• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

kiezers

Zullen de energiecrisis en inflatie radicaal-linkse partijen populairder maken?

door Marlou Ramaekers, Mark Visser, Marcel Lubbers, Twan Karremans 27/01/2023 1 Reactie

De Europese economie lijkt er niet bijzonder goed voor te staan. De economische groei stagneert, er is hoge inflatie en zelfs de Europese Centrale Bank lijkt onzeker over de toekomst. Dit wordt door gewone Europeanen gevoeld. Mensen maken zich zorgen over hoe ze moeten rondkomen met de hoge energieprijzen en inflatie. Ook zijn er zorgen dat vooral mensen die het al niet breed hebben dit zullen gaan voelen. De bestaande ongelijkheid zal hierdoor verder worden blootgelegd.

Deze omstandigheden lijken ideaal voor radicaal-linkse partijen, zoals de socialistische en communistische partijen in Europa vaak worden genoemd. Zij zetten zich namelijk in voor meer (economische) gelijkheid in de samenleving en willen de economie radicaal omvormen om dat doel te bereiken. Een aantal van deze partijen maakte zijn opmars tijdens de economische crisis van 2008-2009. Voorbeelden daarvan zijn SYRIZA (Griekenland) en Podemos (Spanje). Daarnaast werd er in deze tijd van economische crisis ook meer gestemd op radicaal-linkse partijen in Duitsland (Die Linke), Portugal (Bloco de Esquerda) en Denemarken (Enhedslisten).

Dit is in lijn met eerder onderzoek in Europa en de verwachtingen dat mensen meer geneigd zijn om radicaal links te stemmen wanneer de economische omstandigheden slechter zijn of wanneer mensen minder tevreden zijn over de economie. Door de energiecrisis en de inflatie lijken radicaal-linkse partijen dus een nieuwe groep kiezers aan te kunnen spreken. Recent onderzoek gebaseerd op de European Social Survey laat echter zien dat mogelijk niet alle mensen uit deze groep potentiële nieuwe kiezers ook echt op een radicaal-linkse partij zal stemmen.

Minder tevreden, meer radicaal-links

In het onderzoek dat we afgelopen jaar publiceerden in European Societies hebben we het stemmen op een radicaal-linkse (socialistisch en communistische) partij in 19 Europese landen bestudeerd in de periode tussen 2002 en 2018. Radicaal-linkse partijen werden in het onderzoek gezien als de partijen die zichzelf aan de uiterst linkerkant (voorbij sociaaldemocratische en groene partijen) van het politieke spectrum plaatsen, economische ongelijkheid als het grootste probleem in de maatschappij zien, en dat willen oplossen door een sterke herverdeling van inkomens. Ze profileren zich vaak als partijen die opkomen voor de belangen van de arbeidersklasse en mensen die moeilijk rondkomen en daarom hun stem vertegenwoordigen. Een Nederlands voorbeeld van een dergelijke partij is de SP.

In de periode van het onderzoek waren er aanzienlijke verschillen in economische omstandigheden tussen landen en over de tijd. Daardoor konden we goed uitzoeken waarover kiezers die op een radicaal-linkse partij stemmen vooral ontevreden waren en onder welke macro-economische omstandigheden zij op deze partijen stemden. We onderzochten de rol van sociale klasse en drie vormen van individuele ontevredenheid, namelijk ontevredenheid met de economie, met de politiek en met de mate van inkomensongelijkheid. Daarnaast bestudeerden we de rol van drie indicatoren voor macro-economische omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn op radicaal-links stemmen. Dit waren algehele welvaart (gemeten door BBP per hoofd van de bevolking), het werkloosheidspercentage en inkomensongelijkheid (gemeten met de GINI coëfficiënt).

Zoals we op het eerste gezicht zouden verwachten, hebben mensen een grotere kans om op een radicaal-linkse partij te stemmen als ze zich tot de arbeidersklasse rekenen en naarmate ze minder tevreden zijn over de economie, over het functioneren van de democratie en over inkomensongelijkheid. De verschillen tussen Europese landen in de mate waarin er op radicaal-links wordt gestemd zijn fors. Dit hangt deels samen met de verschillen in inkomensongelijkheid: mensen die in een land wonen met meer inkomensongelijkheid stemmen vaker op een radicaal-linkse partij. In een land waar de werkloosheid stijgt, stemt men ook vaker radicaal-links.

Niet iedereen naar radicaal-links

Deze resultaten over verschillen tussen landen zijn in overeenstemming met gangbare verwachtingen over radicaal-links stemmers. Als we ons slechts op deze resultaten baseren, ligt de verwachting dat radicaal-linkse partijen zullen profiteren van de verslechterende economische omstandigheden voor de hand. Echter, wanneer we verder inzoomen, blijkt dat het beeld genuanceerder is. De arbeidersklasse stemt weliswaar vaker op radicaal-linkse partijen, maar het verschil is niet groter in economisch minder gunstige omstandigheden. Ook onderzochten we in hoeverre ontevredenheid mensen in een sterkere of minder sterke mate naar radicaal-linkse partijen trekt wanneer de macro-economische omstandigheden verslechteren. Hieruit blijkt dat ontevreden mensen niet zomaar op radicaal-linkse partijen stemmen wanneer de economische omstandigheden minder goed zijn.

Juist in landen met een relatief lage welvaart heeft ontevredenheid met de economie en met inkomensongelijkheid minder invloed op het radicaal-links stemmen. In landen als Portugal, Tsjechië en Griekenland, die een relatief lage welvaart kennen, is het verband tussen ontevredenheid over de economie en inkomensongelijkheid en radicaal-links stemmen dus minder sterk dan in landen met een relatief hoge welvaart, zoals Nederland, Denemarken en Zweden. Dit wordt voor ontevredenheid met inkomensongelijkheid geïllustreerd in Figuur 1. Hierin is te zien dat invloed van ontevredenheid met inkomensongelijkheid kleiner is in landen met een lage welvaart dan in landen met een hoge welvaart. Dit patroon zien we ook wanneer we geen landen vergelijken, maar naar de trend binnen een land kijken. Wanneer de welvaart binnen een land afneemt, is het verband opnieuw zwakker. Nederland kent een hoge welvaart, maar deze nam tussen 2008 en 2009 wel af. De bevindingen van onze studie suggereren dat mensen die toen ontevreden waren over de economie en inkomensongelijkheid minder geneigd waren om op een radicaal-linkse partij te stemmen dan tussen 2013 en 2015, toen de algehele welvaart steeg. Hetzelfde patroon is zichtbaar wanneer we landen vergelijken op basis van de inkomensongelijkheid. In landen met een hoge inkomensongelijkheid, zoals Italië en Griekenland, is het verband tussen ontevredenheid en radicaal-links stemmen zwakker dan een landen met een lage inkomensongelijkheid, zoals Noorwegen en België.

