Als de verkiezingen straks voorbij zijn, gaan we allemaal weer kijken naar de uitslagenkaart. Steevast zullen verschillen te zien zijn. Commentatoren hebben dan hun verklaring klaar. Nederlanders in verschillende gebieden verschillen van mening over de pietendiscussie, het stikstofprobleem de aanhoudende boerenprotesten en zelfs over elkaar.
Op het eerste gezicht een duidelijk onderscheid.
Maar als je verder kijkt is het helemaal niet zo duidelijk om welke geografische scheidslijn het precies gaat. Een stedelijke GroenLinkser kan in Groningen wonen en een boze boer in een Zuid-Hollandse polder. Er lopen in het debat vaak twee scheidslijnen door elkaar: (1) die tussen stad en platteland, en (2) die tussen het (zelf-)beschouwde (culturele, politieke en economische) centrum en ‘de periferie’. In Nederland wordt deze tweede scheidslijn vaak aangeduid als de Randstad versus ‘de regio’. Hoewel de meeste grote steden in de Randstad liggen, valt de scheidslijn niet samen: er liggen genoeg steden in ‘de regio’ en landelijke dorpen in de Randstad. Als we na 17 maart regionale verschillen in verkiezingsuitslagen willen duiden, is het daarom belangrijk om de tegenstellingen tussen stad en platteland, en tussen Randstad en de regio, van elkaar te onderscheiden. En dan blijkt uit mijn onderzoek dat de twee scheidslijnen er op een heel andere manier toe doen.
Onderscheid tussen stad-platteland en ‘Randstad-regio’
Terwijl de meeste onderzoekers grofmazig onderscheid maken tussen gemeenten die meer of minder stedelijk zijn, maakte ik een fijnmazige indeling op buurtniveau op basis van (1) de stedelijkheid van de gemeente waarin de buurt ligt, (2) de stedelijkheid van de buurt zelf, en (3) of de buurt binnen of buiten de Randstad ligt[i]. Zo kom ik tot de acht typen gebieden uit de kaart hieronder.
Verschillen in houdingen over immigratie en politieke elites
Ik keek vervolgens of de inwoners van deze acht typen gebieden van elkaar verschillen in twee houdingen die centraal staan in de politiek van vandaag: hun mening over immigratie en hun steun voor populistische denkbeelden – het idee dat het volk en de elite lijnrecht tegenover elkaar staan[ii]. De verschillen worden samengevat in Figuur 2. Alle analyses zijn gebaseerd op data van het SCoRE project uit 2017.
Inwoners van binnensteden en buitenwijken – ongeacht of deze in de Randstad liggen – zijn het meest positief over het effect van immigratie op de Nederlandse cultuur en de economie. Inwoners van kleine steden, dorpen en het platteland zijn significant negatiever, of ze nou binnen of buiten de Randstad wonen.
Dat stedelingen kosmopolitischer zijn wordt vaak uitgelegd met behulp van twee typen verklaringen. Ten eerste zouden houdingen tussen gebieden verschillen omdat steeds meer jonge hoger opgeleiden met bovengemiddelde inkomens naar de grote steden trekken, terwijl er een grote groep oudere mensen met een lagere opleiding achterblijft op het platteland. Als we rekening houden met de sociaal-demografische achtergrond[iii] van inwoners dan wordt echter hoogstens een kwart van de verschillen tussen stad en platteland in immigratiehoudingen verklaard. Dit geeft ruimte aan de tweede verklaring, die stelt dat het de diversiteit in de steden is die maakt dat stedelingen vaker in contact komen met etnische minderheden en daardoor tolerantere houdingen aannemen. Als we rekening houden met de hoeveelheid interetnisch contact dat inwoners hebben[iv], dan verdwijnen de overgebleven verschillen inderdaad bijna helemaal.
Bij immigratiehoudingen zien we dus vooral een stedelijkheidsverschil – en niet zozeer een Randstad-regio verschil – die deels wordt verklaard door de achtergrondkenmerken van inwoners en deels door de mate van interetnisch contact dat inwoners hebben. En deze kloof groeit gestaag.
