In de laatste jaren wordt er veel nagedacht over hoe de Nederlandse democratie versterkt kan worden. De Commissie-Remkes kwam met een afgewogen rapport vol adviezen. Het CDA stelt een nieuw kiesstelsel voor. De Raad voor het Openbaar Bestuur kwam met het voorstel om de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 te verlagen.
Het waardevol is om na te denken over hoe we burgers met een net ander kiesstelsel nog beter kunnen vertegenwoordigen. Maar het is opmerkelijk dat één groep Nederlandse staatsburgers in deze discussie over het hoofd gezien wordt: de bewoners van de Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.
Het Democratisch Tekort van Koninkrijk
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen: het land Nederland, het land Aruba, het land Curaçao en het land Sint-Maarten. Het Koninkrijk der Nederlanden en het land Nederland zijn verschillende entiteiten. De eerste is de overkoepelende staat en de tweede is een deel daarvan.
Het Koninkrijk als geheel is verantwoordelijk voor zaken als het buitenlands beleid en de defensie van het Koninkrijk. De wetten die burgers in alle vier de landen aangaan, heten Rijkswetten. Deze gaan bijvoorbeeld over het Nederlanderschap, scheepvaart, octrooien en militair recht. Op andere onderwerpen zijn ieder van deze landen autonoom.
De Rijkswetten worden gemaakt door de raad van ministers van het Koninkrijk en de Staten-Generaal. Als zulke onderwerpen op de agenda staan van de ministerraad, dan schuift er naast de bekende ministersploeg ook voor ieder Caribisch land een gevolmachtigd minister aan. Zij sturen deze wet voor goedkeurig naar de Staten-Generaal die bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer. Deze worden alleen gekozen door burgers van het land Nederland. Burgers van het Koninkrijk der Nederlanden die wonen op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten worden in deze kamers niet vertegenwoordigd. De parlementen van deze eilanden (de Staten van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten) kunnen adviezen geven aan de Tweede Kamer en kunnen gedelegeerden naar de Tweede Kamer sturen met spreekrecht. Zij kunnen echter niet stemmen over wetgeving. De stem van de gevolmachtigd minister heeft wel enig gewicht: als een gevolmachtigd minister zich tegen een Rijkswet uitspreekt in de Tweede Kamer dan is een drie-vijfde meerderheid nodig.
Er is hier uiteindelijk sprake van een democratisch tekort: een bevolkingsgroep die bijna even groot is als de stad Utrecht of de provincie Zeeland kan niet stemmen op de vertegenwoordigers die wetten maken waar zij aan gebonden zijn.
Koloniale erfenis
Dat dit ooit zo is gekomen is natuurlijk het gevolg van het kolonialisme: de eilanden in de Caribische Zee zijn het laatste onderdeel van het Nederlandse koloniale rijk. Na de Tweede Wereldoorlog besloot Nederland om een einde te maken aan de koloniale verhoudingen. Het Koninkrijk der Nederlanden zou bestaat uit meerdere gelijkwaardige delen. Dit werd vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk uit 1954. In dit Statuut werd gekozen voor de meest simpele structuur. Er werd zoveel mogelijk uitgegaan de bestaande organen.
In voorbereiding van het Statuut werd er onder het kabinet Drees I gewerkt aan een Rijksgrondwet die het Koninkrijk een meer federaal karakter zou geven. Er zou één parlement komen voor het Koninkrijk als geheel. Dit zou bestaan uit twee kamers: de Rijks Staten zou bestaan uit de leden van de Tweede Kamer en de leden van de Staten van de andere onderdelen van het Koninkrijk, toen Suriname en de Nederlandse Antillen, en een Rijkssenaat die zou bestaan uit de leden van de Eerste Kamer en vertegenwoordigers gekozen door de Staten van Suriname en de Nederlandse Antillen. Toen had de Tweede Kamer nog 100 leden, de Staten van de Nederlandse Antillen hadden 22 leden en van Suriname 21.
De Rijksgrondwet werd door het kabinet-Drees I in een lade weggestopt. Minister Van Schaik, de Katholieke minister belast met voorbereiding van de toekomstige structuur van het Koninkrijk, vond het “irreëel uit te gaan van de volkomen gelijkheid van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen”. In plaats daarvan koos men voor het Statuut, waarin de voormalige koloniën enkel adviesrecht over wetgeving kregen.
Er is in de tussentijd veel veranderd in het Koninkrijk: Suriname trad eruit, de Nederlandse Antillen braken op waarbij drie eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) bijzondere openbare lichamen werden binnen het land Nederland. Nederlandse burgers hebben daar wél stemrecht voor de Eerste en de Tweede Kamer. Maar de staatkundige structuur van het Statuut is niet veranderd.