Figuur 1 – Invloed van ontevredenheid met inkomensongelijkheid op radicaal-links stemmen, afhankelijk van de welvaart in een land

Deze resultaten impliceren niet per se dat radicaal-linkse partijen minder kiezers trokken in landen met een lage welvaart of hoge inkomensongelijkheid. In Griekenland stemde in 2012 alsnog 26,9% van de kiezers op SYRIZA, de radicaal-linkse partij daar. Het betekent echter wel dat de verschillen tussen kiezers die ontevreden en tevreden waren over de economie en inkomensongelijkheid kleiner zijn in zo’n land.

In eerste instantie lijken deze bevindingen wellicht vreemd. In de landen die het economisch gezien niet goed doen, zou men verwachten dat de economische onderwerpen juist een grotere rol zouden spelen in de verkiezingen en dat ontevredenheid hierover de aantrekkingskracht van radicaal-linkse partijen zou vergroten. Er zijn echter twee plausibele verklaringen voor deze bevinding. Ten eerste kunnen politieke partijen de thema’s waar ze op inspelen aanpassen aan de economische situatie. Andere partijen kunnen bijvoorbeeld ook aandacht besteden aan economische ongelijkheid of lage inkomens ten tijde van een recessie. Ze kunnen zelfs ideeën of wetsvoorstellen overnemen van radicaal-linkse partijen. Daardoor kunnen kiezers die ontevreden zijn over de economie of inkomensongelijkheid bij meer partijen terecht dan alleen radicaal-linkse partijen en stemmen ze dus minder snel radicaal-links wanneer ze ontevreden zijn.

Ten tweede suggereert eerder onderzoek dat radicaal-linkse partijen vooral kiezers trekken onder groepen die zich achtergesteld voelen. Dit zou vooral optreden wanneer het economisch goed gaat en iedereen, op een kleine groep na, profiteert. Omgekeerd zou het gevoel van achterstelling kunnen verdwijnen wanneer het economisch slechter gaat. Op dit moment worden zaken als de energiecrisis en de problemen op de woningmarkt bijvoorbeeld vaak gepresenteerd als problemen die iedereen ervaart. Daardoor hebben mensen die ontevreden zijn over de inkomensongelijkheid en de economie wellicht minder sterk het idee dat zij achterblijven; iedereen heeft er immers mee te maken. Vervolgens acht deze ontevreden groep radicale veranderingen in het economisch systeem wellicht niet meer noodzakelijk, waardoor radicaal-linkse partijen hun aantrekkingskracht verliezen.

De bevinding dat het verband tussen economische ontevredenheid en radicaal-links stemmen zwakker is wanneer het slecht gaat met de economie, wordt echter niet voor alle indicatoren gedaan. Wanneer we kijken naar hoe de inkomensongelijkheid binnen een land verandert, vinden we het tegenovergestelde. In Noorwegen is de inkomensongelijkheid bijvoorbeeld over het algemeen laag. Deze steeg echter tussen 2011 en 2016. In een dergelijk geval suggereren onze resultaten dat het verband tussen ontevredenheid over de economie en inkomensongelijkheid en steun voor radicaal-linkse partijen ook sterker wordt. Dit betekent dat de aantrekkingskracht van radicaal-linkse partijen onder ontevreden kiezers groter is.

De toekomst van radicaal-links

Wat betekenen deze bevindingen voor het politieke landschap in Europa de komende tijd? Het antwoord op deze vraag hangt natuurlijk af van het verdere verloop van de energiecrisis en de inflatie en hoe ontevreden mensen zijn over de economie, democratie en inkomensongelijkheid. Echter, de resultaten van ons onderzoek suggereren dat wanneer de werkloosheid stijgt en mensen meer ontevreden raken, radicaal-linkse partijen meer kiezers weten te trekken. Een belangrijke bevinding is echter ook dat waarschijnlijk niet alle ontevreden mensen zich tot een radicaal-linkse partij richten wanneer de economie slecht draait. Door verschuivende partijposities, bijvoorbeeld van radicaal-rechtse partijen, en een gebrek aan het gevoel van achterstelling oriënteren mensen die ontevreden zijn over de economie en inkomensongelijkheid zich breder en stemmen ze niet alleen op radicaal-linkse partijen.

In Nederland lijkt het erop dat de economie afgelopen jaar licht is gekrompen en dat mensen zich zorgen maken over hun financiële positie. Dit zou kunnen leiden tot meer steun voor de SP. Echter, we zien ook dat vrijwel iedere politieke partij de noodzaak ziet van het ondersteunen van lagere inkomens en dat de huidige crises worden gepresenteerd als een probleem waar iedereen last van heeft. Dus wellicht blijft de aantrekkingskracht van de SP voor deze nieuwe groep ontevreden mensen beperkt.

Photo by Towfiqu barbhuiya on Unsplash

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Inkomensongelijkheid, kiezers, radicaal-links

Wat ‘The Cycle of Coalition’ ons kan leren over de moeizame kabinetsformatie

door Rick van Well 31/08/2021 1 Reactie

De kabinetsformatie zit muurvast. Elke combinatie van mogelijke coalitiepartners wordt geblokkeerd door minimaal één andere partij. VVD en CDA willen het liefst de huidige coalitie met de ChristenUnie voortzetten, maar D66 ziet dat niet zitten. PvdA en GroenLinks willen niet zonder elkaar deelnemen aan een coalitie, maar dat stuit weer op weerstand bij VVD en CDA. Een onlangs verschenen boek van David Fortunato, The Cycle of Coalition: How Parties and Voters Interact under Coalition Governance, kan ons deze impasse leren begrijpen en biedt lessen voor de toekomst.

