Binnenkort zijn er in de Verenigde Staten midterm verkiezingen: president Trump is bijna halverwege zijn termijn, maar de Amerikanen mogen tussendoor een nieuw Huis van Afgevaardigden en een aantal nieuwe Senatoren kiezen. Deze verkiezingen worden wel als graadmeter voor de populariteit van de president gezien, waarbij de partij van de president het doorgaans moeilijk heeft. Ook in andere landen worden verkiezingen op lokaal of regionaal niveau gezien als een graadmeter van de steun voor regeringspartijen.
De conventionele wijsheid is dat regeringspartijen bij midterms weliswaar moeten inleveren, maar daarna weer wat kiezerssteun terug weten te veroveren. Dit is gebaseerd op analyses van tussentijdse verkiezingen in de landen waar die plaatsvinden, maar het lastige van zo’n analyse is natuurlijk dat bij lokale of regionale verkiezingen (gelukkig) ook lokale en regionale factoren een rol spelen. Bovendien is het lastig om dit soort patronen tussen landen te vergelijken, omdat tussentijdse verkiezingen in verschillende landen op verschillende manieren plaatsvinden. In een recent gepubliceerde research note onderzoeken Stefan Müller en ikzelf daarom de electorale cyclus van de steun voor regeringspartijen aan de hand van opiniepeilingen in 22 landen.
We verwachtten dat regeringspartijen aanvankelijk een lichte winst mogen verwachten in opiniepeilingen in de wittebroodsweken van de parlementaire periode (fase 1 in onderstaande figuur). Al snel beginnen regeringspartijen echter steun te verliezen, zo was onze verwachting (fase 2). Doorgaans blijkt het niet mogelijk om verkiezingsbeloften geheel te vervullen en kiezers rekenen problemen eerder aan dan dat ze regeringspartijen belonen voor gunstige ontwikkelingen. Rondom het midden van de parlementaire periode komt de steun op een dieptepunt (fase 3), maar in het laatste kwart van de cyclus (fase 4) verwachtten we enig herstel. Dat zou kunnen komen doordat regeringen gunstige maatregelen (denk aan belastingverlaging) in de aanloop van de verkiezingen plannen en kiezers daar gevoelig voor zijn, maar ook doordat kiezers terugkeren naar hun partij.
We toetsten deze verwachtingen aan de hand van een statistische analyse van meer dan 25.000 peilingen in 171 verkiezingscyclussen in 22 landen. De details van onze analyse staan in de research note (voor de liefhebbers zijn er extra analyses en replicatiematerialen), maar kortweg kijken we of de steun voor regeringspartijen in peilingen bovengenoemd patroon volgt – en in welke situaties het patroon het sterkste is. Dit zijn onze belangrijkste bevindingen:
1. Regeringspartijen verliezen al snel, herstellen nauwelijks
De gemiddelde regeringspartij hoeft geen ‘wittebroodsweken’ te verwachten in de opiniepeilingen: de steun loopt al snel terug. Op iets meer dan de helft van de electorale cyclus verliest de gemiddelde regeringspartij meer dan 4 procentpunt aan steun. Anders dan verwacht, zien we nauwelijks een verbetering in het laatste gedeelte van de electorale cyclus.
2. Bij eenpartijregeringen is het electorale cycluseffect het sterkste
Als we kijken onder welke omstandigheden het beschreven ‘electoral cycle effect’ het sterkste is, vinden we dat eenpartijregeringen veel duidelijker aan het verwachte patroon voldoen. Zij hebben gemiddeld genomen wel een winst aan het begin van de periode, verliezen daarna en veren aan het eind van de periode weer wat terug. Partijen die deel uitmaken van meerpartijregeringen hoeven daarentegen helemaal geen herstel te verwachten: ze verliezen steun tijdens de cyclus en maken dat niet meer goed.
3. Junior regeringspartijen verliezen consistent meer
We zien geen groot verschil in het patroon van steun voor de grootste en junior regeringspartijen in coalitieregeringen: beide verliezen aan het begin van de cyclus en maken dat eigenlijk niet meer goed. Wat wel anders is: de grootste regeringspartij verliest gedurende de hele cyclus minder steun dan junior partners. In Nederland is dat goed te zien: sinds 1998 won geen enkele junior regeringspartij bij de verkiezingen.
4. In recente decennia herstellen regeringspartijen nauwelijks meer
Voor de hele onderzochte periode zien we maar een beperkt herstel van regeringspartijen aan het eind van een electorale cyclus. Als we die analyse uitsplitsen per decennium, is in de jaren 1960, 1980 en 1990 een duidelijke ‘u-vorm’ te zien zoals we die verwachtten. Sindsdien zien we nog wel verlies voor de gemiddelde regeringspartij, maar geen herstel meer. Natuurlijk zijn er nog steeds regeringspartijen die er wel in slagen om kort voor verkiezingen kiezerssteun terug te winnen, maar dat lijkt dus wel steeds lastiger te worden. Vanuit een democratisch perspectief kan men dat als zorgelijk zien: als de electorale prijs van regeren erg toeneemt, wordt het steeds minder aantrekkelijk om regeringsverantwoordelijkheid te nemen.
Müller S, Louwerse T. 2018. The electoral cycle effect in parliamentary democracies. Political Science Research and Methods, doi: 10.1017/psrm.2018.47
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.