Het Deense model
Hoe is dit in andere staten geregeld die bestaan uit meerdere landen? Het Koninkrijk Denemarken bestaat net als het Koninkrijk der Nederlanden uit meerdere landen: in hun geval het land Denemarken, de Faeröer eilanden, en Groenland. Ook het Koninkrijk Denemarken is verantwoordelijk voor defensie, buitenlandbeleid et cetera. Voor zaken waarop de Faeröer eilanden en Groenland autonoom zijn hebben ze een eigen parlement (Løgting en de Inatsisartut).
Sinds 1953 bestaat uit het Deense parlement uit 175 vertegenwoordigers voor Denemarken, twee voor Faeröer en twee voor Groenland. Met twee vertegenwoordigers zijn de bewoners van Faeröer en Groenland bijna evenredig vertegenwoordigd aan de bewoners van het land Denemarken: per 30.000 inwoners hebben alle delen van het Koninkrijk één vertegenwoordiger. De vier Noord-Atlantische vertegenwoordigers hebben volledig stemrecht over alle wetgeving, ook als voor zaken die hun eigen parlement zelf regelt en dus alleen maar het land Denemarken betreffen. De norm is dat deze Noord-Atlantische vertegenwoordigers zich onthouden van stemming over wetten die hun land niet aangaan. Maar ze hebben wel een stem bij de regeringsvorming.
Een Koninkrijksparlement
Van de mogelijke opties om dit aan te pakken, lijkt het Koninkrijksparlement ons de beste variant: dat zou betekenen dat in het Statuut van het Koninkrijk zou worden vastgelegd dat vaststelling van Rijkswetten geschiedt door de Rijksregerings en het Rijksparlement. Dit parlement zou bestaan uit twee kamers: een lagerhuis dat bestaat uit de Tweede Kamer van Nederland en direct gekozen vertegenwoordigers van de andere landen van het Koninkrijk en een hogerhuis dat bestaat uit de Eerste Kamer van Nederland en door de Staten van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten verkozen vertegenwoordigers.
Hoeveel Koninkrijksparlementariërs?
De enige vraag is dan hoeveel vertegenwoordigers de andere landen van het Koninkrijk zouden moeten hebben. In de ontwerp-Rijksgrondwet was het Rijksparlement een verenigde vergadering van alle staten van het land samen (150 voor de Staten-Generaal, 21 voor Aruba, 21 voor Curaçao en 15 voor Sint-Maarten). Het Deense model heeft een verdeling die meer proportioneel is met de bevolking. Nederland heeft op dit moment voor iedere 115.000 inwoners ongeveer één Tweede Kamerlid. Dat zou neerkomen op 1,0 voor Aruba, 1,4 voor Curaçao en 0,4 voor Sint-Maarten. In de Eerste Kamer, die half zo klein is, zouden er dus ook half zo veel vertegenwoordigers komen van deze eilanden (samen 1,4).
Het voordeel van de ontwerp-Rijksgrondwet is dat er voor de eilanden geen aparte vertegenwoordigers gekozen hoeven te worden die, buiten het stemmen over Rijkswetten, relatief weinig taken hebben. Ook wordt zo relatief veel macht gegeven aan delen van het Koninkrijk die in andere opzichten weinig macht hebben. Als alle Statenleden samen tegen een Rijkswet stemmen, dan is er een meerderheid van 104 Tweede Kamerleden nodig om de wet tegen te houden. Dat ligt dichtbij de 90 zetels die nu vereist zijn in het Statuut als een gevolmachtigd minister zich tegen een wet uitspreekt.
Het nadeel is dat dit normen over evenredigheid schendt: er is één vertegenwoordiger per 3,000 bewoners van Sint-Maarten en één vertegenwoordiger per 115,000 bewoners van het land Nederland.
Het voordeel van het Deense model is dat de vertegenwoordigers wel proportioneel verkozen zijn. Een nadeel is echter dat de partijpolitieke pluriformiteit op de eilanden zo niet tot hun recht komt. Met één vertegenwoordiger in de Eerste Kamer is het zelfs niet mogelijk om uiting te geven aan de diversiteit van de eilanden. Bovendien zouden drie extra leden in de Tweede Kamer en één extra lid van de Eerste Kamer de machtsbalans nauwelijks verschuiven.