Fortunato onderzoekt in zijn boek het gedrag van politieke partijen en kiezers tijdens coalitiekabinetten. Hij observeert een ‘coalitiecyclus’ (cycle of coalition) die er kortweg als volgt uit ziet: 1) coalitiepartijen sluiten compromissen die het kabinetsbeleid vormgeven; 2) kiezers reageren hierop door hun oordeel over de coalitiepartijen te veranderen en door te dreigen de coalitie bij verkiezingen af te straffen; 3) coalitiepartijen passen zich hier weer op aan door zich in het parlement sterker van elkaar te onderscheiden. (Fortunato vatte de coalitiecyclus ook samen in deze geinige strip).

Kiezers vinden dat partijen die compromissen sluiten hen slecht vertegenwoordigen

Volgens Fortunato raken kiezers meestal teleurgesteld in partijen die compromissen sluiten. Ten eerste stelt hij dat kiezers deze partijen als minder competent beschouwen. Om dit te onderzoeken heeft hij verschillende scenario’s voorgelegd aan groepen Britse en Nederlandse kiezers.

In deze scenario’s werden dezelfde fictieve partijen en hetzelfde tweepartijenkabinet gepresenteerd, maar met elk een verschillende uitkomst van een begrotingsonderhandeling. Respondenten die lazen dat de coalitie een compromis had bereikt, vonden dat de coalitiepartijen hun kiezers slechter hadden vertegenwoordigd dan respondenten die lazen dat zij niet in staat waren geweest er samen uit te komen.

Fortunato noemt drie redenen waarom de meeste kiezers hard oordelen over het onderhandelingsresultaat van coalitiepartijen:

  • Mensen hebben een natuurlijke neiging tot optimisme waardoor zij de kans op onwenselijke gebeurtenissen onderschatten (‘optimisme bias’). Deze bevinding uit de psychologie vertaalt zich politiek naar kiezers die onredelijke verwachtingen hebben van de beleidswinsten die partijen kunnen behalen in coalitieonderhandelingen.
  • Kiezers zijn niet altijd even goed op de hoogte van de standpunten van alle onderhandelende partijen. Zij zijn redelijk goed op de hoogte van de standpunten van de door hen gekozen partij, maar (veel) minder van die van andere partijen. Als de eerstgenoemde water bij de wijn doet, valt dit meer op dan wanneer coalitiepartners dat moeten doen.
  • Het komt natuurlijk ook voor dat een partij simpelweg een slechter onderhandelingsresultaat bereikt dan zijn coalitiepartners.
Kiezers denken dat coalitiepartijen hun standpunten veranderen

Het tweede risico dat coalitiepartijen lopen is dat kiezers hun percepties van partijstandpunten aanpassen. Omdat coalitiepartijen gezamenlijk het kabinetsbeleid vormgeven, gaan zij in de ogen van veel kiezers gedurende de kabinetsperiode ideologisch steeds meer op elkaar lijken.

In het eerdergenoemde experiment plaatsten respondenten die het compromisscenario gelezen hadden de coalitiepartijen dichter bij elkaar op een links-rechtsschaal dan respondenten die over het non-besluit lazen. Daarmee kan coalitiedeelname het politieke profiel van coalitiepartijen aantasten, wat hun electorale vooruitzichten ernstig kan schaden.

Coalitiepartijen worden meestal door kiezers afgestraft

Volgens Fortunato hebben kiezers uitgesproken opvattingen over het gewenste overheidsbeleid en vinden zij het belangrijk dat partijen hun beleidsvoorkeuren doorvoeren. Zij gebruiken informatie over het beleidsvormingsproces om coalitiepartijen hierop af te rekenen.

Fortunato onderzoekt het electorale lot van coalitiepartijen op basis van enquêtegegevens van respondenten die ondervraagd zijn rondom meerdere opeenvolgende verkiezingen (panel data) uit Denemarken, Duitsland, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen en Zweden.

Respondenten die een ideologische verschuiving van een partij richting haar coalitiepartner observeerden, stemden minder vaak op deze partij dan kiezers die vonden dat een coalitiepartij ideologisch standvastig was gebleven. Partijen die zich in een coalitieregering té coöperatief opstellen worden door kiezers afgestraft.

Coalitiepartijen die zich in het parlement onderscheiden presteren beter bij verkiezingen

De dreiging van een toekomstige verkiezingsnederlaag dwingt coalitiepartijen hun gedrag in het parlement aan te passen. Het is voor coalitiepartijen echter onvermijdelijk om voor en tijdens de kabinetsperiode voortdurend compromissen met elkaar te sluiten over het kabinetsbeleid. Coalitiepartijen die tegen voorstellen van het kabinet stemmen, brengen bovendien het voorbestaan van de coalitie in gevaar.

Fortunato beargumenteert dat het wetgevingsproces wél mogelijkheden biedt voor coalitiepartijen om afstand te nemen van het kabinet. Coalitiepartijen dienen dan bijvoorbeeld amendementen in om uitdrukking te geven aan onenigheid met het kabinet, zo blijkt uit zijn analyse van 2.200 kabinetsvoorstellen in België, Denemarken en Nederland. Hoewel Fortunato andere parlementaire hulpmiddelen grotendeels negeert, kunnen coalitiefracties zich ook onderscheiden door zich uit te spreken tijdens parlementaire debatten, Kamervragen te stellen of moties in te dienen.

Journalisten en politieke commentatoren die dit onderscheidende gedrag van coalitiepartijen observeren, baseren op basis hiervan hun verslaggeving over de verhoudingen binnen de coalitie, zo blijkt uit Fortunato’s analyse van mediaberichtgeving. Hoe meer media verslag deden van coalitieconflicten, hoe beter de verkiezingsuitslagen van coalitiepartijen waren.

Lessen voor de Nederlandse kabinetsformatie

Klassieke coalitietheorieën gaan ervan uit dat politieke partijen tijdens kabinetsformaties gericht zijn op het binnenhalen van zo veel mogelijk kabinetsposten en het zo ver mogelijk sturen van het kabinetsbeleid richting hun ideale beleidspositie. The Cycle of Coalition herinnert ons eraan dat partijen een afweging moeten maken tussen de opbrengsten én de electorale risico’s van kabinetsdeelname.

