Vorige week sprak Sarah Palin haar steun uit voor de presidentiële campagne van Donald Trump in een incoherente toespraak die veel hilariteit veroorzaakte. Maar zoals bij zo veel zaken in het circus rondom Amerikaanse verkiezingen valt er een serieuze les te trekken wanneer we onder de oppervlakte van Palins optreden kijken. In dit geval gaat die les over de strategieën die gebruikt worden door de Republikeinse partij, en indirect ook de Democratische partij, om kiezers te mobiliseren.
Palin omschreef Trump als een “nieuwe en onafhankelijke” kandidaat die de “gefaalde agenda” van de “status quo” omver zal werpen. Deze gevestigde orde omvat niet alleen de Democraten maar ook een groot deel van de Republikeinse partij; zij worden door Palin weggezet als “crony capitalists” en dienaren van de “klasse van campagnedonoren”. Trump, daarentegen, is een “familieman” die “helemaal niet elitair” is en “zijn leven met de arbeider [heeft] doorgebracht”. Hij weet waarom de gewone man boos en ontevreden is en hij is de enige die deze woede uit durft te spreken.
Kansas
Palins uitspraken zijn standaard populistische retoriek. Wat het allemaal echter opmerkelijk maakt is niet alleen dat het hier gaat over Donald Trump, een miljardair wiens belastingplan een enorme bonus zou zijn voor de rijkste Amerikanen, maar ook dat de populistische tak van de Republikeinse partij erg invloedrijk is geweest in de afgelopen decennia zonder tastbaar resultaat te boeken voor de lagere sociale klasses.
In zijn boek What’s the Matter with Kansas geeft Thomas Frank een mogelijke verklaring voor deze tegenstelling.[1] Hij beschrijft een nieuw soort conservatisme dat zich richt op de arbeidersklasse in de VS. Deze beweging mobiliseert stemmers met beladen culturele kwesties, van abortus tot wapenwetgeving en de ‘oorlog tegen kerst’. Op al deze onderwerpen wordt het beeld geschetst van een conflict tussen de gewone, hardwerkende Amerikaan, en de arrogante, luie en almachtige liberale elite.
Wanneer de conservatieven worden verkozen komt er volgens Frank echter weinig van de culturele thema’s terecht. In plaats daarvan richt hun beleid zich op de economie, dat wil zeggen, op zaken als privatisering, deregulering van markten en het ontmantelen van sociale voorzieningen. Al dit soort maatregelen maken de arbeidersklasse slechter af, en hierin schuilt de tegenstrijdigheid van de beweging: door het belang van economisch beleid en klasse te bagatelliseren, slagen Republikeinse leiders er in om kiezers tegen hun eigen belangen te laten stemmen. Tegelijkertijd houdt de beweging zichzelf in stand, aangezien de onvrede van kiezers blijft bestaan.
De achtergrond van deze ontwikkeling is een partijstelsel waarin geld een steeds grotere rol is gaan spelen sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw, het meest prominent in de vorm van campagnedonaties.[2] Hierdoor zijn zowel de Democratische als de Republikeinse partij opgeschoven naar rechts op economische onderwerpen.[3] Twee belangrijke gevolgen hiervan zijn, ten eerste, dat de Republikeinse partij een nieuwe strategie nodig had om stemmers te mobiliseren; de kleine groep van rijke burgers die het meest profiteert van dit rechtse beleid is veel te klein om een verkiezing mee te winnen. Ten tweede was er voor leden van de arbeiders- en middenklasse minder reden om op de Democraten te stemmen uit economische overwegingen. Dit maakte het makkelijker voor de nieuwe conservatieven om op morele kwesties in te spelen.[4]
Cultuur boven economie?
What’s the Matter with Kansas heeft veel reacties losgemaakt sinds het verscheen in 2004, zowel positieve als negatieve. Een prominente kritiek komt van Larry Bartels, die data van de American National Election Studies gebruikt om aan te tonen dat de Amerikaanse arbeidersklasse niet conservatiever of minder Democratisch is geworden in de afgelopen vijftig jaar, en dat economische kwesties nog steeds belangrijker zijn voor kiezers dan morele waarden.[5] Met het oog op deze bevindingen is het discutabel of culturele kwesties werkelijk zo allesoverheersend zijn als Frank beweert.
