Populisme heeft een slechte naam. Waarschuwingen voor een populistisch spook dat door de westerse wereld waart zijn aan de orde van de dag en worden op het hoogste niveau – van de huidige paus tot voormalig president Obama- afgegeven. Het zou een gevaar zijn voor de liberale democratie. Hoe sterk is het populisme eigenlijk in Nederland en vormt het een bedreiging? In een artikel dat in het najaar verschijnt in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2017 ga ik na welke partijen sinds de electorale doorbraak van de LPF in 2002 als populistisch aangemerkt kunnen worden en of ze populistische hervormingen van de democratie nastreven. Hier wil ik graag belichten in hoeverre populistische partijen de liberale democratie in Nederland onder druk zetten.
Het debat over de invloed van populisme op het functioneren van liberale democratieën is voor een belangrijk deel normatief; empirisch onderzoek is uitermate schaars. Populisme heeft een slechte naam omdat populisten een liberale opvatting van democratie afwijzen. Het liberale idee dat rechtsstaat en machtsdeling door checks and balances essentieel zijn voor bescherming van individuele vrijheden en rechten van minderheden verdraagt zich slecht met het populistische ideaal van een meerderheidsdemocratie gebaseerd op de ongedeelde wil van het volk. Om een meerderheidsdemocratie te realiseren zullen populistische partijen politieke hervormingen nastreven die enerzijds meer macht geven aan het volk door middel van directe vormen van democratie en anderzijds er op gericht zijn intermediaire instituties zoals parlement of rechterlijke macht minder zeggenschap te geven.
Nederlandse politieke partijen en de liberale democratie
Om het populistische gehalte van Nederlandse politieke partijen tussen 2002 en 2017 te onderzoeken kijk ik daarom niet alleen naar hun retoriek over volk en elites, maar ook naar voorstellen voor hervormingen van het politieke systeem in de verkiezingsprogramma’s. Daarbij is niet alleen van belang of partijen voorstellen doen voor directe vormen van democratie, maar ook of aan die voorstellen een meerderheidsideaal ten grondslag ligt. Daarom is het belangrijk om ook na te gaan of ze gepaard gaan met voorstellen ter versterking c.q. verzwakking van de vertegenwoordigende democratie en de rechtsstaat.
Voorstanders van meer directe vormen van democratie zijn zoals te verwachten D66, GroenLinks, PVV, SP en PvdA. Het enthousiasme is duidelijk bij alle partijen afgenomen na de Brexit en het referendum over het Associatieverdrag met Oekraïne in 2016. GroenLinks keert zich nu zelfs af van referenda en D66 en PvdA vinden dat het raadplegend referendum geëvalueerd moet worden. Deze partijen zijn echter in merendeel ook partijen die pleiten voor versterking van de vertegenwoordigende democratie en de rechtsstaat. Zelfs partijen die retorisch niet vies zijn van populisme, zoals de SP door de jaren heen en recent GroenLinks (GL), zijn allesbehalve populistisch wat betreft hun pleidooien voor versterking van vertegenwoordigende instituties en de rechtstaat. SP en GL pleiten bijvoorbeeld voor meer geld voor de rechterlijke macht, effectievere rechtsbijstand en een toetsingsmogelijkheid aan de grondwet of uitbreiding van Artikel 1 van de grondwet. Ook versterking van de Tweede Kamer wordt regelmatig bepleit door beide partijen en ze hebben een voorkeur voor indirect gekozen bestuurders. De enige onversneden populistische partij is de PVV, die retorisch de pijlen richt op (linkse) elites, directe democratie voorstaat en tegelijkertijd vertegenwoordigende instituties en rechterlijke macht af wil slanken of verzwakken.
De meeste partijen – met uitzondering van de PVV – werpen zich met name in 2017 op als verdedigers van de rechtstaat. Dat zou een uitdrukking kunnen zijn van een toenemende zorg over de bedreiging van de rechtsstaat door onder meer de ontwikkelingen in Hongarije en Polen en de overwinning van presidentskandidaat Donald Trump. Ook speelt een rol dat na de jarenlange bezuinigingen onder druk van de financiële crisis sommige partijen de tijd gekomen achten om nu weer te investeren in de rechterlijke macht en in een effectieve toegang van burgers tot de rechter.