Die risico’s worden groter als zij een grote afstand met ideologische verschillende coalitiepartners moeten overbruggen, en als zij belangrijke electorale concurrenten in de oppositie achterlaten. Daarom houden VVD en CDA elkaar vast, wil D66 een breed kabinet met linkse én rechtse partijen en willen PvdA en GroenLinks niet als enige linkse partij in het kabinet.

Het boek van Fortunato leert ons echter ook dat er een manier is waarop coalitiepartijen electorale risico’s kunnen beperken gedurende de kabinetsperiode: in het parlement voldoende conflict creëren bínnen de coalitie.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen, Regering en beleid Tagged With: amendementen, beleidsvoorkeuren, beleidsvorming, boek, coalitie, coalitieformatie, coalitiepartijen, coalitieregering, coalities, coalitievorming, compromis, compromissen, conflict, Formatie, kabinetsformatie, kabinetsformatie 2021, kiezers, kiezersonderzoek, onderhandelingen, parlement, partijen, Partijen & parlementen, partijstrategie, Politieke partijen, politieke vertegenwoordiging, verkiezingen, Vertegenwoordiging, wetgevingsproces

Aflevering 93 – Plaatjes van de electoraatjes, met Matthijs Rooduijn

door Armen Hakhverdian 15/03/2021 0 Reacties

Wat is het demografisch en ideologisch profiel van kiezers op verschillende partijen? Mijn UvA-collega en mede-oprichter van Stuk Rood Vlees Matthijs Rooduijn nam in aanloop naar de verkiezingen maar liefst tien achterbannen onder de loep in de populaire reeks blogposts ‘Plaatjes van de electoraatjes’. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen kiezers van FvD, PvdD, CU, SP, PvdA, GL, D66, CDA, PVV en VVD?

Hier zijn enkele van de algemene plaatjes:

“In de politiek wordt soms gesproken over “links” en “rechts”. Waar zou u zich op deze schaal plaatsen, waarbij 0 links en 10 rechts betekent?”

“Sommige mensen vinden dat de verschillen in inkomens in ons land groter moeten worden. Anderen dat ze kleiner moeten worden. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat inkomensverschillen groter moeten worden en 5 dat ze kleiner moeten worden?”

“In Nederland vinden sommigen dat mensen met een migratieachtergrond hier moeten kunnen leven met behoud van de eigen cultuur. Anderen vinden dat zij zich geheel moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 behoud van eigen cultuur voor mensen met een migratie achtergrond betekent en 5 dat zij zich geheel moeten aanpassen?”

“Sommige mensen en partijen vinden dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan. Anderen vinden dat de Europese eenwording al te ver is gegaan. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan en 5 dat de eenwording al te ver is gegaan.”

“Sommige mensen vinden dat euthanasie altijd verboden moet zijn. Anderen vinden dat euthanasie mogelijk moet zijn als de patiënt daarom vraagt. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat euthanasie moet worden verboden en 5 dat euthanasie mogelijk moet zijn?”

“Kunt u op een schaal van 0 tot 10 aangeven hoeveel vertrouwen u persoonlijk hebt in [politieke partijen]? 0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen.”

Volg Matthijs via Twitter: @mrooduijn.

Download de podcast via iTunes | Spotify | Stitcher | Soundcloud | RSS

Stuk Rood Vlees · #93 – Plaatjes van de electoraatjes, met Matthijs Rooduijn

Muziek: ‘Pollution‘ door Dexter Britain (CC BY-NC-SA 3.0)

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen Tagged With: ideologie, kiezers, stuk rood vlees podcast, verkiezingen

Plaatjes van de electoraatjes: de VVD

door Matthijs Rooduijn 11/03/2021 0 Reacties

Op 17 maart zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. In deze serie ga ik aan de hand van een aantal grafieken in op de kiezers van de tien grootste partijen volgens de peilingen: FVD, PvdD, CU, SP, PvdA, GL, D66, CDA, PVV en VVD. Wat zijn de sociaal-demografische kenmerken en de opvattingen van de kiezers van deze partijen? En hoe verschillen ze van de kiezers van hun directe politieke concurrenten? Vandaag deel 10: de VVD.

Een premier die van zijn leiderschap de belangrijkste inzet voor de verkiezingscampagne maakt is niets nieuws. Een paar maanden voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 stond het CDA van premier Ruud Lubbers er niet al te best voor in de peilingen. Het zag er naar uit dat zijn regeringscoalitie haar meerderheid in de Tweede Kamer kwijt zou gaan raken.

Maar toen bedacht het CDA een zeer succesvolle campagnestrategie. Met de slogan “Laat Lubbers z’n karwei afmaken” werd de CDA-leider neergezet als betrouwbaar staatsman. Als een daadkrachtig en boven de partijen staand leider aan wie je het bestuur van het land met een gerust hart kon toevertrouwen. En dat werkte. Het CDA won 9 zetels en Lubbers mocht zijn karwei afmaken.

Nu, vijfendertig jaar later, is de situatie geheel anders. De partij van de premier staat niet op verlies in de peilingen (integendeel), en bovendien zitten we middenin de grootste crisis sinds decennia. Toch voert de VVD van premier Mark Rutte een heel vergelijkbare campagne.

Die campagne draait volledig om het leiderschap van de premier. Ruttes boodschap: wilt u een betrouwbare minister-president die bewezen heeft in staat te zijn ons land door deze verschrikkelijke crisis te loodsen? Stem dan op de VVD. In campagnefilmpjes zien we Rutte strak in het pak, niet zelden tegen een achtergrond die sterk doet denken aan zijn inmiddels door miljoenen burgers bekeken corona-persconferenties.

Dit is een begrijpelijke campagnestrategie. Sinds het uitbreken van de coronacrisis is de VVD omhooggeschoten in de peilingen: van 25-29 zetels begin 2020 tot 41-45 zetels een half jaar later. In tijden van corona zien veel mensen de premier als symbool van nationale eenheid in de strijd tegen het virus.

