ‘de periferie’ aan de andere kant. Met de Provinciale Statenverkiezingen voor de deur is er ook veel aandacht voor de verschillen tussen ‘stad en regio’. Veel maatschappelijke discussies verzanden in stereotypen van ‘stedelingen’ op bakfietsen versus ‘plattelanders’ op de tractor. In recent verschenen rapporten constateren onderzoekers op basis van de geografie van stemgedrag dat inwoners van perifere en rurale gebieden in Nederland relatief meer ontevreden zijn over de politiek en samenleving (Van den Berg en Kok 2021; De Voogd en Cuperus 2021). Commentatoren en wetenschappers hebben het dan vaak over de ‘wraak van de vergeten gebieden’ (Rodríguez-Pose 2018). Zijn er wel zulke verschillen? En waar zit dat dan in?
In mei 2023 publiceert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de resultaten van onderzoek naar hoe maatschappelijk onbehagen verdeeld is tussen sociale groepen en gebieden in Nederland. Maatschappelijk onbehagen is een brede bezorgdheid onder burgers over de onzekere staat van Nederland. Het betreft een gevoel van achteruitgang van de samenleving en ervaren machteloosheid om zaken te verbeteren.[i] Dat onbehagen is van alle tijden en leeft onder veel Nederlanders, maar is niet bij iedereen in Nederland even groot. Een teveel aan maatschappelijk onbehagen, zeker als het zich concentreert bij bepaalde groepen of in bepaalde gebieden, kan op den duur een probleem vormen. Het kan zorgen voor maatschappelijke spanningen, de legitimiteit van overheidshandelen onder druk zetten en de afstand tussen burger en politiek vergroten.[ii]
Door de veelbesproken ‘kloof’ tussen stad en platteland, stellen we in deze aankomende SCP-publicatie niet alleen de vraag bij wie, maar ook waar in Nederland maatschappelijk onbehagen meer voorkomt. Daarbij hebben we er oog voor dat inwoners van deze gebieden onderling ook politiek verdeeld zijn en ze verschillen in de hulpbronnen (zoals inkomen, opleiding en gezondheid) die ze tot hun beschikking hebben. In deze bijdrage staan we dus niet alleen stil bij de vraag welke verschillen in maatschappelijk onbehagen er zichtbaar zijn tussen gebieden, maar ook vooral hoe we deze kunnen verklaren.
Meer onbehagen onder inwoners van plattelandsgemeenten buiten de Randstad
Als we een eerste blik werpen op ruimtelijke verschillen in maatschappelijk onbehagen is het belangrijk naast de veel benoemde dimensie stad-platteland (hoe stedelijk?), ook de geografische dimensie centrum-periferie (hoe ver van de Randstad?) mee te nemen. Het maatschappelijk onbehagen is relatief laag in grote delen van de Randstad, en is hoger in Zeeland, delen van Brabant, de Achterhoek en Limburg. In het noordoosten van Nederland, met name in Flevoland, Friesland en Groningen, ligt het gemiddelde niveau van onbehagen nog iets hoger. Ook valt op dat het onbehagen lager is in bepaalde steden (bijvoorbeeld de steden Groningen, Utrecht en Eindhoven) dan in het ommeland.[iii]
We combineren deze dimensies en onderscheiden gemeenten op basis van hun ligging (Randstad, tussengebied en periferie) en stedelijkheid (urbaan, semi-urbaan, ruraal). Dat bevestigt het beeld in bovenstaande kaart: maatschappelijk onbehagen is relatief laag in steden, zowel binnen als buiten de Randstad, en relatief hoog in rurale gemeenten buiten de Randstad.
Wie iemand is, is vaak belangrijker dan waar iemand woont
Maar het is belangrijk een tweede blik te werpen op deze geografische verschillen. Het tonen van gebiedsgemiddelden op een landkaart (zoals hierboven, maar zie ook De Voogd en Cuperus 2021; Van den Berg en Kok 2021) geeft weliswaar een aanwijzing in welke gebieden er gemiddeld genomen iets meer onbehagen voorkomt, maar verbergt het feit dat verschillen binnen gebieden tussen bewoners, nog altijd groter zijn dan de verschillen tussen die gebieden. En daardoor zien we individuele verklaringen voor verschillen in maatschappelijk onbehagen al snel over het hoofd. Ook in de Randstad wonen namelijk mensen die ontevreden zijn over de samenleving, wat weer verband houdt met de diverse hulpbronnen waar mensen (niet) over beschikken en met hun politieke voorkeuren. Technischer gesteld: we moeten compositieverklaringen (in verschillende gebieden wonen verschillende mensen, met andere opvattingen en hulpbronnen) onderscheiden van contextverklaringen (regio-specifieke kenmerken, zoals economische structuur, demografische ontwikkelingen of de (afname van) de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen).