Liberale democratie in Nederland stevig in zijn schoenen?
Daaruit kan echter niet de conclusie getrokken worden dat de liberale democratie in Nederland stevig in zijn schoenen staat, ook al zijn systeemhervormingen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht zouden kunnen aantasten alleen bij de PVV te vinden en staan daar tegenover partijen die juist versterking willen van de rechterlijke macht. Los van hervormingen met betrekking tot het politieke systeem is er echter op specifieke beleidsterreinen sprake van een toenemende druk op de rechtsstaat. Uit rapporten van de Commissie Rechtsstatelijkheid, die in 2012 en 2017 alle verkiezingsprogramma’s heeft getoetst, blijkt dat voorstellen die twijfelachtig zijn of regelrecht in strijd met de rechtsstaat in 2017 toegenomen zijn. Die voorstellen liggen met name op de beleidsterreinen van immigratie, integratie en veiligheid. Vooral partijen aan de rechterzijde van het politieke spectrum , – PVV, VNL, VVD, SGP en CDA- zoeken de grenzen van de rechtsstaat op of overschrijden deze.
De druk op de rechtsstaat komt dus niet alleen van de PVV, maar ook van niet-populistische partijen. De rechtsstaat staat dan ook niet in de eerste plaats onder druk door populistisch geïnspireerde hervormingen richting meerderheidsdemocratie. Ideologische inspiratiebronnen als nationalisme – uitmondend in restrictief immigratiebeleid en assimilerend integratiebeleid- of autoritarisme – waarbij in de strijd tegen terrorisme en criminaliteit fundamentele vrijheden ondergeschikt raken aan veiligheid- spelen een veel belangrijker rol dan populisme in de druk op de rechtsstaat. Van populisme hoeven we dan ook niet wakker te liggen, maar waakzaamheid als het gaat om de liberale democratie is geboden.
Afbeelding: “Balanced scale of Justice” via Wikimedia Commons.
Een mooi en helder artikel. Ik vroeg me echter af of er niet nog een ander aspect aan het (rechts)populisme kleeft? Namelijk de obsessie met de homogene Nederlandse samenleving. Dit resulteert in een duidelijk vijandsbeeld. Dit is geen bijkomstigheid maar een essentieel onderdeel van het populistische programma. De redenering, en deze ontleen ik aan de Franse filosoof Claude Lefort, is als volgt: Onze samenleving is volgens de populisten in essentie ongedeeld. Op dit moment is er echter sprake van een deling. Dit is de schuld van interne elementen (saboteurs) die de samenleving van haar ideaal afhouden. Er is dus een externe oorzaak (niet oorspronkelijk tot de samenleving behorend) die zich intern manifesteert. Het is duidelijk wie tot de vijand van de rechtspopulisten behoren: ze richt haar pijlen op de islam. Wanneer hiermee wordt afgerekend zal de verdeeldheid worden opgeven en komt de ideale samenleving binnen handbereik (en ‘zal Nederland Nederland weer zijn’, u kent de populistische retoriek.) Waar het mij om gaat is dus het volgende: De paradox waarin de oorspronkelijke ongedeelde samenleving op dit moment nog gedeeld is maakt in wezen het politieke programma van het populisme. Lefort spreekt zelfs van totalitaire verleidingen (zijn belangrijkste essays zijn nu in vertaling beschikbaar, onder de titel Wat is politiek (Boom 2016). Hartelijke groet, Bart Verheijen
Een belangrijk punt, maar alleen als je populisme uitsluitend van toepassing acht op radicaal rechtse partijen (met een exclusief nationalistische invulling van het volk) snijdt het hout. De term wordt doorgaans echter veel breder gebruikt.
Dat is nou juist het probleem. De populisme-deskundigen houden ons voor, dat populisme niet rechts is, en dat er ook linkse populisten bestaan. Ze houden vast aan een beperkte definitie, waarin uitsluitend de houding tegenover de elite bepalend is. Ben Stanley en Cas Mudde zijn daarvan voorbeelden. Maar dat komt niet overeen met het gebruik van de term in Nederland, en voor zover ik dat kan inschatten, ook in andere Europese landen. Populisme in Nederland is eerst en vooral de PVV, en die is niet links, en er is ook geen ‘linkse PVV’. Het populisme is rechts, nationaal, patriottisch, anti-migratie, identitair, cultuur-conservatief, en anti-Islam. Als je over de uitwerking wil praten, dan moet je naar die thema’s kijken, niet naar de ‘rechtsstatelijkheid’, dat alleen voor juristen begrijpelijk is.
