In het Nederlandse parlement zitten veel kleine partijen. Het is dus noodzakelijk dat politieke partijen met elkaar samenwerken en waar nodig een compromis sluiten, om een meerderheid in zetels te behalen.
De PVV en Forum voor Democratie zijn echter erg kritisch over de Nederlandse consensuspolitiek. Zij zeggen dat de politiek een uitdrukking moet zijn van de wil van het volk. Maar door het compromis blijft daar nog maar weinig van over: Ten eerste moeten kiezers stemmen op een politicus waar ze het vrijwel nooit compleet mee eens zijn. Die politicus moet het ten tweede weer eens worden met zijn of haar partijgenoten. Tot slot moeten die partijen ook nog met elkaar een akkoord sluiten in de Tweede Kamer.
Ondanks het succes van deze populistische partijen is het echter niet duidelijk in hoeverre het electoraat ook een negatieve houding heeft ten opzichte van consensuspolitiek en het “partijkartel”. Wat vinden kiezers eigenlijk van een Tweede Kamer met veel kleine politieke partijen? Sterker nog: hoe zou hun ideale Tweede Kamer er uit zien?
De Kamerstem
In samenwerking met het Kieskompas hebben wij zo’n 8.000 respondenten gevraagd om te stemmen met een zogenaamde ‘Kamerstem’: de kiezer kan dan 150 zetels verdelen over de partijen op het stembiljet, waarbij elke zetel staat voor 1/150e van een stem. Met een Kamerstem kunnen kiezers dus aangeven hoe hun ideale Tweede Kamer eruit komt te zien. Als een persoon het met twee partijen evenveel eens is, kunnen beide partijen de helft van de zetels gegeven worden. Of een partij krijgt er honderd, en vijf partijen elk tien. Een verdeling zoals hieronder aangegeven is ook mogelijk.
Figuur 1. Een voorbeeld van hoe een kiezer zou kunnen stemmen
In het huidige systeem bestaat de Kamerstem in principe ook al, maar dan moeten alle zetels naar één partij: Stel dat er maar één kiezer komt opdagen bij de Tweede Kamerverkiezingen, dan zullen in het huidige kiesstelsel namelijk alle zetels naar de partij gaan waar deze ene kiezer op heeft gestemd. Figuurlijk gesproken krijgen kiezers nu dus een kleurplaat, zoals hierboven afgebeeld, met 150 rondjes – oftewel zetels – en die moet worden ingekleurd met slechts één kleur. Een Kamerstem is diezelfde kleurplaat, maar mag wél met meer ‘kleuren’ worden ingekleurd.
Als
respondenten hun eigen ideale Tweede Kamer invullen geven ze ook meteen aan in
hoeverre een consensuspolitiek nodig zal zijn: Zit er maar één partij in (want
dat mag natuurlijk ook!), dan hoeft er niet met andere partijen een compromis
gesloten te worden. De kiezer heeft dan ook duidelijk geen voorkeur voor consensuspolitiek.
Zitten er veel partijen in, waarvan er niet één een meerderheid heeft? Dan
zullen partijen met elkaar moeten samenwerken. Een respondent geeft met zijn of
haar ideale parlement zodoende aan dat hij of zij voorkeur heeft voor een
zekere mate van consensuspolitiek.
Kiezers zijn niet voor één partij
De meeste respondenten hebben veel partijen in hun ideale Tweede Kamer! In de grafiek hieronder is afgebeeld hoeveel partijen (horizontale as) zetels krijgen van hoeveel respondenten (verticale as).
Figuur 2. Het gros van de respondenten verdeelt haar stem over minimaal 3 partijen
Gemiddeld krijgen zes a zeven partijen zetels in een ideaal parlement. We zien verder dat het percentage kiezers dat alle zetels aan één partij geeft onder de één procent ligt. De fanatieke partijaanhanger is kennelijk zeldzaam.
Ook populistische kiezers gaan voor meer dan één partij
Hoe zit het voor kiezers die populisten steunen? Populisten hebben een sterke afkeur van consensuspolitiek, en kiezers die het eens zijn met populisten vermoedelijk ook. We verwachten bij populistische kiezers dus geen voorkeur voor veel kleine partijen in de Tweede Kamer.
Met een aantal vragen hebben we vastgesteld hoe populistisch iedere respondent is. Dit varieert van “niet populistisch” naar “erg populistisch” op een 1 tot 5 schaal[EV(1] . Kiezers die populistisch(er) zijn, hebben niet minder partijen in hun ideale Tweede Kamer. Ze geven wel significant [EV(2] meer zetels aan de grootste partij. Op de figuur hieronder zien we dat erg populistische respondenten (zie horizontale as) de grootste partij gemiddeld meer dan 40 procent van de zetels geven (zie verticale as). Voor minder populistische respondenten is dit gemiddelde net iets hoger dan 30 procent.
