In eerste instantie was ik niet zo enthousiast over de term ‘salonpopulisme’. NRC-journalist Pieter van Os ontwikkelde deze term om te laten zien dat populisme niet alleen iets is voor lageropgeleiden en partijen als de PVV, maar ook in steeds sterkere mate wordt uitgedragen door politici van gevestigde politieke partijen, journalisten van kwaliteitsmedia en andere politiek betrokken professionals. Populisme is al een lastig begrip. Ook nog eens met een specifieke salon-vorm van populisme komen maakt de boel alleen maar nog ingewikkelder.
Nu denk ik dat hij toch een punt heeft. Laat me dat verduidelijken aan de hand van drie voorbeelden.
Eerst even heel kort en bondig een definitie van wat populisme is: de boodschap dat het goede volk wordt uitgebuit/verraden/genegeerd door een slechte elite. Het doel van populisme is de wil van het volk (weer) centraal te stellen.
Voorbeeld 1
Deze populistische boodschap zien we terug in het debat rondom de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam. Een belangrijke motivatie van de in opstand gekomen studenten en docenten is dat ze vinden dat de universitaire elite niet meer luistert naar degenen waar het vooral om draait: studenten en docenten. Het College van Bestuur van de UvA wordt ervan beschuldigd alleen met zijn eigen belangen en ‘rendementsdenken’ bezig te zijn. Wat studenten en docenten belangrijk vinden wordt volgens de actievoerders stelselmatig genegeerd. Hoewel het hier niet gaat ‘het volk’ in zijn geheel, maar om een specifieke groep van studenten en docenten, is de logica van het populisme – de machthebbers luisteren niet naar degenen waar ze macht over uitoefenen – hier luid en duidelijk aanwezig.
Voorbeeld 2
Ook komt de populistische boodschap naar voren wanneer het gaat over het debat over de financiële sector. Gisteren zond Tegenlicht een interessant interview uit met Joris Luyendijk, waarin de journalist en antropoloog mooi liet zien hoe de sociale, economische en politieke structuren in de bankenwereld ertoe hebben geleid dat het in 2008 bijna faliekant is misgegaan, en hoe de diepliggende problemen nog steeds vrolijk blijven voortbestaan. Een veelgehoord geluid met betrekking tot de financiële sector: er is een economische elite die zichzelf verrijkt ten koste van ‘gewone’ burgers.
Voorbeeld 3
Naar aanleiding van de affaire-Verheijen (en denk ook aan Van Rey) wordt er de laatste tijd veel gediscussieerd over het vermeende gebrek aan integriteit bij politici en bestuurders. Er bestaat een beeld van een politiek establishment dat vooral met zichzelf bezig is en geen idee heeft van wat gewone burgers belangrijk vinden. Bas Heijne schreef afgelopen zaterdag in NRC Handelsblad: “Wat de affaire-Verheijen en vooral het gedrag van Rutte en Zijlstra laten zien, is een politiek-bestuurlijke klasse die volledig op zichzelf betrokken is geraakt. Men vertegenwoordigt het volk niet, men vertegenwoordigt elkaar.”
Salonpopulisme
Het idee van een in zichzelf gekeerd UvA-bestuur dat niet naar ‘gewone’ studenten luistert, de financiële elite die de hardwerkende Nederlander uitbuit, en de politieke elite die elkaar baantjes toespeelt en niet naar de burger luistert. Allemaal uitingen van populisme die niet worden uitgedragen door politici van partijen als de PVV, maar door studenten, docenten en journalisten van kwaliteitsmedia.
Betekent de verspreiding van dit populistische gedachtegoed dat het de verkeerde kant opgaat met Nederland? Ik denk het niet. Het laat volgens mij mooi zien dat populisme als inhoudelijke boodschap, mits goed beargumenteerd, soms best hout kan snijden. (Salon)populisme is misschien helemaal zo gek nog niet.
je plotselinge omarming van het populisme lijkt mij voort te komen uit het feit dat je het populisme ontdoet van haar negative connotatie door in een slag alle kritiek op ‘instituties’ die een vorm van leiderschap, of regel- en normscheppende functie hebben (een universiteitsbestuur, bankiers en fincieelmanagers, politici) tot populisme te maken. Kritiek op het beleid van de UvA? Poplisme. Kritiek op het functioneren van de financiële sector? Populisme.
