Al decennia worden de verkiezingen voor de provinciale staten gedomineerd door de landelijke politiek. Nationale partijkopstukken schuiven op de televisie aan bij de lijsttrekkersdebatten die zelden of nooit over provinciale vraagstukken gaan. De statenverkiezingen lijken vaak niet meer dan een opiniepeiling voor altijd dreigende Kamerverkiezingen en de staten worden daarbij vaak teruggebracht tot hun rol als kiescollege voor de Eerste Kamer.
Aan deze onderschikking van de statenverkiezingen aan de nationale politiek wil minister Ollongren van BZK een halt toeroepen door terug te keren naar de oude wijze van de verkiezing van de Eerste Kamer zoals die tot 1983 bestond: elke drie jaar wordt de helft van de senaat gekozen.[1] Het primaire doel van de grondwetsherziening die daarvoor nodig is, betreft het terugdringen van een al te sterke politieke profilering van de Eerste Kamer, maar het tweede, vaak veronachtzaamde doel is dat de statenverkiezingen minder overschaduwd zullen worden door de Eerste Kamerverkiezingen en de aandacht voor landelijke thema’s die daar mede een gevolg van zijn (Wetsvoorstel wijziging wijze van verkiezing EK). En minder aandacht voor landelijke onderwerpen betekent in dit verband meer aandacht voor provinciale thema’s.
Het doel is lovenswaardig, maar zijn de verwachtingen realistisch?
Meestal is het moeilijk over dit soort wijzigingen voorspellingen te doen, maar nu betreft het voornemen een terugkeer naar een vroeger bestaand stelsel. Hier valt vanuit historisch oogpunt dus wat over te zeggen. Formeel heeft het stelsel tussen 1922 en 1983 bestaan, maar aangezien de provinciale staten al sinds 1850 het kiescollege voor de Eerste Kamer vormen, ga ik nog een stapje verder terug in de tijd.
1848-1918
De eerste decennia na de grondwetsherziening van 1848 waren de verkiezingen voor de Eerste Kamer en de provinciale staten nauwelijks gepolitiseerd. Dat is niet opmerkelijk omdat politieke partijen niet bestonden en de provinciale staten niet als politieke maar als administratieve lichamen werden beschouwd. Deskundigheid en aanzien waren belangrijkere eigenschappen voor statenleden dan de vraag waar ze politiek stonden.
Dit veranderde toen vanaf de jaren 1870 liberalen en confessionelen lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. De confessionelen streefden naar een grondwetsherziening om de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs mogelijk te maken. Daarmee nam de interesse voor de politieke samenstelling van de provinciale staten als kiescollege voor de Eerste Kamer toe. Dat was goed te merken tijdens de campagnes. Zo luidde de antirevolutionaire verkiezingsleuze tijdens de statenverkiezingen van 1889, die plaatsvonden onder het eerste confessionele kabinet (Mackay 1888-1891), ‘Als één man, vóór het kabinet.’[2]
De politisering van de statenverkiezingen zou daarna niet meer weggaan. Bekend en berucht is de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904 door Kuyper nadat de liberale meerderheid in de senaat de Hoger-Onderwijswet had verworpen. De ontbinding was goed getimed, omdat even te voren de periodieke verkiezingen de meerderheid in de staten hadden verplaatst van links naar rechts.
Het interbellum
Over de statenverkiezingen tijdens het interbellum is weinig bekend. Ik zal daarom slechts op twee zaken wijzen die naar mijn mening veelzeggend zijn. Allereerst het gering aantal stemmen dat bij de statenverkiezingen op niet-landelijke partijen werd uitgebracht: 3,7% in 1931, 0,7% in 1935 en 1,3% in 1939. (www.verkiezingsuitslagen.nl) Hoewel deze percentages weinig zeggen over de manier waarop de campagnes werden gevoerd – een landelijke partij kan immers ook een provinciale campagne voeren -, wekken ze wel het vermoeden dat het overgrote deel van de kiezers een stem uitbracht met de landelijke politiek in het achterhoofd. Het tweede geval betreft het optreden van de NSB in 1935. Deze nieuwkomer koos bewust de statenverkiezingen van dat jaar voor haar electorale debuut en hanteerde uitsluitend nationale thema’s. De bestrijding van de nationaalsocialisten door andere partijen vond ook in een uitsluitend nationaal kader plaats.
Steun voor provinciale partijen bleef laag
Tot 1991 bleef het percentage stemmen op provinciale partijen laag. Het kwam niet boven de 1%. Sindsdien steeg het percentage wel, maar kwam het niet boven de 3% met als uitzondering 1999 met 5,8%. Dat staat in groot contrast met de opkomst van lokale partijen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Bij de laatste vier verkiezingen behaalden die tussen de 22 en 29% van de stemmen. Afgaande op deze cijfers lijkt er nauwelijks sprake van een provinciale dimensie tijdens statenverkiezingen.
Omdat er over naoorlogse campagnevoering bij statenverkiezingen weinig bekend is, heb ik een aantal toonaangevende kranten uit 1958 nageslagen op de campagne van dat jaar. Opmerkelijk is dat alle geraadpleegde kranten de verkiezingen beschouwden als een landelijke opiniepeiling. Karakteristiek is de redactionele voorbeschouwing van het Algemeen Handelsblad:
‘Alles tezamen moet het kiezerskorps zich bij het bepalen van zijn stem nauwkeurig en bewust afvragen, welke positie en negatieve elementen het ziet in de politiek van het Ministerie-Drees. Feitelijk zijn hier verkiezingen slechts voor de Provinciale Staten in het geding. In wezen spreekt de kiezer woensdag zijn instemming dan wel afkeuring uit omtrent het gevoerde regeringsbeleid.’[3]
Het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk en het katholieke dagblad de Volkskrant dachten er niet anders over. Uit de uitslag werden zonder terughoudendheid nationale politieke consequenties getrokken. Volgens de Volkskrant moest de conclusie van de nederlaag van de PvdA zijn ‘dat ons volk kennelijk geen behoefte heeft aan versterking van de socialistische invloed.’[4] Ook al maakte de slechts de helft van Nederland de gang naar stembus (elke drie jaar koos de helft van de provincies de helft van de Eerste Kamer), dat verhinderde niet dat de belangrijkste persorganen de statenverkiezingen primair zagen als een opiniepeiling over het kabinet.
Provinciale politiek speelde vrijwel nooit een rol
Deze korte rondgang langs meer dan eeuw statenverkiezingen voor 1983 laat zien dat deze sinds het eind van de negentiende eeuw vooral werden gezien als belangrijk voor de samenstelling van de Eerste Kamer, als een opiniepeiling voor de populariteit van partijen en als een kiezersoordeel over het kabinetsbeleid. In de ene periode lag de nadruk wat meer op het ene element dan op het andere, maar wat vooral opvalt is dat provinciale politiek of provinciale belangen vrijwel nooit een rol speelden. Het is daarom zeer de vraag of het een reële verwachting is dat door terug te keren naar de oude wijze van verkiezing de statenverkiezingen meer provinciaal worden. De geschiedenis van de statenverkiezingen geeft daarvoor in ieder geval geen aanleiding.
Afbeelding: Bron
[1] De precieze wijze van verkiezing is niet aangegeven. Zie ook het advies van de Kiesraad Advies Kiesraad Wijze van verkiezing Eerste Kamer
[2] De Standaard 3 mei 1889.
[3] Algemeen Handelsblad 22 maart 1958, p. 3 Graadmeting.
[4] De Volkskrant 27 maart 1958, p. 1 Ten geleide.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.