• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

cda

Wie was het meest succesvol aan de onderhandelingstafel?

door Simon Otjes 20/12/2021 2 Reacties

Het regeerakkoord ligt er. Na een formatie van negen maanden zijn VVD, D66, CDA en ChristenUnie eruit. We hebben het eindresultaat van de onderhandelingen. Een cruciale vraag voor politicologen is wie daar de meeste invloed op heeft kunnen uitoefenen. Journalisten stellen al de vraag: heeft de VVD niet te veel weggegeven? Volgens de Telegraaf ademt het akkoord D66. Kunnen we een beeld krijgen van welke partij aan het langste eind getrokken heeft? En kunnen we een beeld krijgen van onder welke voorwaarden een partij succes boekt?

Het meten van onderhandelingssucces

Papier is geduldig. Vage formuleringen kunnen veel conflicten afdekken. Ook dit akkoord blinkt daarin uit: “We bezinnen ons op de positie van het lokale bestuur en de positie van de burgemeester daarbinnen om het toekomstbestendig te maken.” Tussen de partijen die de burgemeester in huidige vorm willen behouden en de partijen die een directer democratisch mandaat willen, is hier een wazig compromis gesloten. Bovendien worden sommige beslissingen uitgesteld in verband met de nieuwe bestuurscultuur.

De financiële paragraaf van het regeerakkoord is een stuk preciezer. De coalitiepartijen committeren zich aan bepaalde bedragen. Bovendien: partijen hebben ook bij de doorrekening hun programma in eenzelfde mal aangeboden. Die twee, de programma’s en het regeerakkoord, zijn zo direct te vergelijken. Deze financiële paragraaf bevat het overgrote deel van het akkoord: klimaat, economie, zorg, onderwijs veel van deze voornemens hebben financiële implicaties, maar zelfs de rol van de Tweede Kamer staat in de budgettaire bijlage.

Samen met mijn collega David Willumsen ontwikkelde ik zo een methode om vast te stellen onder welke voorwaarde partijen succes boeken bij coalitie-onderhandelingen. Deze methoden hebben we al eerder ingezet bij formaties tussen 2007 en 2017 in een conferentiepaper.

Hoeveel van hun programma krijgen partijen in het regeerakkoord

We kunnen zo turven welk deel van het programma van de onderhandelende partijen in het akkoord gekomen is. De bij het CPB ingeleverde financiële paragraaf van de VVD had 110 punten, ik zie daar ongeveer een derde van terug in het regeerakkoord. Ook D66 en CU zien een derde van hun financiële paragraaf terug (zij het dat zij bijna twee keer zoveel punten hadden ingeleverd bij het CPB). Het CDA scoort iets beter: zij bijna de helft van hun punten terug.

 PartijVoorstel-lenWaarvan in regeerakkoordMiljarden verschovenWaarvan in regeerakkoord
VVD11034%44.532%
CDA11948%48.861%
D6620336%188.517%
Christen-Unie18834%256.915%
Tabel 1: Voorstellen van VVD, CDA, D66 en CU in de doorrekening in de financiële paragraaf van het regeerakkoord

Nu behandel ik hier de 5 miljoen die het CDA geregeld heeft voor de ondersteuning van de Tweede Kamer en de 3 miljard aan lastenverlichting voor de middeninkomens gelijk, terwijl dat eerste bedrag maar een fractie is van de tweede bedrag.

We kunnen dus ook rekening houden met hoe belangrijk voorstellen zijn, door ze te wegen naar hun budgettaire impact: de VVD wilde volgens zijn financiële paragraaf ongeveer 45 miljard op de Rijksbegroting schuiven. 29% daarvan komt terug in het regeerakkoord. D66 en de ChristenUnie doen veel ruigere voorstellen: zij schuiven 200 miljard (D66) en 250 miljard (CU). Beide willen een nieuw belastingstelsel invoeren waarvoor een groot deel van de Rijksbegroting op de kop moet. Zij realiseren een veel kleiner deel van hun ambities gewogen naar budget: ongeveer een zevende. De sterke positie van het CDA wordt hier wel bevestigd: het CDA schuift 50 miljard in hun plannen. Daarvan komt 60% terug in het regeerakkoord.[1]

Waarom is het CDA zo succesvol?

Het beeld dat hier sterk uit naar voren komt is dat de partijen elkaar niet veel ontlopen. Toch lijkt het CDA er het meeste eruit gesleept te hebben. Is dit een kwestie van onderhandelingsstijl Hoekstra?

Om de uitkomsten van onderhandelingen te begrijpen, moeten we goed weten wie er aan tafel zitten en wat zij willen. Het klinkt banaal maar de beste voorspeller van of een voorstel in het regeerakkoord komt is of andere partijen aan tafel het steunen. Van de voorstellen die maar door één partij gedaan worden, komt minder dan een kwart in het regeerakkoord. Van de voorstellen die alle partijen aan tafel komen komt meer dan de helft in het regeerakkoord.

Aantal partijen voorAantal voorstellenAandeel in regeerakkoordAandeel in regeerakkoord (gewogen naar euro’s)
123123%8%
218033%16%
312958%56%
48055%42%
Tabel 2: Aantal partijen voor en deel in het regeerakkoord


Als we dat wegen naar euro’s wordt het effect nog scherper: slechts 8% van de voorstellen die door één partij worden gedaan, komt dan in het regeerakkoord. Van de voorstellen die alle partijen steunen is dat vijf keer zo veel. Het verschil tussen het gewogen en het ongewogen resultaat geeft aan dat met name ‘goedkope’ voorstellen die één partij doet in het regeerakkoord komen en dat duurdere voorstellen niet in de geplande investeringen en bezuinigingen komen, zelfs als alle partijen het steunen. [2][3]

Overlappende programma’s

Hoekstra had dus niet zo zeer een harde onderhandelingsstijl maar de juiste partijen aan tafel: meer dan de helft van de voorstellen van het CDA stonden ook in de financiële paragraaf van D66. De overlap met de andere twee partijen was ongeveer 40%. Ook tussen de CU en D66 was veel overlap: ongeveer helft van de CU-plannen stonden in het D66 programma en vice versa.