Een tussenweg is mogelijk om zes vertegenwoordigers van de eilanden aan het lagerhuis toe te voegen (3 voor Curaçao, 2 voor Aruba en 1 voor Sint-Maarten) en drie aan het hogerhuis (één voor ieder eiland) en tegelijkertijd het drie-vijfde vereiste te laten staan. Zo kan voorkomen worden dat een krappe meerderheid van Tweede Kamerleden de belangen van de bewoners van de eilanden kan negeren.
Conclusie
Het kernidee van een representatieve democratie is dat de burgers van een staat kunnen stemmen voor de vertegenwoordigers die de wetten maken waar die burgers zich aan moeten houden. Nederland is een representatieve democratie. Het feit dat staatsburgers van Nederland die wonen op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten geen stemrecht hebben voor de vertegenwoordigers die wetten maken waar ook zij aan gebonden zijn, is in strijd met het kernidee van representatieve democratie en basale normen van een liberale democratie, zoals het gelijkheidsbeginsel. Ideeën voor rechtvaardiger staatsbestel hebben bijna 70 jaar in een la gelegen. Het is tijd om deze af te stoffen.
Ronald Heijman zegt
Dat dit ooit zo ver is gekomen is natuurlijk niet het gevolg van kolonialisme.
Je schrijft de echte reden zelf:
“De Rijksgrondwet werd door het kabinet-Drees I in een lade weggestopt. Minister Van Schaik, de Katholieke minister belast met voorbereiding van de toekomstige structuur van het Koninkrijk, vond het “irreëel uit te gaan van de volkomen gelijkheid van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen”.
Het was discriminatie, 2-deling, het toekennen van een 2e rang, kostenbesparing, onwil rechtvaardig te zijn en verantwoordelijkheid over het verleden te nemen.
Ook de beschreven gevolgen zijn duidelijk: “Suriname trad eruit, de Nederlandse Antillen braken op”.
Deze beslissingen hadden tot het gevolg dat veel mensen uit deze gebieden het vege lijf wilden redden en vluchtten naar Nederland. Dat was in ieder geval zeer slecht voor deze delen van het Koninkrijk.
Regeren is vooruitzien vanuit kennis en verantwoordelijkheid voor het verleden, het heden en de gevolgen voor de toekomst.
Tot op de dag van vandaag is dat de kernzwakte van onze regeringen.
Ab de Vos zegt
Men wilde het vege lijf redden in de Surinaamse exodus omdat men onder andere bang was voor onderling etnisch geweld na de onafhankelijkheid. Hoe verhoudt zich het streven naar onafhankelijkheid van Suriname met de massa-uittocht die het gevolg was van onafhankelijkheid? Te meer omdat men trok naar het land van witte slavenjagers? Of is dat een kwestie van voortschrijdend inzicht?
In Aruba, Curaçao en Sint-Maarten lijkt mij van een hybride constructie sprake: ergens tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid in. Om van een democratisch tekort te spreken is denk ik absurd gezien de corruptie op deze eilanden en dat Nederland voor de schade kan opdraaien van bijvoorbeeld de storm op Sint-Maarten. Ik geloof verder niet dat de Nederlandse burgers iets te kiezen hebben daar aangaande de interne aangelegenheden wat nodig zou zijn om het ‘democratische tekort’ te balanceren. Een gemenebest constructie als het Britse zou misschien beter geweest zijn waarbij de onafhankelijkheid niet slechts een symbolisch karakter heeft.
De koloniale periode is uiteindelijk wel de matrix waaruit de daaropvolgende dubbelzinnigheden en problemen zich kristalliseerden.
L.J.M. Bolks zegt
Een Koninkrijksparlement doet juist geen recht aan de overzeese landen, want in wezen heeft het Koninkrijk meer een confederaal dan een federaal karakter.
Het Statuut is geen federale grondwet, maar heeft meer weg van een overeenkomst (verdrag) tussen de vier landen. Vandaar dus ook dat rijkswetten die tot doel hebben het Statuut te wijzigen altijd instemming (ratificatie) nodig hebben van ieder land afzonderlijk (art. 55, tweede lid).
Vanuit dat confederale licht bezien, zou het eerder logisch zijn om ook voor rijkswetten die niet Statuutswijzigend zijn een instemmingsvereiste te hebben, maar dan in een lichtere vorm (geen twee-derde meerderheid/tweede lezing nodig en eventueel instemming van 2 van de 3 overzeese landen voldoende).
P.S.: die drie-vijfde meerderheid geldt ook als een bijzondere gedelegeerde zich tegen een rijkswet uitspreekt (art. 18, tweede lid, Statuut).