Populisme is een politieke methode en geen (rechtse) ideologie zoals vaak wordt gedacht. Een methode is zelf niet links of rechts of progressief – conservatief. Politieke partijen passen deze methode in zekere mate allemaal toe maar in extremo partijen als PVV, FvD, DENK, partijen die zich niet meer laten vangen onder één noemer. Om deze partijen beter te kunnen plaatsen kan links/rechts en progressief/conservatief op de X en Y as geplaatst, voor iets meer verheldering zorgen.
Als het populisme een methode is, waaruit bestaat deze methode, en waarvoor dient het?
Is ‘Nederland’ juridisch genomen niet een Constitutionele Monarchie? Hoe rijm je dat met een ‘liberale democratie’?
Beste Paul, op het gevaar af open deuren in te trappen: De populistische methode bestaat uit ‘negative campaigning’. Je neemt een politiek gevoelig en vaak complex issue zoals nu de immigratie, de islam of het gebrekkig functioneren van de politieke partijen in onze democratie en bekritiseert het met angstaanjagende beelden zoals dat die niet westerse buitenlanders je werk en inkomen komen afpakken, de christelijke waarden en onze cultuur met geweld verdrongen worden door de extremistische islamisten of je beschuldigd de zittende regering er van een kliek van zichzelf verrijkende elite te zijn. Het onbehagen bij teleurgestelde burgers wordt gevoed wat in tijden van (globale) economische en culturele onzekerheid een zichzelf versterkend proces is. Populistische politici zijn niet of nauwelijks geïnteresseerd in oplossingen, behoudens radicale simplificaties. Populisme kanaliseert niet alleen het onbehagen maar wakkert het vooral aan en wisselt net zo makkelijk van ‘verhaal’ als de actualiteit als belangrijke voedingsbodem, verandert. Politiek onbehagen kan bestaan zonder populisme of populistische partijen maar andersom niet.
Als populisme slechts een campagne-tactiek is, waarom spreken we dan van ‘populistische partijen’? En heeft Tjitske Akkerman zelf iets te zeggen over deze beperkte definitie?
Waarom zijn een “restrictief immigratiebeleid en assimilerend integratiebeleid” een gevaar voor de liberale democratie?
AD 2017 is in Westerse landen het woord ‘populisme’ courant; wéér, en als iets nieuws. Alsof Poujade 1953-1958 en bij ons agrariër Koekoek dd 1956-1981, nooit hebben bestaan. Bij het horen van het geluid populisme slaan Regeringen ‘dog’-matisch aan, komt Paus Franciscus tot een vergelijking met Hitler, en de gevestigde Nieuwsmedia verwijzen er stereotyp mee naar politieke figuren en idem partijen die ze een bedreiging van de bestaande (liberaal-democratische)* orde vinden.
Die duiding met populisme komt strikt uit boven gesignaleerde hoek, lijkt afwerend bedoeld en heeft verder iets vaags. Vertaald betekent ‘populus’ immers ‘volk’, wat kan betekenen: 1. Volk, als in: ‘het Nederlandse Volk’, wat positief klinkt, maar van Volk naar 2. ‘volks’ is een kleine stap en kan het dus zijn dat ‘populus’ crypto een minachtend eufemisme is. ‘Men’, de antipopulisten, durft er niet voor uit te komen dat ‘populus’ eigenlijk ‘plebs’ = lagere volk betekent, of soms zelfs ‘gepeupel’, en dat ze dat ook wel bedoelen; eigenlijk. Maar die schroom om zich zo cru uit te drukken laat zich verstaan. Want mogen die onverholen benoemingen in een ouderwetse standensamenleving acceptabel zijn, onder democratisch bewind zijn ze formeel onuitspreekbaar. Waaruit zich laat afleiden dat populisme alleen al terminologisch iets van een modern-democratische maatschappij is.