 In VVD programmaIn CDA programmaIn D66 programmaIn CU Programma
VVD-voorstellen 38%41%41%
CDA-voorstellen35% 52%43%
D66-voorstellen22%31% 46%
CU-voorstellen24%28%49% 
Tabel 3: Overlap tussen partijen

Wie aan tafel zit, bepaalt wat er op tafel komt

We zien hier dus wel íets van de onderhandelingsstijl van Hoekstra: door GL en PvdA hard te vetoën kon hij onderhandelen met een coalitie waarin het CDA veel overlap had. We zien hier ook waarom D66 bewoog. Het uitsluiten van de ChristenUnie was inhoudelijk onhoudbaar: D66 zag een veel groter deel van haar programma terug bij de CU dan bij de VVD.

De vraag waarmee dit stuk opende, is dus fundamenteel verkeerd. Onderhandelingen worden niet gewonnen door een enkele partij. In een regeerakkoord komt datgene waar partijen het gezamenlijk over eens zijn. Als één partij iets wil is de kans dat het in het regeerakkoord komt twee tot zes keer zo klein als wanneer alle partijen iets willen.

Noten

[1] Ik moet hier wel een methodologische caveat maken, de mallen van de doorrekening van de programma’s en de financiële paragraaf zijn niet precies hetzelfde. Dat betekent dat de toewijzing soms arbitrair en in de ogen van experts misschien verkeerd is. Bovendien: voor het conferentiepaper heb ik de codering tot in den treure gecontroleerd. Dit is daarentegen een eerste telling. Daar kunnen foute inschattingen of zelfs scheve tellingen in zitten. Ik sta open voor correcties! Als iemand alle coderingen wil doorlopen, mail me, ik heb graag een tweede check!

[2] Bij mij roept dit de vraag op wat er gebeurd is met de andere helft van de voorstellen waar deze partijen het wél over eens zijn. Een deel hiervan staat wel in het regeerakkoord maar niet in de financiële paragraaf:

  • Invoering digitale dienstenbelasting – moet volgens het regeerakkoord op het Europese niveau geregeld, terwijl de partijen in hun doorrekening zeggen hier 200-400 miljoen mee op te halen.
  • Invoeren vrachtwagenheffing  – stellen de regeringspartijen uit tot 2030 terwijl de partijen in hun doorrekening zeggen hier gemiddeld 1 miljard mee op te halen
  • Nieuwe artsen in loondienst nemen – gaat het regeerakkoord pas doen als andere maatregelen uitgeput zijn.

Maar een deel -volgens mijn tellingen- ook niet:

  • Verlagen van de arbeidsongeschiktheidsfondspremie voor kleine werkgevers
  • Baangerelateerde Investeringskorting (de compensatie voor het niet afschaffen van de dividendbelasting) afschaffen
  • Verhogen van de uitgaven voor de WMO
  • Beperken van de 30% regeling voor expats

[3] We kunnen de berekening ook omgekeerd maken: hoeveel van het regeerakkoord komt bij een bepaalde partij vandaan. Als we kijken naar de punten in de financiële paragraaf komt meer dan een derde bij D66 vandaan. De CU en het CDA zitten daar vlak in de buurt met ongeveer 30%. De VVD zit daar ruim onder met 20%. We kunnen dit wegen naar hoeveel euro’s met het voorstel gemoeid is: dan zitten CU, D66 en CDA allemaal net onder 50% en de VVD net onder 40%.

 PartijAandeel voorstellen in het coalitieakkoord vanAandeel voorstellen in het coalitieakkoord van (gewogen naar euro’s)
VVD19%38%
CDA28%44%
D6636%46%
CU31%47%
Geen van deze59%29%
Tabel 4: Aandeel voorstellen regeerakkoord per partij

D66, CU en CDA komen hier dus alle drie goed uit. Dat veel bij D66 en CU vandaan komt, komt deels omdat ze ook veel plannen hadden. Maar let wel: D66 heeft veel van haar meer ambitieuze plannen niet in dit akkoord gekregen.

Opvallend is ook dat bijna 60% van de punten in de financiële paragraaf niet in de doorrekening van een van de betrokken partijen zat. Dat niet heel raar: het mediane voorstel dat er niet komt, kostte 65 miljoen euro. Dat ligt onder de grens van 100 miljoen die CPB hanteert om een voorstel mee te nemen. Als we dan ook kijken naar de voorstellen gewogen naar euro’s is dit nog maar 30%. En toch zitten hier ook grote posten tussen. Het kabinet wil bijvoorbeeld 1,5 miljard uit het Europees Recovery and Resilience Facility. In de doorrekening hadden de partijen hun hand nog niet in die snoeppot gestoken.

Filed Under: Regering en beleid Tagged With: cda, ChristenUnie, coalitie, coalitievorming, d66, kabinetsformatie 2021, onderhandelingen, VVD

De krimpende arbeidersklasse en de inruil van de PvdA (en het CDA!) voor de SP en nationalistische partijen

door Marcel Lubbers 03/09/2021 2 Reacties

Eerder al werd hier onderkend dat er bijzonder weinig aandacht is geweest voor het opnieuw minimale resultaat van de PvdA in de nationale verkiezingen. Het werd in historisch perspectief geplaatst, waarin de neergang van de sociaaldemocratie in verschillende golven werd uiteengelegd. Met het recente nationaal kiezersonderzoek is een tijdreeks van 50 jaar kiezersonderzoek ontstaan (1971-2021), waarmee hier een beeld geschetst wordt van: (1) de krimpende arbeidersklasse; (2) de mate waarin het kleiner wordende PvdA-electoraat nog uit kiezers bestaat die zich als lid beschouwen van de arbeidersklasse; en (3) op welke partijen arbeiders in Nederland sinds de jaren zeventig hebben gestemd. 