Figuur 3. Populistische attitudes en aantal stemmen
Populistische kiezers lijken dus inderdaad meer geneigd om tegen consensuspolitiek te zijn dan minder populistische kiezers, omdat ze de grootste partij groter maken in hun ideale Tweede Kamer. Maar niet in zoverre dat die ene partij een meerderheid van de zetels krijgt. Zelfs voor de meest overtuigde kiezers van de PVV is dit het geval.
Ook PVV’ers willen een beetje partijkartel
We hebben gevraagd hoe groot een kiezer de kans inschat dat hij of zij op de PVV zou stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen op een schaal van 0 (zeer onwaarschijnlijk) tot 10 (zeer waarschijnlijk). Hoe waarschijnlijker een stem op de PVV (horizontale as), hoe groter percentage van de zetels naar PVV gaat (verticale as). Maar zelfs van de kiezers die aangaven dat ze zeer waarschijnlijk op de PVV zouden stemmen krijgt de PVV gemiddeld ‘maar’ net iets boven de veertig procent van hun stem. Een minderheid dus. Zelfs van de eigen achterban krijgt de PVV geen vrijbrief het land alleen te regeren. De overige zetels worden door sterk overtuigde PVV aanhangers (8 of hoger) hoofdzakelijk verdeeld over de VVD (16%) en het CDA (10%).
Figuur 4. Percentage van zetels naar de PVV
Het valt op dat kiezers die normaal gesproken niet op de PVV stemmen de partij met een Kamerstem wel een aantal zetels geeft. Een kwart van de groep respondenten die bijvoorbeeld aangaf dat het zeer onwaarschijnlijk was dat ze op de PVV zouden stemmen, gaf de PVV gemiddeld toch zes zetels. Veel kiezers willen een beetje PVV. Veel PVV’ers willen op hun beurt ook een beetje partijkartel.
Noot: Dit blog is geschreven in samenwerking met André Krouwel, universitair hoofddocent politicologie en communicatie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en directeur van het Kieskompas
L.J.M. Bolks zegt
Mijns inziens wordt hier de denkfout gemaakt dat een afkeer van consensuspolitiek en compromissen meteen een omarming van de éénpartijstaat (nou ja, weinigpartijstaat) betekent. Dat is uiteraard niet zo.
Sterker nog: mensen met een afkeer van het ‘partijkartel’ omarmen vaak referenda, omdat referenda bewijzen dat veel mensen met totaal verschillende opvattingen in staat zijn om toch zonder consensus en compromis een besluit voor of tegen iets te nemen. Ze zouden graag zien dat parlementariërs, net als de kiezers in een referendum, ook zonder last (van partij en coalitie) gaan stemmen.
Victor Ellenbroek zegt
Beste L.J.M. Bolks,
Bedankt voor uw reactie, en excuus voor de het late antwoord. We hebben zomer gehad!
Wat betreft “de denkfout”; een afkeer van consensuspolitiek en compromissen betekent natuurlijk niet meteen een omarming van de éénpartijstaat. Maar de omarming van de éénpartijstaat, of het toebedelen van een meerderheid van de zetels naar één partij, betekent wél een afkeer van de consensuspolitiek.
Dat is wat wij hebben beoogd te onderzoeken.
Met vriendelijke groet, Victor Ellenbroek
Jan de Voogd zegt
En: welke zetelverdeling 2de Kamer komt nu uit dit onderzoek als alle natwoorden geaggregeerd worden? Vooral: verschilt deze veel van de huidige zetelverdeling over de partijen (of de virtuele peiling van kiezersonderzoeken ten tijde van het onderzoek)? Van belang bij zo’n vergelijking is natuurlijk wel dat de groep respondenten redelijk representatief is voor de groep kiezers van de 2de Kamer
Victor Ellenbroek zegt
Beste Jan de Voogd,
Bedankt voor uw reactie.
We hebben een experiment gedaan met 16.000 respondenten. De ene helft heeft gestemd op een partij (de facto hoe het gaat in het ‘huidige’ systeem), en de andere helft met de Kamerstem. De verschillen die we tussen de beide groepen zien – in dus bijvoorbeeld hoe de zetelverdeling van de Tweede Kamer eruit komt te zien – zou logischerwijs te wijten moeten zijn aan de Kamerstem.
Kort gezegd zien we dat partijen “convergeren”. In termen van zetels is de gemiddelde partij nog steeds even groot onder de Kamerstem als in het huidige systeem (11 zetels), maar de verschillen tussen de partijen onderling worden minder groot. Dit geldt met name voor de onderlinge verhoudingen tussen de CDA, PvdA, en de VVD.
