Hoera! Kabinet, werkgevers en werknemers zijn eruit. Er ligt een sociaal akkoord waarin iedereen in de polder zich lijkt te kunnen vinden. Het kabinet heeft een flink aantal hervormingen weten door te voeren, en de werkgevers en de werknemers hebben respectievelijk het quotum voor arbeidsgehandicapten en de versobering van de WW weten tegen te houden. Volgens premier Rutte kan dit ‘historische’ akkoord ons helpen de weg terug te vinden uit de crisis. Volgens PvdA-leider Samsom is dit akkoord precies wat Nederland nu nodig heeft.
Wat mij opvalt in de berichtgeving over het sociaal akkoord is dat vrijwel iedereen het met elkaar eens lijkt te zijn dat het een goede zaak is dat het kabinet en de sociale partners elkaar hebben weten te vinden. Het achterliggende idee is: hoe meer draagvlak in de samenleving voor ingrijpende hervormingen, hoe beter. Zeker in tijden van crisis, zo gaat de redenering, is het verstandig om de doelgroepen van het beleid medeverantwoordelijk te maken voor het beleid, ook al gaat dit soms ten koste van het snel knopen kunnen doorhakken (zie hier en hier). Dit idee van ‘blame sharing’ ten koste van daadkracht komt mooi tot uiting in deze uitspraak van VVD-fractievoorzitter Zijlstra: “Het klopt dat er een vertraging van de hervormingen in zit, dat is een prijs die we moeten betalen. Maar het goede nieuws is dat werkgevers en werknemers zich verbinden aan de hervormingen in het regeerakkoord.”
Met deze redenering is vanuit democratisch oogpunt weinig mis. Maar dan moet je er wel van uit kunnen gaan dat de sociale partners ook daadwerkelijk de Nederlandse werkgevers en werknemers representeren. En dat is nu juist helemaal niet het geval.
Het percentage werknemers dat lid is van een vakbond, ook wel de organisatiegraad genoemd, daalt al jaren. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de organisatiegraad tussen 1950 en 1980 nog 35 procent bedroeg. Inmiddels is dat nog maar een kleine 20 procent. En deze daling doet zich niet alleen voor in Nederland. Het grootste probleem is echter niet alleen het dalende aantal vakbondsleden, maar ook de eenzijdige samenstelling ervan. De kans dat jonge, allochtone vrouwen met een deeltijdbaan lid zijn van een vakbond, is vele malen kleiner dan de kans dat oude, autochtone mannen met voltijdscontracten dat zijn.
Vooral het verschil tussen jongeren en ouderen springt in het oog. De organisatiegraad van mensen van 15 tot 25 jaar is 6%, van mensen van 25 tot 45 jaar 16%, en van mensen tussen de 45 en 65 jaar 29%. Het is goed mogelijk dat door de oververtegenwoordiging van ouderen binnen de vakbond ook de aandacht voornamelijk uitgaat naar deze groep.
Dat de leden van vakbonden geen afspiegeling vormen van alle Nederlandse werknemers betekent dat de vakbonden tijdens de onderhandelingen met kabinet en werkgevers voornamelijk de belangen van een kleine subgroep hebben vertegenwoordigd. Daar komt nog bij dat tijdens de onderhandelingen de werkgevers en werknemers een ‘vertegenwoordigingsmonopolie’ hadden, wat inhoudt dat geen andere belangenorganisaties konden deelnemen.
Dit maakt het sociaal akkoord, hoe enthousiast de meeste betrokkenen er ook over zijn, tot een behoorlijk eenzijdig akkoord met weinig democratische legitimiteit.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.