Dat het electoraat lang niet altijd op de hoogte is van wat er zich allemaal afspeelt in de politiek komt voor de lezers van dit blog waarschijnlijk niet als verrassing (zie hier, hier, hier en hier). Vooral in de Verenigde Staten is onderzoek dat aantoont dat de politieke kennis van (een groot deel van) het electoraat te wensen over laat niet van de lucht, met de langdurige en wijdverbreide onwetendheid ten aanzien van de afwezigheid van weapons of mass destruction in Irak als schrijnend dieptepunt.
Tegelijkertijd is politieke kennis van essentieel belang in vertegenwoordigende democratieën. Zonder zulke kennis is het immers onmogelijk voor de burger een inhoudelijke stem uit te brengen, en is politieke verantwoording niet meer dan een wassen neus.
De vraag is dan natuurlijk: hoe verklaren we het politieke kennisniveau van de kiezer?
Informatiecontext
Lange tijd heeft dat deel van de politicologie dat zich met kiezersgedrag bezig houdt het gebrek aan kennis bij de burger verklaard aan de hand van individuele factoren zoals inkomen, interesse in de politiek en opleidingsniveau. Maar dat is maar een deel van het verhaal. De informatiecontext (de zogenaamde ‘information environment’) telt natuurlijk ook: een kiezer kan nog zo gemotiveerd zijn om zich op de hoogte te stellen van de politiek, als die informatie niet of moeilijk beschikbaar is in zijn omgeving dan valt er weinig te leren.
Zo bezien is politieke kennis niet zozeer een individuele eigenschap als wel een keuze, een interactie tussen het individu en zijn (institutionele) omgeving.
Maar wat houdt die informatiecontext precies in? In een binnenkort te verschijnen paper (link hier) stel ik de vraag of hoe in een land de media georganiseerd zijn vorm geeft aan de informatiecontext van de kiezer. Meer in het bijzonder onderzoek ik of minder overheidsbemoeienis met de media (gemeten middels de Freedom of the Press Index van Freedom House) samengaat met een beter geïnformeerd electoraat. Daarnaast bestudeer ik welke rol opleidingsniveau speelt in deze. Natuurlijk ben ik niet de eerste die politieke kennis aan de organisatie van de massamedia verbindt. Stuart Soroka en collega’s vinden bijvoorbeeld dat wanneer een publieke omroep afdoende gefinancierd is dit de politieke kennis van het electoraat vergroot. Maar anders dan bijvoorbeeld deze auteurs richt ik me op een groot aantal landen (6 versus 22) en bestudeer ik niet alleen landelijke gemiddelden maar ook hoe kennis (gemeten als het vermogen van kiezers om de grootste partij in hun bestel ideologisch te lokaliseren) variëert voor verschillende groepen kiezers.
Resultaten
De onderstaande figuur toont de bivariate relatie tussen vrijheid van overheidsbemoeienis (hogere scores duiden op meer vrijheid) en de politieke kennis van het electoraat als geheel (hogere scores duiden op meer kennis). Over het geheel genomen toont de regressielijn een positief verband: een electoraat in een mediabestel met minder overheidsbemoeienis beschikt gemiddeld genomen over meer politieke kennis. Dit beeld wordt bevestigd in multivariate analyse (die controleert voor een groot deel van het negatieve verband voor die landen waar overheidsbemoeienis minimimaal is): relatief bezien is het electoraat in Noorwegen (minste overheidsbemoeienis) zo’n 10% beter geïnformeerd dan het electoraat in Wit-Rusland (meeste overheidsbemoeienis).
Maar binnen het electoraat zijn er grote verschillen: het zijn voornamelijk burgers met een hoger opleidingsniveau die politiek gezien baat hebben bij een vrij mediabestel. Dit is te zien in de volgende figuur: gemiddeld genomen blijkt opleidingsniveau in sterker verband te staan met politieke kennis wanneer de kiezer zich in een vrijer mediabestel bevindt (de zwarte stippen geven de voorwaardelijke relatie van opleidingsniveau met politieke kennis weer, gesorteerd van minder naar meer mediavrijheid). Met andere woorden: het electoraat heeft politiek gezien baat bij weinig overheidsbemoeienis met de media, en dit geldt voor hoogopgeleide kiezers in het bijzonder.
Natuurlijk is met dit onderzoek het laatste nog niet gezegd over de factoren die invloed hebben op het kennisniveau van de kiezer. Maar de voorlopige conclusie kan niet anders zijn dan dat politieke kennis en dus politieke verantwoording niet alleen een kwestie zijn van opleiding, inkomen en andere individuele factoren maar ook van de informatiecontext zoals bijvoorbeeld de structuur van de massamedia. Zo bezien zou de Nederlandse overheid er goed aan doen de Nederlandse Publieke Omroep afdoende te blijven financieren en hem verder zo veel mogelijk met rust te laten.
Tom van der Meer zegt
Ik ben niet helemaal overtuigd. Het verband in het eerste figuur wordt wel heel erg bepaald door een stel quasi-democratieën. Vanaf een media-vrijheid van 50% lijkt er geen verband te zijn. Vanaf een media-vrijheid van 75% (toch een groot deel van de sample) zelfs een omgekeerd verband. Kortom, in traditionele democratieën lijkt het effect zelfs omgekeerd.
Of de conclusie over de Nederlandse PO daarmee blijft staan, is nog maar de vraag. Door te bezuinigen op de PO worden we immers niet meteen Mexico, laat staan Wit-Rusland.
Armen Hakhverdian zegt
Het lijkt me inderdaad meer te gaan om inmenging in het medialandschap in het algemeen, of die nou commercieel of publiek is.
Armen Hakhverdian zegt
Sterker nog, is het misschien niet zo dat een staatsomroep juist averechte effecten heeft op politieke kennis wanneer deze in quasi-autoritaire context functioneert?
Martijn Schoonvelde zegt
Hoi Tom,
Ja, ik ben het met je eens dat, wanneer je naar landen kijkt met de minste inmenging met de media, de relatie met kennis minder duidelijk is, al valt dat voor een deel te verklaren middels andere factoren (zie paper voor details).
Tegelijkertijd denk ik dat het goed is de vergelijking breder te trekken dan tussen traditionele democratieën alleen. Nederland mag dan niet meteen een Mexico worden, maar bv. in Hongarije en Rusland worden de media in de laatste jaren aanzienlijk aan banden gelegd, en ik denk met dit paper ook iets over deze gevallen te zeggen.
Wat betreft de NPO conclusie: wellicht wat kort door de bocht inderdaad. In het onderzoek controleer ik voor de aanwezigheid (en zichtbaarheid) van een publiek bestel, dus dit gaat inderdaad om inmenging in het medialandschap in meer algemene zin.
Overigens denk ik dat er genoeg valt te zeggen over dit paper. Mediavrijheid als gemeten door Freedom House is niet heel concreet bijvoorbeeld. Beter zou zijn (in mijn ogen althans) specifieke aspecten van een mediasysteem te bestuderen (aan de hand van bijvoorbeeld een empirische variant van Hallin en Mancini) en de informatiecontext ook daadwerkelijk te meten. Dat is op dit moment een werk in uitvoering hier in Exeter.
Goed, genoeg voor nu. Dank voor je comment.
Groet, Martijn