In recenter werk geeft Bartels een andere verklaring voor het conservatisme onder een groot deel van de lagere klassen.[6] Deze klassen zijn in abstracte zin wel voorstander van economische gelijkheid, maar men is vaak niet in staat om deze waarden te vertalen in concrete standpunten. De reden is evident voor wie naar een Republikeins debat luistert. Hierin wordt constant gewaarschuwd voor het kwaad van een ‘grote overheid’, terwijl belastingverlagingen en de vrije markt worden geprezen als bevorderlijk voor iedereen op de maatschappelijke ladder. Economische thema’s worden dus niet verzwegen, ze worden geframed binnen de eeuwige strijd tegen de macht van de federale overheid.
Maar ondanks deze en andere kritiek lijkt het mij redelijk om te concluderen dat Frank op iets belangrijks is gestuit met de constatering dat veel kiezers zich inzetten voor de Republikeinse partij terwijl zij niet beseffen hoezeer deze partij hun economische belangen schaadt. In het decennium na het verschijnen van het boek is dit alleen maar duidelijker geworden.
Welke implicaties heeft dit voor de huidige verkiezingscampagne in de VS? Om te beginnen zijn de verschillen tussen de Republikeinse kandidaten niet zo groot als de populistische retoriek van Trump versus de ‘gematigde’ retoriek van iemand als Jeb Bush wellicht suggereert, zeker niet op economisch gebied. De Democratische kandidaten lijken op hun beurt veel op de ‘gematigde’ Republikeinen, met de kanttekening dat zelfs kleine verschillen een groot effect kunnen hebben voor specifieke groepen in de samenleving. De grote uitzondering hierop is Bernie Sanders, die zonder de steun van grote bedrijven en investeerders nog altijd in de race is. Zijn campagne toont aan dat de onvrede van veel burgers ook gemobiliseerd kan worden met een linkse agenda.
Noten:
[1] Frank, T. (2004). What’s the Matter with Kansas: How Conservatives Won the Heartland of America. New York: Picador.
[2] Hacker, J.S. en Pierson, P. (2010). Winner Take-All Politics: How Washington Made the Rich Richer – and Turned its Back on the Middle Class. New York: Simon & Schuster.
[3] Ferguson, T. en Rogers, J. (1987). Right Turn: The Decline of the Democrats and the Future of American Politics. New York: Farrar, Straus and Giroux.
[4] Frank (2004: 242-248). Frank beweert dat de beweging uit de jaren ’90 stamt, wat mij onwaarschijnlijk lijkt. Bij de verkiezing van Reagan in 1980 speelde conservatieve Christenen bijvoorbeeld al een belangrijke rol.
[5] Zie hier Franks weerwoord.
[6] Bartels, L.M. (2008). Unequal Democracy: The Political Economy of the New Gilded Age. Princeton: Princeton University Press.
Bart zegt
In het stuk is een bias te bespeuren dat de ‘natuurlijke’ houding van de lagere klassen zou zijn om hun economische belangen te behartigen. Telkens moet worden beargumenteerd waarom culturele belangen zwaarder wegen dan economische belangen. Het zou aardig zijn om dat eens om te draaien: beargumenteer eens waarom economische belangen zwaarder moeten wegen dan culturele? Omdat het in het leven nu eenmaal om materie gaat?
Deze bias is precies de reden waarom de SDAP en lange tijd de PvdA lange tijd er niet in slaagden de katholieke en gereformeerde arbeiders te winnen. Voor deze arbeiders wogen immateriele zaken zwaarder dan materiele (plus natuurlijk nog een hele boel andere zaken als machtsrelaties e.d.). Kortom: een analyse die er impliciet vanuit gaat dat materiele belangenbehartiging ‘natuurlijker’ is dan immateriele maakt een valse start.