De sterke oververtegenwoordiging van hoogopgeleiden onder politici doet sommigen spreken van de groei van een ‘diplomademocratie’. In maatschappelijke discussies wordt ‘meer onderwijs’ te pas en te onpas aangehaald als oplossing voor de meest uiteenlopende individuele en sociale problemen. En in het publieke debat wordt gretig gebruik gemaakt van labels zoals ‘hoog-’ en ‘laaggeschoolden’.
Tegen die achtergrond hebben wij in een recente studie onderzocht of burgers gevoelig zijn voor verwijzingen naar hun onderwijspositie. Specifiek hebben we bekeken of de bereidheid om deel te nemen aan een burgerforum – een initiatief waar men gewone burgers bij elkaar brengt met als doel te spreken over maatschappelijke problemen en uitdagingen en waarbij men samen probeert oplossing te formuleren – verandert wanneer mensen bewust worden gemaakt van het bestaan van opleidingsverschillen en/of hun eigen onderwijspositie.
Opleidingscategorieën en politieke participatie
Startpunt van het onderzoek is het idee dat om politiek actief te worden het niet volstaat om in politiek geïnteresseerd te zijn, over politiek geïnformeerd te zijn, en formele kansen te krijgen om deel te nemen aan politiek. Deelnemen aan politiek is een sociale handeling die op de eerste plaats een gevoel van entitlement vereist – zeker als het gepaard gaat met face-to-face interactie zoals in een burgerforum. Gevoelens van entitlement hebben niet zozeer te maken met vragen als ‘Kan ik het?’ (technisch zelfvertrouwen) maar verwijzen veeleer naar vragen als ‘Zou ik moeten? Is het aan mij om deel te nemen in politiek, om in het publiek een opinie te uiten?’ (sociaal zelfvertrouwen).
Een gebrek aan gevoelens van sociaal zelfvertrouwen leidt tot vermijdingsgedrag en zelf-uitsluiting. Sterke gevoelens van sociaal zelfvertrouwen, daarentegen, doen mensen conformeren aan de normen (bv. een actieve en betrokken burger te zijn) en verwachtingen (bv. een mening te hebben over allerhande maatschappelijke discussies) verbonden met een bepaalde sociale categorie, in dit geval hoogopgeleiden. De activering van sociaal zelfvertrouwen hangt af van hoe sterk de context mensen aanzet om aan opleidingscategorieën te denken.
Onze verwachting was dat in hedendaagse Westerse samenlevingen onderwijscategorieën als teken van status functioneren en dat het saillant maken van deze categorieën de bereidheid tot politieke activiteit beïnvloedt op zo’n manier dat opleidingsverschillen in politieke participatie groter worden.
We hebben deze hypothese in twee experimenten getoetst: één in Vlaanderen, een tweede in de Verenigde Staten. Primair doel van ons onderzoek was het verwerven van inzicht in hoe onderwijsgebonden classificatie werkt. In het eerste experiment maakten we gebruik van een vrij brute stimulus: we vertelden deelnemers dat hoogopgeleiden vaker deelnemen aan burgerfora. In het tweede experiment werkten we daarnaast met een veel meer subtiele, en dus meer reële, stimulus: we stelden deelnemers simpelweg enkele vragen over hun opleidingsniveau aan het begin van de studie. In het tweede experiment vroegen we ook naar de redenen waarom mensen niet bereid waren deel te nemen aan een burgerforum.
Respondenten werd eerst uitgelegd dat sommige mensen pleiten om burgers nauwer bij de politiek te betrekken en in dat licht voorstellen meer burgerfora te organiseren. Bij zo’n burgerforum bespreken gewone burgers maatschappelijke thema’s en zoeken daarbij samen naar oplossingen. Na deze uitleg werd respondenten gevraagd of ze bereid waren deel te nemen aan zo’n initiatief.
Bewustmaking van verschillen beïnvloedt participatiegeneigdheid
In beide steekproeven vonden we een aanzienlijk opleidingsverschil in de algemene bereidheid tot deelname aan het burgerforum. Dat stemt overeen met onderzoek bij de effectieve deelnemers van de G1000 waarin vastgesteld werd dat hoogopgeleiden uiteindelijk dubbel zo sterk vertegenwoordigd waren in vergelijking met hun aandeel in de bevolking. Kijken we naar de motivaties die mensen in onze onderzoeken geven voor niet deelnemen, zien we dat laagopgeleiden veel vaker dan hoogopgeleiden teruggrijpen naar verantwoordingen zoals ‘ik laat deelname liever aan anderen die beter geplaatst zijn dan ik om deel te nemen’.
Ook bevestigen de experimentele manipulaties de algemene verwachting: wanneer opleidingscategorieën saillant worden, nemen de opleidingsverschillen in de bereidheid tot politieke participatie toe. In de manier waarop dat effect tot stand komt zijn er wel verschillen. In het eerste experiment bleken vooral hoogopgeleiden gevoelig voor een verwijzing naar opleidingsverschillen. Zij werden meer geneigd deel te nemen wanneer ze bewust gemaakt werden van opleidingsverschillen. Dat effect werd bovendien sterker naarmate opleiding voor mensen een belangrijker deel van hun sociale identiteit was.