Het is een klassiek onderscheid in het politieke veld: de politieke strijd tussen de sociale klassen; tussen de kapitaalbezitters en arbeiders in termen van het marxisme. In Nederland werd de rol van dit onderscheid tussen de klassen in stemgedrag veelal overschaduwd door het belang van religie. Toch werd ook hier de tegenstelling tussen de liberalen enerzijds en de sociaaldemocraten anderzijds in sterke mate bepaald door de acclamatie dat de laatsten bovenal de belangen van de arbeidersklasse behartigen.

De arbeidersklasse heet te zijn afgebrokkeld in de laatste decennia. De beroepenstructuur in Nederland veranderde en veel van het traditionele handarbeid werd ofwel vervangen door machines ofwel verplaatst naar landen waar de loonkosten lager zijn. Met een slinkende arbeidersklasse kan het voor sociaaldemocratische partijen strategisch zijn om hun doelgroep minder nauw te formuleren. Het is al vaak geopperd dat dit is gebeurd bij de PvdA. Zeker de door Kok gekozen ‘derde weg’, in navolging van Labour’s Blair, zou de poort hebben geopend voor een sociaaldemocratische politiek die meer gericht is op de (groeiende) middenklasse. In Nederland heeft de SP zich vervolgens ontwikkeld tot het socialistische alternatief voor de sociaaldemocratische PvdA. Maar de linkse partijen hebben ook concurrentie gekregen van partijen die een nationalistisch programma hebben en vaak als radicaal-rechts worden aangeduid.

Op basis van 50 jaar Nationaal Kiezersonderzoek zien we in Figuur 1 de trend in het aandeel kiesgerechtigden dat zich als lid van de arbeidersklasse beschouwt (gewogen naar verkiezingsuitslagen en migratiestatus) [1]. De omvang van de arbeidersklasse is afgenomen. Er zitten echter trendbreuken in de figuur, die te maken hebben met de veranderingen in het design van het NKO. Ten eerste werd in 1977 een antwoordoptie ‘hogere arbeidersklasse’ toegevoegd. Toch leidde het toevoegen van de categorie ‘hogere arbeidersklasse’ slechts tot een kleine stijging van de omvang van de arbeidersklasse. Vervolgens neemt de omvang in snel tempo af.

In 2002 en 2003 is de omvang van de groep kiezers die zich als arbeidersklasse identificeren erg klein geworden en ook kleiner dan in de NKO-onderzoeken nadien. Dit komt doordat in 2002 en 2003 voor een heel ander onderzoeksdesign was gekozen, wat heeft geleid tot een ondervertegenwoordiging van mensen in de arbeidersklasse. Sinds 2017 wordt een steeds groter deel online afgenomen. Ook dit zou hebben kunnen geleid tot een afname van de vertegenwoordiging van de arbeidersklasse in het NKO. Over de hele periode zien we een afname van ongeveer 45% die zich identificeert als arbeidersklasse naar ongeveer 25% die zich als zodanig identificeert.

Figuur 1. Bevolking naar sociale klasse identificatie (Bron: NKO, gewogen naar uitslagen van de verkiezingen en migratieachtergrond)

De Partij van de Arbeid, traditioneel vertegenwoordiger van de arbeidersklasse kreeg een dreun in 2002 (Figuur 2). In dat verkiezingsjaar wist de Lijst Pim Fortuyn, maar ook de SP veel stemmen te trekken. In 2017 zit de PvdA op haar historische dieptepunt, waarvan de partij zich in 2021 niet herstelde.  

Figuur 2. Percentage stemmen behaald door PvdA, SP, CPN en nationalistische partijen in de Nederlandse Tweede Kamer verkiezingen.

Hieronder beantwoord ik twee vragen: in welke mate bestaat het electoraat van de PvdA (nog) uit kiezers die zich identificeren als arbeider? En, op welke partijen stemt het deel van het electoraat dat zich identificeert als arbeider? Daarbij laat ik buiten beschouwing dat ‘niet stemmen’ ook vaker voorkomt onder arbeiders dan onder de andere sociale klassen: dat was zo in de jaren zeventig en dat is ook in 2021 nog het geval.

In Figuur 3 is te zien dat het PvdA-electoraat steeds minder gekenmerkt wordt door kiezers die zich als arbeider beschouwen. In de jaren zeventig was zo’n twee derde van het PvdA-electoraat nog arbeider. Dat is meer dan gehalveerd. De arbeidersklasse is in omvang afgenomen; dat heeft de PvdA kiezers gekost. Maar we zien tegelijkertijd dat de kleinere PvdA minder goed in staat is om arbeiders te trekken. Een vergelijking met Figuur 1 leert dat er in de jaren zeventig een oververtegenwoordiging was in het PvdA-electoraat van kiezers die zich als arbeider beschouwen. Het PvdA-electoraat is de afgelopen 50 jaar juist sterker gaan bestaan uit leden van de hogere (midden) klasse. Het PvdA-electoraat vormt nu ongeveer een afspiegeling van de bevolking naar klasse-identificatie; er is geen oververtegenwoordiging meer van kiezers die identificeren met de arbeidersklasse.

