Minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk (PvdA) wil de bestaande twaalf provincies reduceren tot vijf zogenaamde landsdelen en het aantal gemeenten terugbrengen van 430 naar 100 tot 150. Gemeenten zouden dan minimaal 100.000 inwoners moeten hebben. Het kabinet hoopt zo een goedkoper en efficiënter bestuur te realiseren. Maar is deze opschaling een goed idee? Wat is wijsheid als het gaat om zaken als schaalvergroting en decentralisering? Een mogelijk antwoord komt van de Duitse jurist en filosoof Johannes Althusius (1557-1638).
In 1996 was het bonje in de provincie Utrecht. Onder het mom van ‘een nieuw, krachtig bestuur’, werd een groot aantal kleinere gemeenten samengevoegd of opgeheven. Vrijwel alle betrokkenen verzetten zich hevig tegen de plannen. Vertegenwoordigers van zestien plaatselijke partijen organiseerden zich in de Federatie Midden Nederland (FMN) en waarschuwden burgers voor het volgens hen volkomen op hol geslagen provinciebestuur. De secretaris van de FMN, Anne Doedens, tevens gemeenteraadslid van de partij Gemeente Belangen in Maartensdijk, verwoordde het als volgt: ‘De provincie speelt gewoon landjepik, we worden van de kaart geveegd.’
De meeste aandacht ging destijds uit naar Vleuten/De Meern. Deze gemeente zou worden samengevoegd met de stad Utrecht – een plan waar vrijwel geen enkele Vleutenaar of Meerner voor te porren was. Tijdens een referendum spraken de bewoners zich dan ook en masse uit tegen de geplande annexatie. Maar liefst 84 procent van de stemgerechtigden kwam opdagen en bijna 98 procent koos voor zelfstandigheid. Toch ging de herindeling gewoon door en werden de gemeenten samengevoegd. Hoewel zulke top-down georganiseerde politieke herindelingen in de jaren negentig gemeengoed waren, sloeg rond de eeuwwisseling het politieke klimaat flink om. Vooral Pim Fortuyn verzette zich flink tegen dat soort radicale Haagse studeerkamerplannen en met Paars geassocieerde schaalvergrotingen. En met succes, het kabinet Balkenende-I bevroor of annuleerde alle herindelingsplannen die in de pijpleiding zaten.
Opschalen
Nu, bijna tien jaar later, lijkt de angst voor schaalvergroting weer te zijn verdwenen. Het huidige kabinet wil de bestaande twaalf provincies terugbrengen tot vijf zogenaamde landsdelen en het aantal gemeenten van 430 nu naar 100 tot 150, met gemiddeld minimaal 100.000 inwoners tegenover 37.000 nu. Niet dat de minister van Binnenlandse Zaken, Ronald Plasterk (PvdA) gemeenten wil dwingen te fuseren, maar door ze verantwoordelijk te maken voor steeds meer uitvoerende taken, bijvoorbeeld de AWBZ, de jeugdzorg en de sociale werkvoorziening, zullen gemeenten in de praktijk de boel wel moeten opschalen. Het kabinet hoopt zo een goedkoper en efficiënter bestuur te realiseren. Maar is dat echt zo? Wat is wijsheid als het gaat om zaken als schaalvergroting en decentralisering? Voor een mogelijk antwoord moeten we zo’n 450 jaar terug in de tijd.
In 1557 werd in het plaatsje Diedenshausen, een Calvinistische regio in wat nu Noordrijn-Westfalen is, de Duitser Johannes Althusius geboren. Althusius studeerde rechten, theologie en filosofie in Keulen, Parijs en Basel, en studeerde in 1586 af op een scriptie over het Romeinse recht. In de daaropvolgende jaren woonde hij in Genève, waar hij zich verder specialiseerde. In deze periode werd Althusius ook steeds meer gegrepen door de ideeën van Calvijn – een voormalig plaatsgenoot. In 1594 kreeg Althusius een baan aan de Calvinistische Universiteit van Herborn in Nassau. In eerste instantie richtte hij zich voornamelijk op de rechtswetenschap en de filosofie, maar na verloop van tijd ging hij zich ook steeds meer met de politiek bezighouden.
