Nu de kiezer niet meer onvoorwaardelijk trouw is aan een enkele partij, is regeren in toenemende mate een electoraal risico geworden. Sinds 1981 zien vooral de junior-partners in de coalitie hun deelname aan een regeringscoalitie niet beloond worden bij de volgende verkiezingen. Voor de partij die de premier levert ligt dat anders. Die verliest minder dan de junior-partners en boekt soms zelfs winst. Althans, tot de houdbaarheid van de premier is verstreken…
De zwarte lijn in figuur 1 toont het succes van regeringspartijen bij de daaropvolgende verkiezingen, uitgedrukt als het percentage zetels dat zij wonnen of verloren ten opzichte van het aantal dat ze bij de voorgaande verkiezingen gezamenlijk behaalden. Sinds 1982 is het slechts één keer voorgekomen dat regeringspartijen gezamenlijk winst boekten. Dat was in 1998, na de eerste Paarse coalitie. Sindsdien hebben regeringspartijen steevast verloren bij de volgende verkiezingen. In 2017 bereikte dat verlies een record, toen VVD en PvdA gezamenlijk bijna 50% van hun zetels verloren. Alleen de verkiezing van 2002, tijdens de Fortuynrevolte, komt daarbij in de buurt.
Junior-partners verliezen bijna altijd
Maar het is belangrijk deze electorale kosten preciezer te bekijken. Figuur 1 maakt een onderscheid tussen het succes van de grootste regeringspartij die de premier levert (rode lijn) en de junior-partner(s) (blauwe lijn). Dan valt op dat de junior-partners gezamenlijk eigenlijk altijd verlies lijden na regeringsdeelname. Dat gold overduidelijk het sterkst voor de PvdA in 2017, maar ook voor bijvoorbeeld het CDA en de PVV in 2012, de CU in 2010, en D66 in al haar regeringsdeelnames sinds de jaren tachtig. Alleen de VVD wist in 1998 onder leiding van Frits Bolkestein af te wijken van dit patroon.
De premiersbonus houdt de grootste regeringspartij op een plateau…tijdelijk
Voor de grootste regeringspartij liggen de kaarten iets anders. Regelmatig wint deze partij zelfs zetels. Interessante is dat zo’n winst de laatste keren is gekomen na de eerste termijn van de premier. Denk hierbij aan het CDA van Lubbers in 1986, de PvdA van Kok in 1998, het CDA van Balkenende in 2003, en de VVD van Rutte in 2012. En ook als de grootste partij verliest, is dat verlies vaak relatief minder groot dan het verlies van de junior-partners. Dit lijkt een soort premiersbonus, het electorale succes van de meest zichtbare regeringspartij.
Maar is een belangrijke uitzondering op deze regel. Wanneer een lang zittende premier afscheid neemt (Lubbers in 1994, Kok in 2002) of had willen nemen (Balkenende in 2010), verliest zijn partij juist meer dan de junior-partners. De premiersbonus vervalt dus met de houdbaarheid van de premier en lijkt niet zomaar over te dragen aan diens opvolger.
CDA en PvdA hebben dit al eerder ervaren. De VVD is gewaarschuwd wanneer Mark Rutte zijn afscheid bekend maakt.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.