Het milieudebat – gevoerd met tractoren en scholierenblokkades – is gepolariseerd, klaagt Natuurmonumenten. Het debat over racisme ook. Net als trouwens het onderwijsdebat, het Zwarte Piet-debat, en het ‘rookdebat’. Zelden is het etiket ‘gepolarisieerd’ een aanbeveling. Vaker is het een oproep aan de andere kant van het debat om niet zo hoog van de toren te blazen. Hoe erg is het nu echt gesteld met de polarisatie in Nederland? Om daar iets over te kunnen zeggen moeten we een aantal zaken uit elkaar halen. Want sommige vormen van polarisatie zijn potentieel gevaarlijker dan anderen.
Het SCP rapporteerde eerder dit jaar dat driekwart van de Nederlands vindt dat de meningsverschillen in ons land ‘steeds groter’ worden. Deze indruk leeft dwars door alle lagen van de bevolking en ongeacht politieke kleur. Hoe zit het met de ‘daadwerkelijke’ polarisatie? Het maakt uit wat je daar mee bedoelt. Allereerst: is polarisatie iets dat zich onder politici afspeelt of alle Nederlanders betreft? Op het niveau van partijen is er inderdaad sprake van een versterking van de politieke flanken ten koste van het politieke centrum. Ik beperk met hier echter tot polarisatie onder de bevolking in brede zin. Hoe zit het daarmee? Politicologen maken onderscheid tussen verschillende soorten polarisatie, waarvan de belangrijkste ideologische en affectieve polarisatie zijn.
Ideologische polarisatie
Ideologische polarisatie slaat op groeiende meningsverschillen. Lopen de standpunten van Nederlanders steeds verder uit elkaar? In weerwil van de consensus onder de SCP-respondenten is dat maar deels het geval. Uit vragen die in enquêtes decennia achter elkaar zijn gevraagd blijkt dat Nederlanders sinds de jaren ’70 op veel onderwerpen juist behoorlijk naar elkaar toe zijn gegroeid (zoals herverdeling, abortus en doodstraf). Minder Nederlanders dan ooit noemen zich ‘zeer links’ of ‘zeer rechts’. De afgelopen tien jaar zijn we het onderling wél minder eens geworden over globalisering en de EU. Dit is niet verwonderlijk: deze onderwerpen definiëren het hedendaagse debat. Kwesties die in de jaren ’80 nog sterk verdelend waren zijn juist verdwenen.
Dit beeld past bij bevindingen uit de rest van Europa en de Verenigde Staten. Zo is er in Europa een gemiddeld genomen een lichte trend richting toenemende in steun voor immigratie (ook tijdens de recente vluchtelingencrisis), maar tegelijk zijn er aanwijzingen voor polarisatie: er zijn zowel meer sterke voorstanders als tegenstanders van immigratie te vinden dan vroeger. (Interessant: de helft van de SCP-respondenten ervaart dat specifiek rond het onderwerp vluchtelingen ‘een sterke druk’ bestaat om ‘stelling te nemen’.) Op veel andere vlakken zijn zowel Amerikanen als Europeanen de afgelopen decennia juist eensgezinder geworden. Ideologische polarisatie is iets van alle tijden maar verandert langzaam van thema.
Affectieve polarisatie
Ideologische polarisatie slaat dus op meningsverschillen over concrete onderwerpen. We spreken van affectieve polarisatie als er sprake is van groeiende negatieve gevoelens ten opzichte van mensen met een andere politieke voorkeur. Dat kan wantrouwen zijn, of zelfs haat. Terwijl in de Verenigde Staten het niveau van ideologische polarisatie vrij constant is gebleven, zijn de negatieve gevoelens tussen Democraten en Republikeinen sinds de jaren ’90 in sneltreinvaart toegenomen. 30% van de Amerikanen noemde in 2014 de aanhangers van de andere partij (Democraten of Republikeinen) een ‘gevaar voor het land’; in 2016 beschreef de helft van de Amerikanen politieke tegenstanders als ‘immorele’ mensen. Sociaal contact wordt het liefst vermeden. Uit twee recente studies blijkt dat veel Amerikanen politieke tegenstanders niet als volledig menselijk beschouwt, en één op de vijf Amerikanen zou het niet erg zou vinden als een groot deel ervan zou sterven. Zulke gevoelens spelen onder beide partijen, maar (sinds 2016) net iets sterker onder Democraten, die zich politiek in het verliezende kamp voelen zitten. Dat laat zien dat affectieve polarisatie van politiek een strijd tussen goed en kwaad maakt, en van verliezen een existentiële bedreiging.
Hoe zit dit in Nederland? Hier is helaas minder survey-materiaal voorhanden dan in de VS. Data verzameld voor de reeks Culturele Veranderingen laat zien dat het aantal mensen dat aangeeft “iemand [te zijn] gaan haten vanwege diens standpunten” (een vrij extreme stelling) daalde van 19% in de jaren ’70 naar 11% in 1980, maar in 2018 weer gestegen was naar 16%. Het onderzoek naar affectieve polarisatie in Nederland staat in de kinderschoenen, maar een eerste analyse die ik maakte door de metingen uit de Verenigde Staten onder Nederlanders te herhalen suggereert dat zulke wederzijdse afkeer het sterkst is tussen Nederlanders die verschillend denken over de thema’s immigratie en genderrollen. Het zou kunnen dat de thema’s die nu spelen sterkere affectieve reacties oproepen dan vroeger omdat ze sterk aan identiteiten raken. Maar in de jaren ’70 was de situatie dus al eens vergelijkbaar verhit.