Met nadere bepaling van wat populisme als maatschappelijk verschijnsel is, hebben politieke sociologen geen vorderingen gemaakt, wel legio gissingen. Nederlandse komen syndicaal op ‘politiek onbehagen’ uit, maar of hun buitenlandse collegae hen daarin met ‘political displeasure’ of ‘malaise politique’ volgen, weet ik niet. Hoogstens krijg je nog als wetenschappelijk strooigoed te lezen dat populisme een ‘campage-techniek’ is, of een ‘ideologie, en dat het onduidelijk is of het een Links of Rechts fenomeen is.
En dan dat ‘onbehagen’. Een nogal plechtig woord dat in de gegeven moderne context gek aandoet, en als dit zo is, verlegenheid cum onwetendheid lijkt te moeten eclipseren.
Wat nu is er werkelijk aan de hand? Wij leren dit weer van onze voorbeeldige Romeinen.
Hun slogan: ‘Senatus populusque Romanus’ boekstaaft op onto-permanente basis het historische feit dat éénheden als Volken (Naties, Stammen, Imperia) zich qua politiek = subordinerend beheer altijd uit twee complementaire delen samenstelt.
Die onderdelen zijn: I. Heersers, en II. Volk. Hun ‘sine qua non’ existentiële relatie kan onder druk komen staan, wat wij ook alweer uit de voorbeeldige Romeinse Geschiedenis te weten komen. Twist tussen Senaat en Volk baarde het Tribunaat, dát de tyrannie.
Dit Dualisme betreft een statusverhouding die zich ook in de moderne democratieën voordoet, zij het daar aan het blote oog onttrokken. Maar in memoriam bezitten wij nog steeds ‘Hogerhuizen’ en ‘Senaten’. Verder heb je ter opheldering politicologen. Die schrijven in 1994: ‘laten wij ons geen rad voor ogen laten draaien: ook een politieke democratie, waarin burgers zichzelf rege¬ren, is een hiërarchie. De burger heeft daarin een eminente plaats, maar het blijft een plaats, een ambt in de hiërarchie.’ ANDEWEG, R.B. & GUNSTEREN, H., | – OVER DE KLOOF TUSSEN BURGERS EN POLITIEK, 1994, p. 18).
Kortom. Een bestuurlijke elite heeft tegen het belang van het Lagere Volk in geregeerd. Dat Volk mort en het staat in zijn recht.
*Akkerman, UvA, 310717
De PVV is absoluut een bedreiging van de liberale democratie, zeker. In alle analyses die worden gemaakt mist een fundamentele invalshoek die democratie bedreigd: de afhankelijkheidsrelatie tussen mensen. Door de focus op populisme begint het er echter op te lijken dat populistische partijen ‘slecht’ zijn en niet-populistische partijen ‘goed’. Als er partijen een gevaar vormen voor (liberale) democratie zijn dat niet-populistische partijen als VVD, D66 en CDA wel. Maatregelen die inkomensverschillen vergroten, toegang tot de rechterlijke macht verkleinen, maar ook die werknemers veel afhankelijker maken van werkgevers (ontslagrecht versoepelen) duidelijk op forse bedreigingen op (liberale) democratie. Zoals veel liberalen in de 19de eeuw al stelden: zonder (financiële) onafhankelijkheid van anderen zou je niet moeten kunnen stemmen, omdat je dan te sterk stemt op basis van wie je afhankelijk bent. Een gevaar voor de democratie is het als men afhankelijk wordt van andere, vermogende individuen. Door de toenemende welvaartsverschillen die we zien, door de verslechtering van toegang tot het recht en door werknemers afhankelijker te laten worden van werkgevers wordt de liberale democratie (op lange termijn!) vooral bedreigd. En dat maakt VVD, CDA en D66 gevaarlijker, al is het onzichtbaar en indirect, voor onze democratie. En ja, de PVV bedreigd de liberale democratie, zichtbaar, direct en ook op korte termijn.
We moeten dus een onderscheid maken tussen kortetermijn en langetermijn bedreigingen voor de liberale democratie. De focus ligt nu veel te veel op kortetermijn bedreigingen die vanuit partijen als de PVV komen, maar veel te weinig op de langetermijn bedreigingen van VVD, CDA en D’66.