Dit “rally ‘round the flag”-fenomeen zien we ook als we kijken naar de waardering voor Rutte. Onderzoek van I&O Research laat zien dat kiezers hem vlak voor het uitbreken van de crisis als cijfer gemiddeld een 5.8 gaven. Slechts twee maanden later, toen we middenin de eerste golf zaten, was dat gestegen naar een 7.2.

De “Laat Rutte z’n karwei afmaken”-aanpak komt niet uit het niets. Hij past perfect binnen wat misschien wel de belangrijkste politieke strategie van Rutte van het afgelopen decennium is geweest: het creatief meeveren met de politieke omstandigheden en daarbij verschillende groepen kiezers tegelijkertijd aanspreken – zonder daarmee de VVD-kernachterban tegen het hoofd te stoten.

Om een goed beeld te krijgen van wat ik daar precies mee bedoel is het van belang om eerst de achterban van de VVD eens goed onder de loep te nemen. Wie stemmen er op de VVD? Wat zijn hun opvattingen? En hoe zijn die opvattingen veranderd in het afgelopen decennium?

Figuur 1 hieronder laat op basis van data van het LISS-panel zien wat de sociaal-demografische kenmerken van de VVD-achterban zijn. De VVD is niet populairder onder mannen of vrouwen, of onder mensen uit stedelijke of juist niet-stedelijke gebieden. Wel zijn er heel kleine verschillen op het gebied van opleidingsniveau en leeftijd. VVD-stemmers zijn gemiddeld iets hoger opgeleid, en iets vaker van middelbare leeftijd.   

Figuur 1: VVD-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot 4 sociaal-demografische kenmerken, begin 2020 (inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Uit Figuur 2 blijkt dat VVD-kiezers zichzelf als veel rechtser omschrijven dan andere kiezers (linker grafiek). Op een schaal van 0 (links) tot 10 (rechts) geven VVD-stemmers zichzelf gemiddeld ongeveer een 7 (tegenover een 5 gemiddeld onder andere kiezers). Uit de rechter grafiek blijkt dat VVD’ers meer politiek vertrouwen hebben dan andere kiezers. Ze scoren gemiddeld een punt hoger op een schaal van 0 (helemaal geen vertrouwen) tot 10 (compleet vertrouwen).

Figuur 2: VVD-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot hun links/rechts-posities (0 = links, 10 rechts) en politiek vertrouwen (0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen), begin 2020 (het zwarte bolletje geeft het gemiddelde weer en de lijnen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Wat vinden VVD’ers nu van concrete beleidsthema’s? In Figuur 3 kijk ik naar opvattingen over inkomensherverdeling, euthanasie, immigratie en de EU. De grafiek links boven laat zien dat VVD-stemmers een stuk minder sterk dan andere kiezers van mening zijn dat inkomensverschillen kleiner zouden moeten worden. Op dit vlak zijn VVD-kiezers, niet verrassend, behoorlijk rechts. Met betrekking tot ethische kwesties (grafiek rechts boven) zijn VVD’ers echter behoorlijk progressief. Sterker dan andere kiezers zijn ze van mening dat euthanasie mogelijk moet zijn als een patiënt daar om vraagt. Als het gaat om opvattingen over Europese eenwording zijn er nauwelijks verschillen tussen VVD-stemmers en andere kiezers (zie de overlappende lijnen in de grafiek rechts onder).

Het meest opvallend is de grafiek links onder. Die laat zien dat VVD-stemmers meer dan andere kiezers vinden dat mensen met een migratie-achtergrond zich moeten aanpassen. Op sociaal-cultureel vlak zitten VVD-stemmers dus wat meer aan de rechterkant. Dat is precies wat je ook zou verwachten. Maar als je kijkt naar de ontwikkeling over de tijd, dan zie je iets opvallends. De VVD-achterban is op dit vlak met de jaren langzaamaan iets minder nationalistisch geworden, en is daarmee steeds verder richting andere kiezers toe bewogen. In 2020 verschilden VVD-kiezers voor het eerst niet meer statistisch significant van andere kiezers. Dit is vooral ook opvallend omdat de VVD in de afgelopen jaren regelmatig geflirt heeft met kiezers in de radicaal-rechtse hoek. De verschuiving zou verklaard kunnen worden door de opkomst van Baudets FVD. Mogelijk zijn flink wat cultureel rechtsere VVD’ers overgestapt naar die partij, waardoor de VVD-achterban gemiddeld kosmopolitischer is geworden. Ik kom hier later nog op terug.    

Figuur 3: VVD-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot hun beleidsvoorkeuren, 2010-2020 (gemiddelden per jaar op een schaal van 1-5 en inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen). Inkomensverschillen: “inkomensverschillen moeten kleiner worden” (= 5). Euthanasie: “euthanasie moet mogelijk zijn” (= 5). Immigranten: “mensen met een migratie-achtergrond moeten zich geheel aanpassen” (= 5). EU: “de Europese eenwording is te ver gegaan” (= 5).

In Figuur 4 heb ik de opvattingen van VVD-stemmers afgezet tegen die van kiezers van de directe concurrenten van de liberalen: de PVV, het CDA, en D66. VVD-kiezers positioneren zich als het meest rechts van deze groep (links boven). PVV’ers zien zichzelf als iets minder rechts en mensen die op het CDA stemmen als nog een stuk minder rechts. D66’ers nemen op dit vlak echt een uitzonderingspositie in. Zij plaatsen zichzelf ongeveer in het midden van het politieke spectrum. Qua politiek vertrouwen verschillen de achterbannen van VVD, CDA en D66 nauwelijks van elkaar (rechts boven). Het grote buitenbeentje op dit vlak is de PVV-achterban: PVV-kiezers hebben veel minder vertrouwen in politieke partijen. Er is sprake van een duidelijke driedeling als we kijken naar opvattingen over inkomensherverdeling (links midden). VVD-kiezers zijn verreweg het meest rechts, PVV-stemmers het meest links, en de achterbannen van D66 en CDA nemen een middenpositie in. Als we kijken naar ethische kwesties als euthanasie (rechts midden) vormt de CDA-achterban als veel conservatiever electoraat duidelijk een uitzondering. Op het gebied van sociaal-culturele kwesties (links en rechts onder) is er weer sprake van een duidelijke driedeling. De PVV-kiezer is het meest nationalistisch, de D66-kiezer het meest kosmopolitisch, en de kiezers van VVD en CDA zitten daar precies tussenin (en verschillen nauwelijks van elkaar).     