Als geheel schuift de hele Tweede Kamer naar het midden in vergelijking met het huidige systeem. Dit wekt de suggestie dat in het huidige systeem kiezers moeten stemmen op een partij die eigenlijk net te links of te rechts voor ze is. Met een Kamerstem kunnen deze kiezers zetels blijven toebedelen aan deze linkse of rechtse partij, maar ze kunnen ook een aantal zetels geven aan andere (midden)partijen die ook dicht bij de kiezer staan. Het midden profiteert zo van twee kanten en wordt groter.
We zien inderdaad dat kiezers in het midden van het politieke spectrum met een Kamerstem een keuze maken die ideologisch dichterbij staat dan wanneer deze groep kiezers moet stemmen op één partij.
Ook relevant met betrekking tot uw vraag: de Kamerstem heeft wellicht een zogenaamd “dempend” effect op zetelvolatiliteit. Dit betekent hoe anders de zetelverdeling van de Tweede Kamer er uit ziet ten opzichte van de zetelverdeling die tot stand is gekomen bij de vorige verkiezing.
Een Kamerstem in de ene verkiezing is namelijk waarschijnlijk om tenminste enigszins te lijken op de Kamerstem van de verkiezing daarvoor. Een kiezer geeft een bepaalde partij misschien wat minder zetels, een andere partij wat meer, maar is waarschijnlijk niet genegen om een compleet andere Kamerstem uit te brengen. Dat wilt zeggen, een Kamerstem waarin geen enkele zetel wordt toebedeeld aan een partij die in de vorige Kamerstem wel zetels kreeg.
Een grotere overeenstemming tussen individuele stemmen van verkiezing op verkiezing vis-à-vis het huidige systeem, waar een stem of helemaal wel of helemaal niet overeenkomt met een stem in de vorige verkiezing, zou zich wellicht vertalen naar meer gematigde zetelverschuivingen in de Tweede Kamer.
Dit hebben we nog niet kunnen onderzoeken, omdat deze Kamerstem verkiezing nog niet herhaaldelijk is gesimuleerd.
Wellicht zullen we hier elders nog verder op in gaan.
Met vriendelijke groet,
Victor Ellenbroek
Steven Verbanck zegt
Het zou leuk zijn om de mensen ook te vragen de verschillende partijen in volgorde te plaatsen, te sorteren naar eigen voorkeur. Zo kun je een verkiezing simuleren volgens “single transferable vote”, in gebruik in o.a. Ierland, Malta, Schotland, Noord-Ierland, Australië,…
Victor Ellenbroek zegt
Bedankt voor uw reactie.
Voor het simuleren van een verkiezing is de STV in een district van 150 zetels ongebruikelijk. Een kiezer zou dan alle verkiesbare kandidaten kunnen sorteren van 1 tot 150. Kandidaten die bij zo’n 63.000 kiezers (stemmen gedeeld door zetels) op nummer één staan zouden een zetel krijgen. De stemmen teveel voor deze kandidaat zullen overgedragen worden aan de kandidaat die bij de kiezer op plek 2 staat. Enzovoorts. Het zou in principe mogelijk moeten zijn maar een ingewikkeld karwei met 150 zetels.
Plus, het is nog maar de vraag in hoeverre STV in theorie andere resultaten op zal leveren in vergelijking tot het huidige systeem van evenredige vertegenwoordiging. Hoe groter het district hoe lager de “kiesdrempel” en hoe minder de mismatch tussen de ideologische samenstelling van het electoraat en die van de vertegenwoordigers. STV is in het bijzonder ontworpen om die mismatch tegen te gaan in systemen met lokale vertegenwoordiging (kleine districten, met ongeveer vijf zetels zoals Ierland). Als er al (bijna) geen mismatch meer is verdwijnt de toegevoegde waarde van STV in een groot district.
Als we een verkiezing willen simuleren waarin we niet kandidaten, maar partijen sorteren (zoals u in uw reactie zegt), valt er wel een soort rangorde te maken van partijen volgens die ideaal is volgens de “gemiddelde Nederlander”, maar het is onduidelijk hoe een rangorde zich zou moeten vertalen naar een zetelverdeling in de Twee Kamer. Hoeveel zetels krijgt de best beoordeelde partij? En hoeveel de tweede? En mag de laagst beoordeelde partij überhaupt zetels krijgen?
In zekere zin is er overigens al een vrij goed beeld over hoe die rangorde eruit ziet. We weten welke “keuzesets” zie NKO2017 p. 36) het meest dominant zijn in het electoraat: sets van partijen die groepen kiezers wel zien zitten. Wat dat betreft biedt de Kamerstem trouwens ook inzicht, want de Tweede Kamer die door een representatieve groep Nederlanders wordt gekozen laat tot op de zetel nauwkeurig zien hoe de partijen zich idealiter tot elkaar dienen te verhouden volgens de “gemiddelde” Nederlander.
Met vriendelijke groet!
Victor Ellenbroek