Figuur 3. Compositie van het PvdA-electoraat naar sociale klasse (bron: NKO 1971-2021)

Op welke partijen stemden de kiezers die zich identificeren als arbeider de afgelopen 50 jaar? De PvdA was vooral in de jaren tachtig populair onder de kiezers die zich identificeren als arbeidersklasse (Figuur 4). Daarna kalft de steun onder de arbeiders voor de PvdA af. Al in 1994, als de PvdA ondanks verlies met Wim Kok start met Paars I, heeft de PvdA onder de arbeiders stevig aan populariteit ingeboet. Opvallend is de relatieve populariteit van D66 onder arbeiders in dat jaar. Vanaf dan worden de SP en de nationalistische partijen steeds groter onder de kiezers die zich als arbeider identificeren. In 2010 is voor het eerst sinds 1971 een andere partij dan de PvdA de grootste onder de arbeiderskiezer: de PVV. Ook in 2017 en 2021 zijn de nationalistische partijen (PVV, FvD en JA21) het grootst onder hen die zich als arbeider identificeren. De PvdA wordt door nog slechts zo’n 5% van de arbeiders gekozen. De VVD is relatief klein gebleven onder de arbeiders, maar in 2017 en 2021 stemde een groter deel van de arbeiders op de VVD dan op de PvdA.

Ook het CDA heeft door de tijd de steun van de arbeider verloren, wat gelijke tred houdt met de secularisering en de afname van de grootte van deze partij. Het valt op dat in de jaren zeventig het CDA nauwelijks onder deed voor de PvdA in aantrekkingskracht op de kiezers die zich arbeider beschouwen. Religie overvleugelde dus voor veel arbeiders het klassenbelang. Met het afnemen van het belang van religie, neemt ook onder arbeiders de aantrekkingskracht van het CDA af.

De middenpartijen PvdA en CDA wisten tot eind jaren tachtig het leeuwendeel van de kiezers aan zich te binden die zich beschouwden als behorende tot de arbeidersklasse, waarna dit in snel tempo afnam. Vooral de PVV en de SP hebben deze stemmen gekregen, maar gezamenlijk nooit in zo’n sterke mate als de PvdA in de jaren tachtig. Voor de Partij van de Arbeid zal het bijzonder zuur zijn dat haar oorspronkelijke doelgroep nog maar weinig op de partij stemt.  

Figuur 4. Stemgedrag van kiezers die zich als lid van de arbeidersklasse beschouwen tussen 1971 en 2021 (bron: NKO 1971-2021).

[1] Sociale klasse gemeten aan de hand van beroepen is over de periode niet goed vergelijkbaar.

Afbeelding: “PvdA” door Gerard Stolk (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen Tagged With: arbeidersklasse, cda, PvdA, sociale klasse

Plaatjes van de electoraatjes: het CDA

door Matthijs Rooduijn 25/02/2021 1 Reactie

Op 17 maart zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. In deze serie ga ik aan de hand van een aantal grafieken in op de kiezers van de tien grootste partijen volgens de peilingen: FVD, PvdD, CU, SP, PvdA, GL, D66, CDA, PVV en VVD. Wat zijn de sociaal-demografische kenmerken en de opvattingen van de kiezers van deze partijen? En hoe verschillen ze van de kiezers van hun directe politieke concurrenten? Vandaag deel 8: het CDA.

#NuDoorpakken! Overal waar CDA-lijsttrekker Wopke Hoekstra komt hoor je die twee woorden. Het is de titel van het verkiezingsprogramma van het CDA, en op sociale media zijn veel campagneberichten van de partij voorzien van deze hashtag. Een andere veelgehoorde slogan: “We stropen de mouwen op”. In het voorwoord van het programma gebruikt Hoekstra deze zin maar liefst twee keer. En op de paginagrote foto die direct op het voorwoord volgt zien we een opgewekte en energieke Hoekstra met – jawel – de mouwen opgestroopt.

Daadkracht dus. Dat lijkt het toverwoord te zijn tijdens deze CDA-campagne. Maar naast de grote nadruk op de energie (schaatsen!), de besluitvaardigheid (“meer bestuurder dan politicus”), de doortastendheid (“het gaat uiteindelijk om resultaat, om dingen bereiken voor mensen in het land”), en de vernieuwingsdrang (“andere koers en nieuw begin”) van de CDA-leider, vallen er meer dingen op aan de campagne van de christendemocraten.

Ongeveer een maand geleden opende Hoekstra de campagne van het CDA met een harde aanval op de VVD van premier Rutte: “De gebroken belofte is de erfenis van tien jaar VVD. De optelsom van een reeks gebroken beloftes.” De kritiek op de VVD betreft niet alleen het leiderschap van Rutte, zij richt zich ook op de grote nadruk die die partij volgens Hoekstra legt op het individu. In een interview in de Volkskrant van afgelopen maandag zegt hij: “We zijn op een heel individualistisch moment in onze geschiedenis gekomen. Ik ben bang dat we nog maar weinig gemeenschap overhouden.”

Iets verderop gaat Hoekstra in op de vraag hoe hij verschilt van zijn CDA-voorgangers. “Elke lijsttrekker probeert zijn eigen accenten te zetten. Ik heb dat gedaan met dingen die met antidiscriminatie te maken hebben – anoniem solliciteren, het vrouwenquotum.”

Hoekstra presenteert zich dus als een daadkrachtige uitdager van de premier, criticus van diens liberale gedachtegoed, en, misschien nog wel het meest opvallend, als innovatief en relatief vooruitstrevend politicus – zowel op het gebied van culturele als ethische issues.

Waarom precies? Wat gaat er schuil achter deze keuzes van Hoekstra en het CDA? Laten we op zoek naar een antwoord op deze vraag de achterban van het CDA eens onder de loep nemen.