Figuur 4: De opvattingen van VVD-kiezers vergeleken met die van CDA-, D66- en PVV-kiezers (inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Het is belangrijk om bij deze analyses te vermelden dat het hier gaat om kiezers die ongeveer een jaar geleden aangaven op de VVD te willen stemmen. In de tussentijd is, zoals gezegd, de steun voor de VVD flink gegroeid. De VVD trekt inmiddels, met name door de coronacrisis en het optreden van Rutte, ook veel kiezers van buiten de eigen kernachterban. Waarschijnlijk is de groep mensen die nu op Rutte zegt te willen stemmen daarom nog een stuk diverser dan de groep die dat een jaar geleden zei.

Dat brengt me terug bij de buiten-de-electorale-vijver-vissen-strategie van Rutte die ik eerder noemde. Rutte kan als de beste inspelen op de politieke situatie en strategisch meebuigen als dat electoraal handig is. Laat me twee voorbeelden geven.

Tijdens de campagne voor de vorige Tweede Kamerverkiezingen in 2017 was Geert Wilders de grote politieke tegenstander van Rutte. Toen schreef Rutte (net als bij deze verkiezingen) een brief aan alle Nederlanders. In die brief richtte hij zich overduidelijk op potentiële PVV-stemmers. “Doe normaal of ga weg,” was de kernboodschap aan mensen “die in groepjes rondhangen en mensen treiteren, bedreigen of zelfs mishandelen” en aan mensen die “onze vrijheid misbruiken om hier de boel te verstieren”. Eerder al had Rutte een soortgelijke boodschap (“pleur op”) verkondigd in het televisieprogramma Zomergasten. De strategie was duidelijk: de VVD moest aantrekkelijk worden gemaakt voor kiezers die overwogen op PVV of FVD te stemmen.

Kijkend naar Figuur 3 heeft deze beweging richting radicaal-rechts de wat kosmopolitisch ingestelde kiezers opvallend genoeg niet weggejaagd. Integendeel. Zoals de grafiek links onder laat zien is de achterban van de partij niet nationalistischer, maar gemiddeld gezien juist kosmopolitischer geworden sinds 2017. Rutte lijkt er in geslaagd te zijn de VVD ondanks zijn geflirt met Henk en Ingrid toch aantrekkelijk te houden voor andere groepen kiezers.

Ongeveer twee jaar later schreef fractievoorzitter Klaas Dijkhoff een discussiestuk waarin hij betoogde dat de VVD veel meer een partij voor de middenklasse moest worden en minder voor de grote bedrijven. Met name door het uiteindelijk afgeketste plan de dividendbelasting af te schaffen kleefde aan de VVD meer dan ooit het imago van een partij voor de multinationals. Daar wilden de liberalen van af. Met de notitie van Dijkhoff begon de VVD zich wat meer op de economisch linksere kiezers te richten. Een beweging die ook in het huidige programma – waarin multinationals niet meer worden genoemd – duidelijk waarneembaar is.

Dit is wat de VVD van Rutte dus telkens op zeer geraffineerde wijze doet: goed kijken waar de politieke knelpunten en kansen zitten, en op basis van die analyse voorzichtig die kant op bewegen waar de groeimogelijkheden lijken te zitten – of dat nu cultureel rechts of economisch links is. In haar boek over Rutte laat NRC-journalist Petra de Koning heel mooi zien hoe Rutte dit “meeveren” tot in de puntjes beheerst. Hij weet er telkens weer voor te zorgen dat de veer nét niet breekt.

Op pagina 20 van haar boek schrijft De Koning:

“Het ‘meeveren’ als er niets anders op zat, was een van de twee belangrijkste tactieken die Rutte bij de JOVD [aan de VVD verbonden jongerenorganisatie] had geleerd. En een tactiek die later vooral zijn imago zou bepalen als premier-zonder-opvattingen: hij regeerde net zo makkelijk met rechts, het CDA en de PVV, als met links, de PvdA.”

Dit vermogen tot meeveren zorgt ervoor dat Rutte en de VVD in staat zijn nieuwe electorale markten aan te boren en aantrekkelijk zijn voor verschillende groepen kiezers.

Maar de ultieme kans voor Rutte om zijn aantrekkingskracht ver buiten de eigen groep uit te breiden werd hem natuurlijk geboden door het coronavirus. Met zijn Lubbersiaanse strategie speelt hij perfect in op de mogelijkheden die het “rally ‘round the flag”-effect hem bieden.

De grote vraag is nu wanneer de veer zal breken. De steun voor de coronamaatregelen neemt langzaam maar zeker af, en de VVD daalt wat in de peilingen. En dan blijft op de achtergrond ook de toeslagenaffaire sluimeren.

Het lijkt er op dat de verkiezingen voor de VVD en Rutte geen moment te vroeg komen. Door het handig meeveren richting verschillende groepen kiezers en zijn grote populariteit kunnen Rutte en zijn VVD nu nog op veel steun rekenen. Maar die steun voor de VVD zou weleens zeer fragiel kunnen blijken te zijn. We hebben gezien dat in tijden van crisis de steun voor de premier heel snel kan groeien. Maar dat betekent waarschijnlijk ook dat zodra corona weer wat meer naar de achtergrond verdwijnt en/of de kritiek op het beleid verder toeneemt, die steun ook even snel weer kan wegebben.

Hoewel het vrijwel ondenkbaar is dat de VVD niet de grootste partij wordt bij de komende Tweede Kamerverkiezingen, ben ik heel benieuwd of we volgende week woensdag al een begin van dat wegebben zullen gaan zien.  

Afbeelding: “2e Kamer” van Ron de Boom (via Flickr).

Methodologische informatie

De meeste analyses in deze serie zijn gebaseerd op data van het LISS panel (Longitudinal Internet Studies for the Social sciences). Ieder jaar wordt rond de jaarwisseling aan een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking een aantal vragen gesteld over politieke opvattingen en kiesgedrag. De meeste analyses zijn gebaseerd op de gegevens van een jaar geleden. Een uitzondering vormen de analyses uit Figuur 3; hier wordt informatie uit verschillende jaren gecombineerd. Stemkeuze is gemeten aan de hand van de volgende vraag: “Als er vandaag verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden zijn, wat zou u dan stemmen?”