Bij laagopgeleiden vonden we geen algemeen effect. Dat was er wel bij de laagopgeleiden die zich sterk identificeren met hun opleidingsgroep. Bij deze laatste subgroep, leidde het saillant maken van opleidingsverschillen tot minder bereidheid tot deelname aan het voorgestelde initiatief. In het tweede experiment vonden we geen effect onder hoogopgeleiden maar wel een effect bij laagopgeleiden. Zij werden minder bereid deel te nemen zodra opleidingsverschillen saillant waren en dit ongeacht de opleidingsidentificatie.
Uit het tweede experiment bleek bovendien dat de sterkte van het effect onafhankelijk was van de sterkte van de stimulus. Indien opleidingsverschillen op subtiele wijze saillant werden gemaakt, leverde dit een qua sterkte even groot effect op in vergelijking met de meer ruwe manipulatie. Het toont dat zelf-categorisatie-effecten heel weinig nodig hebben om in werking te treden én mensen zeer gevoelig zijn voor opleidingsverschillen.
Het belang van opleidingscategorieën
Betekenen deze resultaten dat we niet geloven in het potentieel van burgerschapsfora en deliberatieve initiatieven? Zeker niet. Maar het lijkt wel veilig om te stellen dat wat betreft het verkleinen van de ongelijkheid in politieke participatie en politieke invloed dergelijke initiatieven hun vermeend potentieel zeker niet automatisch zullen realiseren (zie ook hier).
Vandaag de dag wordt veel onderzoek verricht naar de optimale condities om burgerfora en deliberatieve initiatieven te organiseren. Er zou in dat onderzoek veel meer aandacht besteed moeten worden aan de rol van zelf-categorisatie-effecten. In de sociologie en politieke wetenschappen wordt de aandacht voor sociale identiteiten nog heel vaak verengd tot die identiteiten waar mensen sterk emotioneel aan gehecht zijn en waar expliciete politieke mobilisatie rond bestaat. Een opleidingsidentiteit zal om verschillende redenen waarschijnlijk nooit die vorm aannemen. Dat betekent echter geenszins dat mensen niet vertrouwd zijn met opleidingscategorieën, weten tot welke groep ze door anderen gerekend worden en welke stereotypes er aan verbonden zijn. Mensen zijn wel degelijk gevoelig voor verwijzingen naar die opleidingscategorieën. Ons onderzoek toont dat een minimale sailliante van opleiding de bereidheid tot politieke participatie beïnvloedt op zo’n manier dat opleidingsverschillen groter worden.
Afbeelding: Education Key door GotCredit (via Flickr).
Vincent zegt
Nou ben ik wel benieuwd wat het effect zou zijn wanneer je expliciet zou aangeven dat deelname van lageropgeleiden juist gewenst is. Als lageropgeleiden zichzelf inderdaad wegselecteren omdat ze anderen meer geschikt achten, dan zou ik verwachten dat het helpt als je duidelijk maakt dat je doel is achter de mening van lageropgeleiden te komen.
Aan de andere kant kan ik me voorstellen dat burgerfora dan nog problematisch kunnen zijn; dat de sfeer daar toch ook al redelijk impliceert dat bepaalde deelnemers meer geschikt zijn om hun mening te geven dan anderen, ongeacht of dat terecht is.
Maar goed, dat is allemaal maar speculeren van mijn kant.
Michiel Mans zegt
Er wordt in de studie wel vermeld hoeveel mensen er aan de experimenten hebben deelgenomen (Belgium; N=1,097, United States; N=629), maar niet hoe (‘waar’) ze gerecruteerd zijn. Met andere woorden, hoe representatief waren de deelnemers voor de categorieën hoog- en laagopgeleid, danwel ‘gewone burger’ (is daar een definitie voor?).
Er speelt naar mijn idee ook meer dan alleen hoog- of laagopgeleid. Waarvoor ik teruggrijp naar de opening van het artikel,
-“De sterke oververtegenwoordiging van hoogopgeleiden onder politici doet sommigen spreken van de groei van een ‘diplomademocratie’.”-
Die ‘hoogopgeleiden’ in de politiek zijn vrijwel allemaal alfa’s en gamma’s. Mensen die rechten, sociologie, politicologie (e.a. ~ogie) of geschiedenis hebben gestudeerd zijn oververtegenwoordigd. Beta’s schitteren door afwezigheid. Dito voor ’technici’ (HTS e.d.). Dit gebrek aan hoogopgeleid-diversiteit zie je ook bij andere (semi) overheids-bestuurslagen of organisaties. Tot de WRR toe, waar nog niet zo lang geleden Pieter Winsemius de enige beta was. Heden doet de raad het zelfs (weer) zonder ‘harde’ beta, hoewel er met een hoogleraar neuromusculaire ziekten in de raad er toch een, zeg maar, ‘non-ogie’ in zit.
Bovenstaand gegeven lijkt me de vraag op te roepen, waarom blijven beta’s en ’technici’ weg uit de politiek?
Ref: https://www.wrr.nl/over-de-wrr/raad-en-adviserende-leden