Op basis van data van het LISS-panel (zie ook de verantwoording onder dit stuk) ga ik hieronder in op de eigenschappen van de CDA-achterban. Figuur 1 geeft een overzicht van de sociaal-demografische kenmerken van CDA-kiezers vergeleken met die van kiezers van andere partijen.

De bovenste twee grafieken van Figuur 1 laten zien dat het CDA even populair is onder mannen als onder vrouwen, en dat er ook geen effect is van opleiding. Uit de grafiek linksonder blijkt dat er onder CDA-stemmers vergeleken met andere kiezers relatief meer mensen uit niet-stedelijke gebieden komen [1]. De figuur rechtsonder laat zien dat CDA-stemmers vooral heel oud zijn. Maar liefst 60% van het CDA-electoraat is ouder dan 65. Onder andere kiezers is het aandeel 65+ers ongeveer 35%.

Figuur 1: CDA-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot 4 sociaal-demografische kenmerken, begin 2020 (inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Uit Figuur 2 hieronder blijkt dat CDA’ers zichzelf als een stuk rechtser bestempelen dan andere kiezers. Ze scoren gemiddeld een vol punt hoger op een schaal die loopt van 0 (links) tot 10 (rechts). Ook hebben CDA-stemmers meer vertrouwen in de politiek. Op een schaal van 0 (helemaal geen vertrouwen) tot 10 (compleet vertrouwen) geven CDA-kiezers gemiddeld een vertrouwensscore die een half punt hoger ligt dan die onder andere kiezers.

Figuur 2: CDA-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot hun links/rechts-posities (0 = links, 10 rechts) en politiek vertrouwen (0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen), begin 2020 (het zwarte bolletje geeft het gemiddelde weer en de lijnen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Als we kijken naar opvattingen over concrete beleidsterreinen, is er eigenlijk maar één terrein waarop CDA-kiezers duidelijk afwijken van andere kiezers (zie Figuur 3). De grafiek rechtsboven laat zien dat CDA-kiezers een stuk conservatiever zijn op ethisch vlak. Ze vinden in veel minder sterke mate dan andere kiezers dat euthanasie mogelijk moet zijn als een patiënt daar om vraagt. Wel lijkt deze ethiek-kloof in de afgelopen tien jaar iets minder groot te zijn geworden.

Als het gaat om sociaaleconomische kwesties (zie grafiek linksboven) is de CDA-kiezer een tikje rechtser dan andere kiezers. In sommige jaren zijn die verschillen net statistisch significant en in sommige jaren net niet. Ook qua sociaal-culturele onderwerpen zit de CDA-kiezer dicht bij andere kiezers. Ze zijn in de meeste jaren net iets negatiever over immigratie en in sommige jaren net iets positiever over Europese eenwording. Dat CDA’ers zich als behoorlijk rechts omschrijven komt dus met name door hun opvattingen op ethisch vlak.

Figuur 3: CDA-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot hun beleidsvoorkeuren, 2010-2020 (gemiddelden per jaar op een schaal van 1-5 en inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen). Inkomensverschillen: “inkomensverschillen moeten kleiner worden” (= 5). Euthanasie: “euthanasie moet mogelijk zijn” (= 5). Immigranten: “mensen met een migratie-achtergrond moeten zich geheel aanpassen” (= 5). EU: “de Europese eenwording is te ver gegaan” (= 5).

Aangezien de CDA-kiezer op veel vlakken sterk lijkt op andere kiezers, is het interessant om specifiek te kijken naar de verschillen en overeenkomsten met de electoraten van de directe politieke concurrenten van de christendemocraten: de VVD, D66 en de ChristenUnie (CU).

Maar eerst wil ik nog even wat specifieker kijken naar de hoge leeftijd van CDA-kiezers. In een eerder blogje heb ik laten zien mensen die op de PvdA stemmen gemiddeld ook zeer oud zijn. Lijken de leeftijdsverdelingen van de PvdA- en CDA-electoraten op elkaar?

Ja, zo laat Figuur 4 duidelijk zien. Vergeleken met andere kiezers zijn er onder zowel CDA- als PvdA-stemmers relatief minder jongeren en meer ouderen. De verdelingen van de CDA- en PvdA-kiezers lijken sterk op elkaar, met als belangrijkste verschil dat CDA-kiezers gemiddeld zelfs nóg een tikje ouder zijn dan PvdA-kiezers.

Figuur 4: De leeftijd van CDA-kiezers vergeleken met die van PvdA-kiezers en mensen die op andere partijen stemmen.

De verschillen in opvattingen tussen CDA-stemmers en mensen die op VVD, D66 of CU stemmen zijn weergegeven in Figuur 5. CDA-kiezers omschrijven zichzelf gemiddeld als rechtser dan D66- en CU-stemmers, maar als linkser dan VVD-kiezers. Wel hebben CDA-stemmers ongeveer evenveel politiek vertrouwen als de kiezers van deze partijen. Kijkend naar de hun opvattingen over het verkleinen van inkomensverschillen kunnen we concluderen dat CDA-stemmers niet verschillen van mensen die op D66 of de CU stemmen. Wel zijn VVD’ers duidelijk rechtser op dit vlak. Op ethisch vlak zijn CDA’ers een stuk conservatiever dan VVD- en D66-kiezers. Maar ze zijn weer vele malen progressiever dan CU-kiezers. Vooral de grootte van dit verschil valt op: meer dan een vol punt op een 5-puntsschaal. Met betrekking tot sociaal-culturele thema’s (zowel immigratie als Europese eenwording) zitten CDA’ers op dezelfde lijn als mensen die op de VVD en de CU stemmen. D66-kiezers wijken hier duidelijk af: zij zijn een stuk kosmopolitischer ingesteld.