Variabelen in Figuur 1

Opleiding: mensen met alleen basisonderwijs of een vmbo-opleiding zijn gecategoriseerd als laag opgeleid; mensen met havo/vwo of mbo als middelbaar opgeleid; en mensen met hbo of wo als hoog opgeleid.

Stedelijkheid: mensen uit weinig en niet stedelijke gebieden zijn geclassificeerd als afkomstig uit niet stedelijke gebieden, en mensen uit matig en (zeer) sterk stedelijke gebieden als afkomstig uit een stedelijke omgeving.

Variabelen in Figuur 2

Links/rechts: “In de politiek wordt soms gesproken over “links” en “rechts”. Waar zou u zich op deze schaal plaatsen, waarbij 0 links en 10 rechts betekent?”

Vertrouwen partijen: “Kunt u op een schaal van 0 tot 10 aangeven hoeveel vertrouwen u persoonlijk hebt in [politieke partijen]? 0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen.”

Variabelen in Figuur 3

Inkomensverschillen: “Sommige mensen vinden dat de verschillen in inkomens in ons land groter moeten worden. Anderen dat ze kleiner moeten worden. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat inkomensverschillen groter moeten worden en 5 dat ze kleiner moeten worden?”

Euthanasie: “Sommige mensen vinden dat euthanasie altijd verboden moet zijn. Anderen vinden dat euthanasie mogelijk moet zijn als de patiënt daarom vraagt. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat euthanasie moet worden verboden en 5 dat euthanasie mogelijk moet zijn?

Immigranten: “In Nederland vinden sommigen dat mensen met een migratieachtergrond hier moeten kunnen leven met behoud van de eigen cultuur. Anderen vinden dat zij zich geheel moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 behoud van eigen cultuur voor mensen met een migratie achtergrond betekent en 5 dat zij zich geheel moeten aanpassen?”

EU: “Sommige mensen en partijen vinden dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan. Anderen vinden dat de Europese eenwording al te ver is gegaan. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan en 5 dat de eenwording al te ver is gegaan.”

Variabelen in Figuur 4

Zie hierboven.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: kiezers, kiezersonderzoek, Publieke opinie, Rutte, verkiezingen, VVD

Plaatjes van de electoraatjes: de PVV

door Matthijs Rooduijn 04/03/2021 2 Reacties

Op 17 maart zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. In deze serie ga ik aan de hand van een aantal grafieken in op de kiezers van de tien grootste partijen volgens de peilingen: FVD, PvdD, CU, SP, PvdA, GL, D66, CDA, PVV en VVD. Wat zijn de sociaal-demografische kenmerken en de opvattingen van de kiezers van deze partijen? En hoe verschillen ze van de kiezers van hun directe politieke concurrenten? Vandaag deel 9: de PVV.

“De meeste politieke partijen in dit land zijn onderling inwisselbaar geworden. Ze staan voor dezelfde massa-immigratie, voorliefde voor multikul, zelfhaat, diversiteitsgeneuzel, islamisering en de EU. De verschillende politieke partijen mogen dan een andere naam hebben, de smaak is hetzelfde: zoutloze middelmatigheid.”

Deze passage uit het verkiezingsprogramma van de PVV laat mooi zien wat inmiddels alweer vijftien jaar de ideologische kern van de partij van Geert Wilders is: anti-immigratie- en anti-islam-retoriek gekoppeld aan een populistische anti-establishment-boodschap. De passage had ook anderhalf decennium geleden uit Wilders’ pen gekomen kunnen zijn. Het enige nieuwe woord is “zelfhaat”. Deze term lijkt voorzichtig van oikofobie-bestrijder Thierry Baudet te zijn overgenomen.

Dat Wilders alles wat hij schrijft, zegt en doet telkens weer koppelt aan immigratie, de islam, de EU en/of het politieke establishment, betekent echter niet dat hij niet probeert zijn ideologische boodschap te vernieuwen. Ten eerste koppelt hij nieuwe issues aan zijn bestaande verhaal. Denk aan klimaat. Wilders schrijft dat ons een “klimaatschuldgevoel” wordt aangepraat door “klimaathippies”, en onderscheidt zich zo van andere partijen op precies dezelfde manier als op het gebied van het immigratie-issue.

Ten tweede is Wilders de PVV met de jaren steeds sterker als een sociaaleconomisch linkse partij gaan positioneren. Eind vorige maand twitterde hij bijvoorbeeld: “De PVV is als enige partij cultureel-conservatief met een sociaal hart. Stevig op Law and Order, immigratie en islam maar sociaal op zorg, ouderen en pensioenen!”

Dit betekent overigens zeker niet dat Wilders op alle vlakken ook daadwerkelijk sociaaleconomisch links beleid voorstaat. Als het gaat om het stemgedrag in de Tweede Kamer is de partij behoorlijk rechts, en als je wat specifieker inzoomt op specifieke thema’s wordt duidelijk dat ook in woorden de PVV lang niet altijd even links is op sociaaleconomisch vlak.

Het betekent wél dat Wilders met zijn retoriek hengelt in de vijver met kiezers die sociaaleconomisch linkse standpunten combineren met sociaal-cultureel rechtse (dat wil zeggen: nationalistisch op het vlak van immigratie en Europese eenwording). En dat is een flinke vijver. Ongeveer een derde van het electoraat bevindt zich hier.

De grote vraag is natuurlijk: slaagt Wilders er in deze kiezers daadwerkelijk aan zich te binden? Om dat te onderzoeken ga ik hieronder, aan de hand van data van het LISS-panel, in op de eigenschappen van PVV-kiezers. Wat zijn hun sociaal-demografische kenmerken? Wat zijn hun opvattingen? En hoe verschillen ze van andere kiezers?