Symbiose
In 1603 publiceerde Althusius het boek Politica methodice digesta atque exemplis sacris et profanis illustrata. Daarin ventileerde Althusius een heel andere opvatting van politiek dan destijds gebruikelijk was. Waar veel denkers in de zestiende en zeventiende eeuw pleitten voor een absolutistisch politiek systeem waarbinnen de politieke teugels stevig in handen zijn van een sterke leider, was volgens Althusius juist de symbiose van bottom-up georganiseerde kleinschalige gemeenschappen het wezenskenmerk van de staat. Niet een centralistisch bestuur, maar de samenwerking tussen deze kleinschalige verbanden vormt de kern van de politiek. Deze verbanden bestaan uit een reeks van steeds complexer wordende ‘natuurlijke’ gemeenschappen: families, bedrijven en organisaties, gemeenten, provincies en de staat zelf.
De leider van de staat zou boven iedere afzonderlijke provincie en boven iedere afzonderlijke gemeente moeten staan. Maar, zo benadrukte Althusius, uiteindelijk moet ook de leider van de staat ondergeschikt zijn aan het geheel van kleinschalige gemeenschappen. De reden hiervoor is dat het politieke systeem uiteindelijk altijd om de soevereiniteit van het volk moet draaien, en niet om de wil van de leider. Dat vereist een grote mate van vrijheid en autonomie voor de ‘lagere’ niveaus van de politieke organisatie – lees: gemeenten en provincies. Beslissingen die beter in kleinschalige gemeenschappen kunnen worden genomen, moeten ook op dit niveau tot stand komen – dat noemde Althusius het subsidiariteitsbeginsel. Een bijkomend voordeel daarvan is dat het volgens hem ook nog eens voor sociale harmonie en gemeenschapsgevoel zorgt.
In het jaar dat de Politica methodice digesta werd gepubliceerd werd Althusius tevens tot ‘syndicus’ verkozen in het noord-Duitse stadje Emden. Emden, op nog geen 10 kilometer afstand van Delfzijl, was één van de eerste Calvinistische steden in Duitsland, en heet onder historici wel het ‘Genève van het Noorden’. Althusius’ hele leven stond in het teken van het in de praktijk brengen van zijn Calvinistische gedachtengoed door bestaande kleinschalige gemeenschappen – en dan met name Emden – te verdedigen tegen absolutisme en centralisering van macht. Althusius stierf op 81-jarige leeftijd, precies 375 jaar geleden, in zijn zo geliefde ‘Genève van het Noorden’.
Tekentafeldenken
Als Althusius nu nog geleefd zou hebben, zou hij zich vast tegen de plannen van Plasterk verzet hebben. De minister trekt zich immers weinig aan van de autonomie van kleinschalige politieke gemeenschappen, en hoopt van bovenaf de Nederlandse kaart opnieuw vorm te geven. Dit is in strijd met waar Althusius zich juist zo hard voor maakte. Aan de andere kant wil Plasterk niet de centrale staat versterken, maar juist zoveel mogelijk bevoegdheden decentraliseren zodat gemeenten en provincies meer beslissingsmacht krijgen. Daar zou Althusius waarschijnlijk helemaal niet zo onwelwillend tegenover hebben gestaan. Het probleem is dat Plasterk de kleinere gemeenten wel meer verantwoordelijkheden geeft maar niet meer geld. Zo dwingt hij via de achterdeur fusies af.
Althusius heeft ons geleerd dat we moeten waken voor zulk tekentafeldenken, en voorzichtig moeten omspringen met de historisch gegroeide gemeenten en provincies waarin autonome gemeenschappen zijn ontstaan die, de een meer dan de ander, een eigen identiteit hebben ontwikkeld. Dat het kabinet moet bezuinigen is duidelijk en decentralisatie kan daarbij helpen. Maar Plasterk zou er goed aan doen beter te kijken naar alternatieven voor schaalvergroting. Er zijn andere manieren dan fusies om het probleem van overbelasting van kleine gemeenten het hoofd te bieden. Vergaande samenwerking tussen zelfstandige gemeenten bijvoorbeeld. En juist zo’n samenwerkingsstrategie zou perfect passen bij de symbiotische ideeën van Althusius.
Dit artikel verscheen eerder deze maand in De Republikein
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.