Figuur 5: De opvattingen van CDA-kiezers vergeleken met die van VVD-, D66- en CU-kiezers (inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Al met al vallen drie zaken op. Ten eerste trekt het CDA voornamelijk oudere kiezers. De partij is niet populair onder jongeren of mensen van middelbare leeftijd. Ten tweede zijn CDA-kiezers op ethisch vlak een stuk conservatiever dan gemiddeld. Maar ze zijn wel weer een stuk progressiever dan CU-kiezers, en ze lijken met de jaren heel voorzichtig iets progressiever te zijn geworden. Ten derde verschillen CDA-kiezers op sociaaleconomisch en sociaal-cultureel vlak weinig van andere kiezers. Ze zijn misschien net een tikje rechtser.

Valt Hoekstra’s campagnestrategie nu te verklaren aan de hand van deze drie conclusies? Gedeeltelijk. Maar laat ik, voor ik daar op inga, eerst nog een andere factor noemen die een belangrijke rol zal spelen in de campagne: de peilingen. Die laten twee belangrijke dingen zien. Ten eerste dat het CDA de laatste maanden weer wat is opgekrabbeld na een flinke dip in september en oktober. En wat ook goed nieuws is voor de partij: uit onderzoek van I&O Research blijkt dat Hoekstra na Rutte wordt gezien als de meest betrouwbare premierskandidaat. Maar de peilingen laten ten tweede ook zien dat de VVD sinds het uitbreken van de coronacrisis op eenzame hoogte aan kop blijft, en het CDA (en de PVV) ver achter zich laat.

Nu terug naar de campagne van het CDA. Het neerzetten van Hoekstra als een daadkrachtig en vernieuwend leider tegenover Rutte als vertegenwoordiger van een partij die haar beloften heeft gebroken, heeft natuurlijk als doel kiezers op rechts ervan te overtuigen dat het tijd wordt voor een frisse wind in het volgens het CDA inmiddels muf geworden torentje.

Maar zoals gezegd gaat die nadruk op daadkracht samen met iets anders. Hoekstra zet het CDA ook veel meer dan zijn voorgangers De Jonge en Buma neer als een vernieuwende partij. Als een partij met relatief vooruitstrevende opvattingen over allerlei verschillende thema’s.

Waarom? Misschien is dit niets anders dan alleen de persoonlijke voorkeur van Hoekstra. Maar ik denk dat er meer achter zit. Deze voor de christendemocraten progressieve focus kan heel goed een weloverwogen strategie zijn om het CDA aantrekkelijker te maken voor jonge kiezers.  

Ga maar na. We hebben net gezien dat het CDA een groot leeftijdsprobleem heeft. Als de partij niet oppast is ze over een tijdje uitgestorven. Hoekstra’s voorzichtige progressievere uitingen zouden de partij kunnen helpen om niet alleen op 17 maart succes te oogsten, maar ook op langere termijn levensvatbaar te blijven. Mogelijk hoopt het CDA met deze strategie ook wat linkse VVD’ers en minder uitgesproken kosmopolitische D66’ers binnen te hengelen.

Dat de partij hiermee de aantrekkelijkheid van het CDA voor kiezers vanuit de CU vermindert is denk ik geen noemenswaardig probleem. De achterban van die partij is sowieso al moeilijk los te weken. Niet alleen zijn CU-kiezers zeer trouw, ook verschillen ze op ethisch vlak gigantisch van CDA-stemmers. Een tikje progressiever worden maakt dan misschien ook niet meer zoveel uit.  

Cruciaal is daarbij denk ik dat Hoekstra blijft benadrukken dat hij in de basis vooral een familieman is die het gezin als hoeksteen van de samenleving ziet. En dat zit volgens mij wel goed. Het eerste hoofdstuk in het verkiezingsprogramma heeft als titel: “Thuis: we beschermen wat ons het meest dierbaar is: onze families en gezinnen”. En laten we niet vergeten: vrijwel heel Nederland heeft inmiddels al kennis mogen maken met Liselot en de kinderen.

Hoewel de nadruk op het #NuDoorpakken en de mouwen opstropen er soms misschien wel heel dik bovenop ligt, snap ik deze strategie van het CDA goed. Door Hoekstra neer te zetten als daadkrachtig en vernieuwend zouden meer kiezers hem kunnen gaan zien als een alternatief voor Rutte. En bovendien kan het CDA met een lichte beweging naar iets meer kosmopolitisch en progressief ook redelijk veilig in nieuwe electorale vijvers vissen en bovendien aantrekkelijker worden voor jongeren.

Een probleem voor de partij is natuurlijk wel dat je je kunt afvragen hoe geloofwaardig de doorpakken-boodschap en de kritiek op de premier is wanneer die komt van een partij die jarenlang medeverantwoordelijk is geweest voor het regeringsbeleid. En valpartijen op het ijs helpen natuurlijk ook niet.

Gaat het CDA dan voor een verrassing zorgen op 17 maart? Met nog maar drie weken te gaan begint de tijd te dringen. Met 18-20 zetels in de peilingen (tegenover 19 nu) staat het CDA er vrij goed voor. Zeker gezien het feit dat de partij de afgelopen vier jaar een junior-coalitiepartij was (die verliezen meestal zetels), en ook nog eens een (nu demissionaire) minister levert die al geruime tijd veel pittige kritiek te verduren krijgt (De Jonge).

Veel zal gaan afhangen van de komende debatten. Aanstaande zondag is het eerste grote tv-debat. Zal Hoekstra er in slagen zichzelf te midden van een groot aantal doorgewinterde politici geloofwaardig als doorpakkende vernieuwer neer te zetten? Ik ben benieuwd!

Afbeelding: “2e Kamer” van Ron de Boom (via Flickr).