Bij populistische houdingen zien we juist dat Randstad versus de regio belangrijker is dan de tegenstelling stad-platteland. Inwoners van de drie typen gebieden in de Randstad en van de binnensteden in de regio scoren het laagst en verschillen niet significant van elkaar. Inwoners van de rest van Nederland scoren juist het hoogst op populisme – ongeacht of ze in de stad of het platteland wonen. Opnieuw verklaart de sociaal-demografische achtergrond van inwoners een aanzienlijk deel – ruim een derde – van deze verschillen. Ook hier is dus ruimte voor een tweede type verklaring: gevoelens van regionale ontevredenheid. Dat slaat op het idee dat inwoners van bepaalde gebieden (1) zich achtergesteld voelen door politici, (2) vinden dat hun regio niet eerlijk wordt behandeld in de verdeling van collectieve middelen, en (3) vinden dat normen en waarden uit hun regio niet worden gerespecteerd en gedeeld door de rest van het land. Hierdoor zouden mensen in ’perifere’ gebieden eerder geneigd zijn om politieke elites te wantrouwen. Als we rekening mee houden met het niveau van regionale ontevredenheid, blijkt dat een groot deel van de verschillen in populisme tussen inwoners van de Randstad en de regio kan worden verklaard.
Verschillende scheidslijnen, verschillende verklaringen
Kortom: de twee geografische scheidslijnen – stad/platteland en Randstad/regio – zijn beiden belangrijk voor verschillende politieke houdingen, en hebben verschillende onderliggende verklaringen. Bij immigratiehoudingen zien we vooral een stedelijkheidsverschil – en niet zozeer een Randstad-regio verschil – dat deels wordt verklaard door de achtergrondkenmerken van inwoners en deels door de mate van interetnisch contact dat inwoners hebben. Bij populistische houdingen zien we juist dat de Randstad-regio tegenstelling belangrijker is. Een aanzienlijk deel van de sterkere populistische houdingen buiten de Randstad is geworteld in gevoelens van regionale ontevredenheid.
Als we na 17 maart regionale verschillen in verkiezingsuitslagen willen duiden is het dus belangrijk om de twee typen geografische tegenstellingen – en hun onderliggende verklaringen – van elkaar te onderscheiden. Maar ook moeten we deze tegenstellingen niet groter maken dan ze zijn. Verschillen in politieke houdingen tussen opleidingsniveaus zijn bijvoorbeeld veel groter dan het verschil tussen stad en platteland.
Wie we zijn en waar we wonen
Dit moeten we in ons achterhoofd houden als we de uitslagenkaartjes bekijken. Buurten en gemeenten stemmen niet, dat doen de inwoners. Politieke voorkeuren worden sterker bepaald door wie we zijn, dan door waar we wonen. Er zijn nog steeds genoeg nationalisten in de stad en vertrouwende burgers buiten de Randstad. Gemakkelijke stereotypen zijn er al genoeg.
[i] Aangezien er geen vaste definitie van de Randstad bestaat ben ik als volgt te werk gegaan. Eerst ben ik uitgegaan van de vier grote steden (Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag). Daarna heb ik gekeken welke gemeente er precies midden tussen deze vier steden ligt. Dat blijkt Alphen aan den Rijn te zijn, met een hemelsbrede afstand van ongeveer 30 kilometer tot de vier grote steden. Alle gebieden binnen een straal van 45 kilometer rondom Alphen aan den Rijn heb ik tot de Randstad gerekend, zodat alle gebieden rondom de grote vier steden en alle gebieden tussen deze vier steden tot de Randstad worden gerekend.