Scheldwoord
“De” polarisatie bestaat niet. Terwijl ideologische polarisatie vrij constant is in Nederland en de rest van de westerse wereld, neemt affectieve polarisatie sterk toe in de VS (en mogelijk ook in Nederland). Dat kan liggen aan de thema’s die in het debat spelen, maar ook de manier waarop het debat gevoerd wordt. Sociale media krijgen vaak de schuld van polarisatie, maar Amerikaans onderzoek nuanceert hun rol: fervente sociale media-gebruikers blijken eerder minder dan meer affectief gepolariseerd te zijn. Het kan ook aan onze politici liggen. Denk daarbij aan de sterk moraliserende benadering van politiek die populistische partijen de arena inbrengen, maar ook de vijandige manier waarop ze vervolgens door andere partijen worden benaderd. Dat leidt al gauw tot een spiraal die vervolgens kan overslaan op kiezers. Maar of de kiezer slechts willoos de toon van het politieke debat kopieert is echter twijfelachtig – waarschijnlijk krijgt (vrij naar De Maitre) “het volk de politici die het verdient”.
Uiteraard hoort politiek mensen aan het hart te gaan; anders zouden ze zich niet inzetten voor (hun definitie van) de goede zaak. Tegelijkertijd heeft een democratie ook momenten van compromis en deliberatie nodig. De politicologen Levitsky en Ziblatt laten in hun recente boek zien dat democratieën als het er op aankomt meer op normen dan op formele instituties drijven. Dat geldt vooral voor de norm dat politieke tegenstanders een legitieme plek rol spelen (en dat je daarom als je aan de macht bent instituties niet misbruikt om je tegenstanders de pas af te snijden). De groeiende affectieve polarisatie in de VS maakt die norm kwetsbaar: circa 15% van de Amerikanen zou geweld gerechtvaardigd vinden als tegenpartij wint in 2020. In Nederland zijn we lang niet zo ver. Als scheldwoord begint de term ‘polarisatie’ ondertussen bot te worden, maar toch is er reden genoeg om de ontwikkelingen in de gaten te houden.
Paul Treanor zegt
Veel fouten hier. Om te beginnen blijkt niet uit enquêtes, dat Nederlanders ‘naar elkaar toe zijn gegroeid’. Dat meten enquêtes namelijk niet: ze meten aantallen (door individuele antwoorden op te tellen). Wat Eeelco Harteveld waarschijnlijk bedoelt is dat meer mensen abortus aanvaardbaar vinden, en minder de doodstraf, dan vroeger. Dat zegt echter niets over de polarisatie rond die onderwerpen, dat anders onderzocht moet worden.
De geciteerde onderzoeken uit de VS meten ook niet de ‘affectieve polarisatie’ in de VS als geheel, omdat ze slechts naar twee partijen hebben gekeken. Dat lijkt redelijk in een land met een twee-partijen stelsel, maar de polarisatie zal eerder aan de randen van die twee partijen optreden, en daarbuiten. Je zou bijvoorbeeld moeten kijken naar de Amerikanen die Donald Trump en zijn partij te links vinden, en daar de polarisatie meten.
De Amerikaanse onderzoeken zijn dus ook niet goed toepasbaar op de meerpartijen-stelsels in Europa. Zoals Eeelco Harteveld constateert, is er hier in Nederland ook nauwelijks onderzoek gedaan, en daarom kan hij zijn beweringen niet in die zin onderbouwen.
Een gemiste kans daarentegen is de historische benadering van Kalmoe en Mason.
Als je dat op Europa toepast, dan wordt meteen duidelijk dat politiek altijd bloedvergieten inhoudt. Kalmoe en Mason verwijzen naar de Amerikaanse Burgeroorlog:
Zet dat maar tegenover de Tweede Wereldoorlog in Europa: hier is het veel erger geweest. Dat lees ik niet terug in dit stuk.
Hier blijkt alweer dat de politieke wetenschap, in landen zoals Nederland, wordt gehinderd door beleefdheid, zelf-censuur, en taboes. Men wil niet praten over extremen en extremisten, men wil niet praten over geweld en politieke moorden. Maar zonder de extremen erbij te betrekken, kan je weinig zeggen over polarisatie. Er is ook een onwil om de mate van polarisatie toe te geven, omdat de gevolgen zo naar zijn. Het ‘gaaf land’ moet weg, en in zijn plaats komt een veel hardere en verdeelde samenleving, of eigenlijk parallel-samenlevingen, met veel segregatie. De verleiding om te verkondigen dat ‘het allemaal wel meevalt’ is dus groot, en die toon zien we duidelijk in dit stuk.