[1] Dit effect van stedelijkheid is statistisch significant op p < .10.  

Methodologische informatie

De meeste analyses in deze serie zijn gebaseerd op data van het LISS panel (Longitudinal Internet Studies for the Social sciences). Ieder jaar wordt rond de jaarwisseling aan een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking een aantal vragen gesteld over politieke opvattingen en kiesgedrag. De meeste analyses zijn gebaseerd op de gegevens van een jaar geleden. Een uitzondering vormen de analyses uit Figuur 3; hier wordt informatie uit verschillende jaren gecombineerd. Stemkeuze is gemeten aan de hand van de volgende vraag: “Als er vandaag verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden zijn, wat zou u dan stemmen?”

Variabelen in Figuur 1

Opleiding: mensen met alleen basisonderwijs of een vmbo-opleiding zijn gecategoriseerd als laag opgeleid; mensen met havo/vwo of mbo als middelbaar opgeleid; en mensen met hbo of wo als hoog opgeleid.

Stedelijkheid: mensen uit weinig en niet stedelijke gebieden zijn geclassificeerd als afkomstig uit niet stedelijke gebieden, en mensen uit matig en (zeer) sterk stedelijke gebieden als afkomstig uit een stedelijke omgeving.

Variabelen in Figuur 2

Links/rechts: “In de politiek wordt soms gesproken over “links” en “rechts”. Waar zou u zich op deze schaal plaatsen, waarbij 0 links en 10 rechts betekent?”

Vertrouwen partijen: “Kunt u op een schaal van 0 tot 10 aangeven hoeveel vertrouwen u persoonlijk hebt in [politieke partijen]? 0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen.”

Variabelen in Figuur 3

Inkomensverschillen: “Sommige mensen vinden dat de verschillen in inkomens in ons land groter moeten worden. Anderen dat ze kleiner moeten worden. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat inkomensverschillen groter moeten worden en 5 dat ze kleiner moeten worden?”

Euthanasie: “Sommige mensen vinden dat euthanasie altijd verboden moet zijn. Anderen vinden dat euthanasie mogelijk moet zijn als de patiënt daarom vraagt. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat euthanasie moet worden verboden en 5 dat euthanasie mogelijk moet zijn?

Immigranten: “In Nederland vinden sommigen dat mensen met een migratieachtergrond hier moeten kunnen leven met behoud van de eigen cultuur. Anderen vinden dat zij zich geheel moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 behoud van eigen cultuur voor mensen met een migratie achtergrond betekent en 5 dat zij zich geheel moeten aanpassen?”

EU: “Sommige mensen en partijen vinden dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan. Anderen vinden dat de Europese eenwording al te ver is gegaan. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan en 5 dat de eenwording al te ver is gegaan.”

Variabelen in Figuur 4 en Figuur 5

Zie hierboven.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: cda, Hoekstra, kiezers, kiezersonderzoek, Publieke opinie

Aflevering 88 – De neergang van het CDA, met Tom van der Meer

door Armen Hakhverdian 11/12/2020 0 Reacties

Het loopt niet lekker bij het CDA. Electoraal zit partij al decennia in een neerwaartse spiraal en tot overmaat van ramp trok Hugo de Jonge zich deze week, luttele maanden voor de verkiezingen, terug als lijsttrekker.

Ik spreek verder over de penibele positie van het CDA met Tom van der Meer, hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Tom vertelt ons waarom kiezers in drommen het CDA de rug hebben toegekeerd. En wat moet het CDA doen om weer uit dit dal te klimmen?

(N.B. De aflevering is op vrijdagmiddag opgenomen, voordat bekend werd dat het partijbestuur Wopke Hoekstra gaat voordragen als nieuwe lijsttrekker.)

Volg Tom op Twitter: @TomWGvdMeer.

Achtergronden:

  • Hoe het CDA uit het centrum van de macht trok
  • CDA-kiezer sterft niet uit, maar loopt weg: terug naar normen als kernwaarden?

Download de podcast via iTunes | Spotify | Stitcher | Soundcloud | RSS

Stuk Rood Vlees · #88 – De neergang van het CDA, met Tom van der Meer

Muziek: ‘Pollution‘ door Dexter Britain (CC BY-NC-SA 3.0)

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen Tagged With: cda, religie, stuk rood vlees podcast, verkiezingen

CDA-kiesstelsel dwingt alle kiezers tot regionale stem

door Tom van der Meer 30/10/2020 2 Reacties

Vandaag pakte het Algemeen Dagblad uit met een grote kop: CDA wil radicaal ander kiesstelsel. Van de 150 Tweede Kamerzetels zouden er voortaan 100 via 12 tot 15 regio’s (kiesdistricten) moeten worden vastgesteld, waarbinnen meerdere Kamerleden worden verkozen. De overige 50 zetels zouden niet regionaal zijn, maar ingezet worden om nationale evenredigheid te garanderen. Daarmee omarmt het CDA (na eerdere steun voor een Duits kiesstelsel en het Buma-kiesstelsel) nu het Deense model.

Maar dit voorstel is helemaal niet radicaal anders dan het Nederlandse. Het is ook niet voor het eerst dat het CDA dit plan lanceert. En het voorstel perkt de opties tot voorkeursstemmen juist in.

Niet radicaal anders

Om met het eerste te beginnen: dit kiesstelsel is niet radicaal anders dan het huidige. De evenredige vertegenwoordiging wordt er nauwelijks door geschaad. Sterker, in termen van evenredigheid lijkt geen kiesstelsel zo op het Nederlandse als het Deense kiesstelsel in de afgelopen decennia (met 2019 als afwijking op dat patroon). In mechanisch opzicht gaat het de netto-verhoudingen tussen partijen relatief weinig beïnvloeden, hoewel het hier en daar een of twee zetels kan uitmaken. Simon Otjes heeft dit model doorgerekend in het politicologische magazine De Kiezer.