Met ons SCP-onderzoek kunnen deze verklaringen goed uit elkaar houden, dankzij rijke individuele data uitgevraagd in heel Nederland. Dan blijkt dat deze ruimtelijke patronen in maatschappelijk onbehagen deels worden verklaard doordat er andere mensen wonen met gemiddeld andere individuele achtergrondkenmerken (zoals opleiding) en politieke opvattingen. We constateren slechts een bescheiden invloed van kenmerken van de gemeente waar mensen wonen. Als er veel bedrijven zijn die tot kennisintensieve sectoren behoren en minder vergrijzing is in een gemeente, hebben mensen daar gemiddeld genomen minder maatschappelijk onbehagen. Al is de toegang tot publieke voorzieningen en voldoende werkgelegenheid overal in Nederland van belang voor de kwaliteit van leven en bestaanszekerheid van burgers, we vinden in onze studie geen bewijs voor de verwachting dat demografische krimp, het verdwijnen van lokale voorzieningen en hogere werkloosheidscijfers samenhangen met maatschappelijk onbehagen.
De ‘plekken die er niet meer toe doen’
In de bestaande literatuur gaat het bij perifere gebieden vaak over ‘de plekken die er niet meer toe doen’ (Rodríguez-Pose 2018). Recent onderzoek in Nederland laat zien dat de manier waarop mensen naar de relatieve positie van hun woonplaats kijken ook verband houdt met andere politieke houdingen (Huijsmans 2022). Tot slot bekijken we daarom in hoeverre dit naast verschillen in individuele achtergrondkenmerken een aanvullende verklaring is voor de geografische verschillen in maatschappelijk onbehagen. Met andere woorden: hebben inwoners van perifere gebieden zelf ook het gevoel er ‘niet toe te doen’ en hangt dat samen met maatschappelijk onbehagen? Dat hebben we onderzocht door te kijken naar ‘plaatsgebonden ressentiment’: de mate waarin mensen vinden dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor de regio. Onderstaand figuur laat zien: hoe groter de afstand tot de Randstad, hoe minder mensen het idee hebben dat er vanuit Den Haag voldoende aandacht is voor hun regio. Dit geldt in het bijzonder voor inwoners van de rurale gemeenten.
Bovenstaand figuur toont dat inwoners van rurale gemeenten in de periferie gemiddeld 0,7 punten lager scoren op een vijfpuntsschaal dan inwoners van urbane gemeenten in de Randstad. Dit sluit aan bij recent onderzoek (De Lange et al. 2022; Huijsmans 2022). Het relatief hoge niveau van maatschappelijk onbehagen in semi-urbane en rurale gebieden buiten de Randstad hangt sterk samen met het beeld dat de landelijke politiek niet voldoende oog heeft voor de regio. Dit suggereert dat plaatsgebonden ressentiment een belangrijk component van maatschappelijk onbehagen is buiten de Randstad, met name onder inwoners van minder stedelijke gemeenten.
Geen kloof tussen inwoners, wel meer gevoelde afstand tot Den Haag in perifere gebieden
Wat zegt dit over de veronderstelde kloof tussen stad en platteland, is die er dan niet? Niet tussen de inwoners van verschillende regio’s onderling, want binnen de gebieden zijn verschillen in maatschappelijk onbehagen tussen hen groter dan de gemiddelde verschillen tussen gebieden. Uit ons SCP-onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat onbehagen sterker samenhangt met opleidingsniveau dan met waar mensen wonen. We moeten de kloof niet onnodig uitvergroten. En ook bij politieke houdingen (zoals opvattingen over immigratie en EU) blijkt uit ander onderzoek dat verschillen in politieke opvattingen binnen de stad of binnen het platteland veel groter zijn dan tussen gebieden. Het is daarom belangrijk geen vergrootglas te leggen op verschillen tussen gebieden, omdat het ten onrechte een kloof suggereert waarbij inwoners lijnrecht tegenover elkaar staan. Zoals we in eerder SCP-onderzoek constateerden zijn zulke sterke beelden over polarisatie niet zonder gevolgen. Het kan op den duur aanzetten tot vijanddenken, voor spanningen zorgen en het functioneren van de democratie onder druk zetten.