Om het punt ter illustratie door te voeren, in betrekking to je vaststelling dat “de machthebbers [niet] luisteren naar degenen waar ze macht over uitoefenen”: Kritiek van ‘gedwongen’ arbeiders op hun uitbuiters…. populisme?
Als dit alles populisme is, bestaat de mogelijkheid van kritiek van de ondergeschikte groep op de bovengeschikten en het uitgevoerde beleid dan nog?
Ik ben het eens met Hilde dat het begrip populisme te veel wordt opgerekt. Je kunt er sowieso al veel kanten mee op net als met het begrip liberalisme.
Het probleem lijkt mij dat elites niet meer als representatief worden ervaren, dus een gebrek aan verticale integratie van de samenleving. Hoe moet men politiek gezag funderen in een situatie waarin de waarden van de diverse populaties niet meer erkend worden door politieke en bestuurlijke elites die vooral met markt en geld bezig zijn?
Wat houdt het goede leven nog in als alles bedrijfsmatig wordt aangepakt? Als de wereld aan bedrijvigheid ten onder gaat?
Ik ben het met Abs analyse eens dat een belangrijk probleem is dat elites niet meer als representatief worden ervaren. Hilde heeft ook een punt: niet alle kritiek op ieder bestuur, iedere bankier of iedere politicus is populisme. Wat ik probeerde aan te geven in deze blog is dat de situaties in Maagdenhuis, financiële sector en mbt integriteit vaak worden bezien vanuit een populistische bril. Daarbij moet er dan wel aan 2 voorwaarden zijn voldaan: (1) de (economische, politieke, culturele) elite in zijn geheel wordt bekritiseerd; en (2) afgezet tegen het goede, hardwerkende, normale volk.
Ben het juist zeer met Matthijs eens! De logica van het zichzelf bestempelen als eerlijk slachtoffer van een homogeen geachte elite is niet voorbehouden aan rancuneuze lager opgeleiden. De kritiek op ‘de managers’ en ‘het rendementsdenken’ doen, in ieder geval in stilistisch opzicht, verdacht veel denken aan kritiek op ‘de politici’ en hun ‘politiek correcte denken’. Zoals Matthijs aangeeft hoeft dat niet direct te betekenen dat de kritiek onterecht is.
Alleen is heb ik de term salonpopulisme altijd wat anders opgevat. Volgens mij gaat het daarbij eerder om de nogal gratuite minachting voor het politieke bedrijf, wat nogal eens bij intellectuelen voorkomt.
Dank voor je reactie, Koen. Misschien heb je met dat laatste gelijk. Nu politicologen het in steeds sterkere mate eens zijn over wat onder populisme moet worden verstaan, kunnen we ons nu eindelijk uitgebreid gaan richten op de term salonpopulisme 😉
Ja, mooi stuk van Matthijs, sorry, voor mij mijnheer Rooduijn, maar ik bedoelde de term inderdaad zoals Koen, mijnheer Vossen, zegt: een gratuite minachting voor het politieke bedrijf, dat ik veel in mijn eigen (hoogopgeleide) omgeving terugkomt, inclusief bij columnisten van mijn eigen krant
Het woord Populist komt bij mij meer over als ‘advocateur die een menigte probeert te verzamelen voor een idee, standpunt, of uit te voeren beleid’. In die zin hebben media en politiek zichzelf altijd van populisme bediend. Voorbeeld. Door corparaties te betrekken zal de marktwerking tot lagere zorgkosten leiden en dit zou beneficiar zijn voor ons allen. Dus, eerst angst creeeren (zorgkosten zullen stijgen). En dan draagkracht (het populisme) proberen te verzamelen voor (wan)beleid om dit zogenaamd optelossen.