Anders dan bijvoorbeeld het Duitse parlement is de eventuele aantasting van de evenredigheid ook dusdanig beperkt, dat het niet nodig zal zijn om de grootte van het parlement te doen variëren. Dat Duitse kiesstelsel zou een grondwetswijziging vergen, omdat de grondwet zowel de evenredigheid als de gefixeerde grootte van het parlement heeft gecodificeerd. Dat lijkt met het Deense geen zorg: een grote inbreuk op de partijpolitieke samenstelling zal het kiesstelsel normaliter niet maken.

Dit kiesstelsel kan vervolgens weer gedragsmatige effecten creëren, waardoor kiezers eerder op grotere partijen zullen stemmen (die immers meer kans hebben om al via de districten verkozen te raken). Maar ik schat de grootte van die effecten in als beperkt.

Inperking voorkeursstemmen

Wat doet het kiesstelsel dan wel? De belangrijkste wijziging is het regionale element. Dat zorgt ervoor dat alle kiezers een stem uitbrengen op een kandidaat in de regio waar zij ingeschreven staan. Hoe verhoudt dat zich ten opzichte van de huidige situatie?

Wel, het systeem dwingt alle kiezers tot het uitbrengen van een regionale voorkeursstem. Maar dat gaat ten koste van de mogelijkheid om een andersoortige voorkeursstem uit te brengen, bijvoorbeeld op basis van de waardering voor een politicus, of diens expertise, geslacht, beroepssector, migratie-achtergrond, of activisme.

Het gevolg daarvan is dat het tamelijk lastig wordt om een stem uit te brengen op dat ene Kamerlid dat u zo goed vindt en waar u zich zo goed in herkent, omdat die niet in uw district kandidaat is. Het CDA kan in dat licht denken aan een type-Omtzigt, bijvoorbeeld. Of een type-Keijzer. Regionale kandidaten met een nationale herkenbaarheid en achterban.

Weinig behoefte onder kiezers

Het Deense kiesstelsel dwingt iedereen tot een regionale voorkeursstem, en perkt het uitoefenen van ander voorkeuren in. Dat is opmerkelijk, omdat regio geen dominante factor is in het voorkeursstemgedrag. Sekse en politieke profilering zijn dat veel sterker. Maar juist die verliezen aan relevantie in dit voorstel, althans ten opzichte van het huidige kiesstelsel.

Sterker nog, wanneer we mensen direct vragen of ze behoefte hebben aan regionalisering van het kiesstelsel, blijkt die steun heel beperkt. In het Nationaal Kiezersonderzoek van 2017 is gevraagd naar de steun voor een grote reeks mogelijke institutionele hervormingen. De analyse van Kristof Jacobs laat zien dat slechts 35% van de kiezers steun uitspreekt voor een kiesstelsel waarin iedere regio of provincie eigen Tweede Kamerleden heeft. Dat is maar een kleine minderheid, en ook vergeleken met andere voorstellen een beperkte steun.

Regionale vertegenwoordiging lijkt voor een heel groot deel van de kiezers geen wezenlijk punt. Dat komt misschien ook doordat de veelgehoorde ondervertegenwoordiging van de regio’s afhangt van de meting ervan. Als je kijkt naar woonplaats is er bijvoorbeeld een zeer sterke oververtegenwoordiging van Randstedelijke kandidaten. Maar als je kijkt naar geboorteplek, liggen de verhoudingen al wezenlijk anders. Ga maar na, waren politici als Wilders, Remkes, Verhagen, en Sap vooral Randstedelijke kandidaten of kandidaten uit uiteenlopende regio’s?

Of het dwingen tot regionale vertegenwoordiging zodoende bijdraagt aan de daadwerkelijke vertegenwoordiging van kiezers in het algemeen, is maar de vraag.

Wat staat daar tegenover?

Een complicerende factor is bovendien dat regionale vertegenwoordiging uitgaat van sterke regionale identiteiten. Maar hoe minder districten er zijn, hoe groter het aantal kiezers per district is, en hoe minder effectief het regionale kiesstelsel zal zijn.

Vanuit dat perspectief heeft het voorstel van het CDA beperkingen. 12 tot 15 kiesdistricten, betekent 1,2 tot 1,5 miljoen Nederlanders per kiesdistrict. Wanneer we denken aan regio’s, zijn dat vaak veel kleinere eenheden. De kiesdistricten vallen niet samen met herkenbare regio’s als Zeeland (383k), de Achterhoek (389k), Twente (626k), Friesland (647k), Groningen (584k), of het Westland (128k). De kiesdistricten zijn fors groter dan dat.

Alternatieven?

Er zijn alternatieven voor dit voorstel. Het faciliteren van regionale voorkeursstemmen kan ook zonder deze af te dwingen, en zonder alternatieve motieven om een voorkeursstem dwars te liggen. Dat kan via het Kiesstelsel Burgerforum, dat ook door de Staatscommissie Parlementair Stelsel in 2018 werd geadviseerd, en hier nader is gewogen. Dat kiesstelsel faciliteert de invloed van voorkeursstemmen, ongeacht of die nu worden ingezet op basis van regio, expertise, sekse, of politiek profiel, zonder de evenredige vertegenwoordiging te beïnvloeden.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Uncategorized Tagged With: cda, deens kiesstelsel, kiesstelsel, regio, regionale vertegenwoordiging

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Go to page 4
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

De flexwet is ‘mislukt’: hebben journalistiek en politiek zitten slapen?

Had Brexit voorkomen kunnen worden door Britten meer scholing te geven?

Lange formatie, stabieler kabinet? Economen slaan plank mis

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in