Van een tweedeling tussen Nederlanders is geen sprake, wel ervaren inwoners van het platteland buiten de Randstad gemiddeld genomen sterker een afstand tot de landelijke politiek. Ze vinden vaker dat Den Haag niet voldoende oog heeft voor de regio. Dat ‘plaatsgebonden ressentiment’ kan de geografische verschillen in maatschappelijk onbehagen beter verklaren dan een houding zoals politiek vertrouwen. Hoewel maatschappelijk onbehagen nooit helemaal zal verdwijnen, is het belangrijk deze gevoelde afstand tot de politiek wel te erkennen en aandacht te hebben voor de regio-specifieke uitdagingen in perifere gebieden buiten de Randstad. Zeker in recente beleidsdossiers (zoals rondom de energietransitie en stikstofproblematiek) is brede maatschappelijke betrokkenheid in alle regio’s onmisbaar. We kunnen de verschillen in maatschappelijk onbehagen tussen gebieden beter begrijpen als we aandacht hebben voor het plaatsgebonden ressentiment. Maar zie daarbij niet de onderlinge verschillen binnen gebieden tussen burgers − in bijvoorbeeld opleiding, inkomen, sociale contacten, ervaren gezondheid − over het hoofd. Ongelijkheden in hulpbronnen en kansen, van iedereen en overal in Nederland, moeten evengoed aandacht krijgen van het beleid.
[i] Op basis van de wetenschappelijke inzichten van het onderzoek van Eefje Steenvoorden (2016) stellen we in ons onderzoek het concept maatschappelijk onbehagen vast langs meerdere dimensies, zoals o.a. het verlies van vertrouwen in menselijk kunnen, een verlies van ideologie, verlies van gemeenschapszin en maatschappelijk pessimisme. Maatschappelijk onbehagen is een breed begrip dat vele raakvlakken heeft met andere houdingen. Een houding als politiek vertrouwen hangt samen met − maar kan niet gelijk worden gesteld met − maatschappelijk onbehagen, omdat de aard van het object van zorgen anders is (politieke instituties en niet de bredere samenleving).
[ii] In het publieke debat wordt maatschappelijk onbehagen ook vaak inwisselbaar gebruikt met maatschappelijke onrust, protest, woede en boosheid. Maar maatschappelijk onbehagen kan niet zonder meer gelijkgesteld worden aan gedrag. Een negatieve stemming over de maatschappij leeft bij meer burgers dan alleen zij die tot demonstraties overgaan. De omvang van protest en deelname is dus niet te voorspellen op basis van bezorgdheid of ontevredenheid over de maatschappij. Ofwel, maatschappelijk onbehagen kan een voedingsbodem zijn voor protest, maar het daadwerkelijk protesteren is afhankelijk van de organisatie en mobilisatie van bepaalde groepen.
[iii] We brengen deze verschillen in kaart aan de hand van de gegevens die met een enquête zijn verzameld voor het doorlopende SCP-onderzoek ‘Verschil in Nederland’ in de periode van november 2019 tot en met mei 2020 onder inwoners van Nederland van 18 jaar en ouder. De steekproef is getrokken en geleverd door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) en gestratificeerd naar inkomen en regio (oververtegenwoordiging op het laagste en hoogste inkomensdeciel en een oververtegenwoordiging van inwoners van de provincie Groningen, enkele krimpregio’s en enkele grootstedelijke agglomeraties). De resultaten zijn ook gewogen met een weegfactor (op basis van demografische kenmerken, met een correctie voor oververtegenwoordiging).
Ronald Heijman zegt
De verschillen in beleving zitten uiteraard bij mensen, niet in de grond waarop zij leven. Maar de groepen met overeenkomsten in beleving kunnen wel per regio verschillen.
Beleving kan rationeel en irrationeel zijn: op de feiten of op emotie gebaseerd.
Daarbij spelen opleiding, soorten en niveau werk, inkomen en vermogen, beschikbaarheid voorzieningen, aandacht en ondersteuning, progressief of conservatief denken, leeftijd, teleurstelling, positieve of negatieve levensinstelling, politieke achtergrond en voorkeur, en nog vele andere individuele- en groepservaringen een rol.
Dat uit zich o.a. in verschillen per regio, omdat zich daar bepaalde kenmerken meer voordoen dan in andere regio.
Boeren willen zo weinig mogelijk bemoeienis van overheden, behalve voor subsidie en bescherming van hun positie. Kunstenaars in de steden ook. Getroffenen door aardbevingen en toeslagaffaires willen juist zware bemoeienis van de overheid, maar voelen zich net als de boeren in de steek gelaten.
En daarover gaat het. Je voelt je in de steek gelaten, bijvoorbeeld ook omdat de overheid zo veel asielzoekers toelaat, “ten koste van mij”. Achterstelling, verwaarlozing, in de steek gelaten, gediscrimineerd, niet gehoord, niet opgelost, te veel of te weinig bemoeienis, niet beschermd, onveilig, onvoldoende hulp, geen oog voor mijn probleem, etc.
Iedereen kent zo een negatieve associatie, de een meer dan de ander, de ene groep meer dan de andere, de ene regio meer dan de andere regio. Het ene land, werelddeel meer dan het andere.
Maatschappelijke politiek zou zich hierop meer moeten richten, niet overwegend op instrumenteel besturen, economie, financien en andere abstracties. Meer meso en micro politiek dan de focus op alleen macro denken,-beslissen en – politiek. Meer maatschappelijke- en mensgerichte politiek.