Sinds 2010 is de coalitie tussen Viktor Orbáns rechts-populistische Fidesz en het christelijk-rechtste KDNP aan de macht in Hongarije. Deze wordt sterkt bekritiseerd door mensen die opmerken dat Orbáns regering EU-afspraken omtrent immigratiebeleid niet nakomt, de Hongaarse rechtsorde ondermijnt en de persvrijheid inperkt. Het is aannemelijk dat een burger in Hongarije die daardoor weinig vertrouwen heeft in haar regering, juist veel vertrouwen zou hebben in haar regering als zij burger was van landen die steevast hoger scoren op indices van o.a. burgerlijke vrijheden en rechtsstatelijkheid zoals Zweden, Finland of Nederland. Maar hoe hangen het functioneren en de inhoudelijke voorkeuren van nationale regeringen nu precies samen met vertrouwen in de politiek onder verschillende groepen burgers?
In een recent gepubliceerd artikel gaan we op deze vraag in. Daarin bekijken we, net als in eerder onderzoek, allereerst de rol van de kwaliteit van representatie. De mate van corruptie in een land staat hierbij centraal: mensen hebben minder vertrouwen in de politiek als politieke instituties corrupt zijn, omdat deze het algemene belang niet goed dienen. Dit werkt echter niet hetzelfde onder alle burgers: vooral hogeropgeleiden blijken gevoelig voor de mate van corruptie in een land. Als er veel corruptie is hebben hoogopgeleide burgers weinig vertrouwen in de politiek, en als er weinig corruptie is vertrouwen zij de politiek juist wel. Collega’s hebben geopperd dat dit komt doordat hogeropgeleiden gemiddeld genomen meer waarde hechten aan democratische principes, en doordat corruptie hen eerder opvalt omdat ze meer politieke kennis hebben. In ons landenvergelijkende onderzoek, dat meer dan 60 duizend respondenten in 24 Europese landen in 2006, 2010 en 2014 omvat, vinden we een soortgelijk patroon.
Figuur 1 laat zien dat corruptie onder de hoogstopgeleide burgers inderdaad negatief samenhangt met vertrouwen in de politiek, maar niet onder de laagstopgeleide burgers. In ons onderzoek hebben we ons echter niet alleen gericht op de kwaliteit van representatie, maar ook op inhoudelijke representatie.
In het algemeen geldt dat mensen meer vertrouwen hebben in de politiek als ze zich politiek beter vertegenwoordigd voelen. In ons onderzoeken kijken we naar de rol van verschillende soorten voorkeuren en naar verschillende delen van de bevolking: hoe spelen de economische en culturele voorkeuren van zittende regeringen een rol in het politieke vertrouwen van burgers, en verschilt dit tussen groepen? Het is immers goed mogelijk dat niet alle thema’s even zwaar wegen en dat sommige groepen meer waarde hechten aan inhoudelijke vertegenwoordiging dan andere. Ontbreekt het voorstanders van economische herverdeling aan vertrouwen als de regering van hun land economisch liberaal is, of geldt dat juist voor vrijemarktaanhangers in landen met een economisch linkse regering? En hebben burgers met weinig affiniteit met etnische en culturele diversiteit weinig vertrouwen in de politiek als de regering sterk cultureel progressief is, en geldt het omgekeerde voor burgers die etnische en culturele diversiteit als positief beschouwen?
Onze analyses laten zien dat het verband tussen denkbeelden over economisch ongelijkheid en vertrouwen in de politiek niet afhangt van de economische voorkeuren van regeringen: alle burgers hebben gemiddeld genomen minder vertrouwen in de politiek als regeringen meer economisch egalitair zijn. Daarentegen zien wij wel dat de samenhang tussen etnocentrisme en politiek vertrouwen afhangt van de mate van culturele progressiviteit van de regering. Figuur 2 laat zien dat zowel de minst als de meest etnocentrische burgers meer vertrouwen hebben in de politiek naarmate regeringen meer cultureel progressief zijn, maar dat die toename veel groter is onder burgers die het minst etnocentrisch zijn.
Inhoudelijke representatie blijkt dus inderdaad van belang voor politiek vertrouwen, maar voornamelijk onder burgers die etnische diversiteit en culturele verschillen omarmen. Wanneer we dit verband tegelijk modelleren met de relevantie van corruptie valt bovendien op dat deze inhoudelijke representatie minstens zo belangrijk is als de kwaliteit van representatie, waar veel eerder onderzoek zich op heeft gericht.
Een vraag is waarom nu juist burgers die voorstanders zijn van etnische diversiteit gevoelig zijn voor de inhoudelijke positionering van regeringen. Hoewel ons onderzoek hier geen antwoord op kan bieden, is het mogelijk dat de progressieve standpunten en levenswijze van de meest progressieve burgers een belangrijk onderdeel uitmaken van hun identiteit. Voorstanders van etnische diversiteit zouden daardoor meer nog dan de tegenstanders daarvan waarde kunnen hechten aan welke inhoudelijke voorkeuren hun regering op cultureel vlak heeft. In bredere zin zijn onze bevindingen relevant omdat ze niet stroken met het breed gedeelde idee dat de autoritaire en nationalistische ‘mondialiseringsverliezers’ de drijvende kracht zijn achter verschillen in politiek onbehagen tussen burgers in diverse West-Europese landen. Ons onderzoek laat juist zien dat het vertrouwen in de politiek van de kosmopolitische ‘mondialiseringswinnaars’ sterk variabel is, en dat het politieke klimaat in hun land daarbij van groot belang is.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.