[ii] Populistische houdingen zijn gemeten met behulp van 6 stellingen, waarop respondenten door middel van 5 antwoordcategorieën konden aangeven in hoeverre ze het er mee eens waren. De volgende stellingen zijn samengevoegd tot een schaal door het gemiddelde te nemen: (1) Politici in de Tweede Kamer moeten zich laten leiden door de mening van het volk; (2) De belangrijkste politieke beslissingen zouden gemaakt moeten worden door het volk en niet door politici; (3) De politieke tegenstellingen zijn groter tussen de elite en gewone burgers dan tussen burgers onderling; (4) Ik word liever vertegenwoordigd door een gewone burger dan door een beroepspoliticus; (5) Gekozen vertegenwoordigers praten te veel en doen te weinig; (6) In de politiek is het sluiten van compromissen vaak een ander woord voor het verraden van je principes.
[iii] In deze analyse is rekening gehouden met geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, werkloosheid en mate van religiositeit.
[iv] Met interetnisch contact wordt in dit geval twee dingen bedoeld. Respondenten zijn gevraagd naar (1) het aantal vrienden met een andere huidskleur dan de meeste Nederlanders, en (2) het aantal buurtbewoners met een andere huidskleur dan de meeste Nederlanders
Ron De Jong zegt
Interessant en helder verhaal Twan. Wat ik mij echter afvraag is hoe het geografisch patroon van partijaanhang zich met jouw verhaal precies verhoudt. Het geografisch patroon van bijvoorbeeld de PVV onttrekt zich voor een belangrijk deel aan jouw indeling. Zo was de PVV in 2017 relatief sterk op het platteland van Midden- en Zuid-Limburg, West-Brabant, Zeeuws-Vlaanderen, het Gelderse rivierengebied en relatief zwak vooral op het grootste deel van het platteland van Groningen, Friesland en Drenthe. Vanuit jouw model is dat moeilijk te verklaren. Hoe kijk jij daar tegenaan?
Twan Huijsmans zegt
Bedankt voor je reactie en je vraag, Ron. Dat de PVV relatief sterk was in de gebieden die je noemt, komt overeen met de observatie dat politieke onvrede en anti-immigratiehoudingen relatief hoog zijn onder de inwoners van dat soort gebieden. Het zou logisch zijn als dit zich zou vertalen in een relatief hoog percentage stemmen op de PVV. De vraag is dan inderdaad waarom dit niet lijkt te gelden voor soortgelijke gebieden in het noorden (al was de PVV wel relatief sterk in de grensgemeenten in Groningen in 2017, als ik me niet vergis). Ontevreden inwoners van die gebieden kiezen blijkbaar voor een andere partij, zoals de SP? Je hebt gelijk dat mijn onderzoek tot nu toe nog niet laat zien waarom politieke onvrede zich in het ene gebied anders vertaalt in stemgedrag dan in het andere gebied. Hopelijk kom ik daar in vervolgonderzoek nog eens achter.
Robbert zegt
Ik vermoed dat het meerpartijenstelsel een dempende werking heeft op de geografische polarisatie in Nederland. Het feit dat PVV en FVD electoraal iets zwakker op het platteland kan eenvoudig worden toegeschreven aan het feit dat de confessionele partijen hier de (zeer) conservatieve kiezer blijft vasthouden. Mogelijk heeft dit te maken met dat zowel PVV en FVD (en vroeger ook de LPF) een stedelijk partijkader hebben. Beide partijen werpen zich recentelijk wel vaker op als beschermer van het platteland.
En verder, ik woon in het ‘overige’ gedeelte van de Randstand (Krimpenerwaard) en kan uit mijn eigen cirkel onderschrijven dat men hier niet al te positief staat ten opzichte van immigratie, tegelijkertijd hebben ze geen hoge dunk van de populistische partijen. Forum deed het opvallend goed in mijn gemeente tijdens de PS Verkiezingen in 2019, het brede sentiment wat ik toen waarnam was dat er eindelijk een waardige partij rechts van VVD was ontstaan.
Tot slot is er het fascinerende fenomeen dat in bepaalde steden de populistische partijen het juist heel goed doen, In Nederland hebben we het dan voornamelijk over Rotterdam en in mindere mate Den Haag. Is het duidelijk of, en zo ja welke demografische verschillen deze steden scheidt van de meer kosmopolitische steden?