Eerst de sociaal-demografische kenmerken. Figuur 1 hieronder laat twee interessante dingen zien. Ten eerste dat de PVV populair is onder lager opgeleiden en impopulair onder hoger opgeleiden (grafiek rechts boven). Onder PVV-stemmers is bijna 50% lager opgeleid en ongeveer 10% hoger opgeleid. Onder andere kiezers is dat respectievelijk 20% en 45%. Dat zijn zeer uitgesproken verschillen.

Het tweede wat mij opvalt aan deze grafieken is dat de PVV er op een heleboel vlakken juist niet uitspringt. Mensen die op radicaal-rechtse populisten stemmen worden regelmatig neergezet als lager opgeleide oudere mannen uit niet-stedelijke gebieden. Wat opleiding betreft klopt dit dus, maar wat geslacht, leeftijd en woonomgeving betreft niet. Op al deze vlakken verschillen PVV-stemmers niet of nauwelijks van andere kiezers. Dit is overigens wel veranderd met de jaren. Tien jaar geleden was de PVV-kiezer bijvoorbeeld nog een stuk populairder onder mannen.

Figuur 1: PVV-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot 4 sociaal-demografische kenmerken, begin 2020 (inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Figuur 2 laat zien dat PVV-kiezers zichzelf als behoorlijk rechts omschrijven en zeer weinig vertrouwen in de politiek hebben. Op een schaal van 0 (links) tot rechts (10) geven PVV-stemmers zichzelf gemiddeld een 6.5. Dat is een stuk rechtser dan andere kiezers die zichzelf gemiddeld iets meer dan een 5 geven. Qua politiek vertrouwen zijn de verschillen met andere kiezers nog een stuk groter. Op een schaal van 0 (helemaal geen vertrouwen) tot 10 (compleet vertrouwen) scoren PVV’ers ongeveer een 3. Andere kiezers scoren gemiddeld twee volle punten hoger: een 5 ongeveer. 

Figuur 2: PVV-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot hun links/rechts-posities (0 = links, 10 rechts) en politiek vertrouwen (0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen), begin 2020 (het zwarte bolletje geeft het gemiddelde weer en de lijnen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

In Figuur 3 ga ik in op de opvattingen van PVV-stemmers met betrekking tot vier specifieke beleidsterreinen. De grafiek links boven is heel interessant. De sterk overlappende rode en blauwe lijnen laten ten eerste zien dat PVV-stemmers nauwelijks verschillen van andere kiezers als het gaat om ideeën over het verkleinen van inkomensverschillen. Wat ook opvalt: in 2020 waren PVV-stemmers gemiddeld zelfs iets linkser dan andere kiezers!

Ook laat de grafiek zien dat er onder het PVV-electoraat een langzame ontwikkeling is richting sociaaleconomisch linksere standpunten. Of dit komt doordat de vaste aanhang linkser is geworden, doordat de wat rechtsere kiezers naar partijen als FVD of VVD zijn overgestapt, of doordat er nieuwe linksere kiezers bij de PVV zijn aangehaakt, zal vervolgonderzoek moeten uitwijzen.   

De grafiek rechtsboven is ook interessant. Die laat mooi zien dat PVV-stemmers op ethisch vlak behoorlijk progressief zijn. Sterker dan andere kiezers zijn ze van mening dat euthanasie mogelijk moet zijn als een patiënt daar om vraagt. Vooral vanuit internationaal vergelijkend perspectief is dit interessant. In veel andere landen zijn mensen die op radicaal-rechtse populisten stemmen namelijk behoorlijk conservatief. Met name in Oost-Europa (denk aan landen als Polen en Hongarije) is dit het geval.

De twee onderste figuren zijn zeer duidelijk over de opvattingen van PVV-stemmers op sociaal-cultureel vlak: ze zijn véél negatiever over immigratie en Europese eenwording. De verschillen met andere kiezers zijn groot en behoorlijk stabiel. Opvattingen over de EU zijn wisselvalliger dan opvattingen over immigratie, maar de ontwikkelingen in die opvattingen vertonen dezelfde patronen onder PVV-stemmers als onder andere kiezers.

Figuur 3: PVV-kiezers vergeleken met kiezers van andere partijen met betrekking tot hun beleidsvoorkeuren, 2010-2020 (gemiddelden per jaar op een schaal van 1-5 en inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen). Inkomensverschillen: “inkomensverschillen moeten kleiner worden” (= 5). Euthanasie: “euthanasie moet mogelijk zijn” (= 5). Immigranten: “mensen met een migratie-achtergrond moeten zich geheel aanpassen” (= 5). EU: “de Europese eenwording is te ver gegaan” (= 5).

De directe concurrent van de PVV op radicaal-rechts is natuurlijk FVD (naar andere, nieuwere concurrenten als bijvoorbeeld JA21 kan ik op basis van de huidige data niet kijken). De belangrijkste concurrent richting het midden is de VVD. En je zou ook de SP – met haar kritiek op EU en establishment, en haar combinatie van linkse sociaaleconomische standpunten met wat rechtsere sociaal-culturele opvattingen – als een concurrent kunnen aanmerken.

In Figuur 4 hieronder heb ik de opvattingen van PVV-stemmers afgezet tegen de ideeën van de mensen die op deze drie concurrenten stemmen. (Belangrijk om je daarbij te realiseren: dit zijn de achterbannen van een jaar geleden. Sinds de chaos bij FVD en de val van die partij in de peilingen kunnen we er vanuit gaan dat het FVD-electoraat er inmiddels anders uitziet.)

De grafiek links boven laat zien dat kiezers van PVV, FVD en VVD zichzelf als veel rechtser positioneren dan SP-kiezers. Dit kan natuurlijk niet als een verrassing komen. Wat wel interessant is: PVV-kiezers zien zichzelf als minder rechts dan FVD-kiezers. En de verschillen met de VVD zijn niet statistisch significant.

Het is opvallend dat de verschillen tussen de partijen een ander patroon volgen als we kijken naar links/rechts-positionering op sociaaleconomisch vlak (figuur links midden). Als het gaat om het verkleinen van inkomensverschillen onderscheiden PVV-stemmers zich niet van mensen die op de SP stemmen (!). FVD-kiezers zijn op dit terrein duidelijk rechtser. En VVD-kiezers nog weer een stuk rechtser.

De grafiek midden rechts laat zien dat de vier electoraten op ethisch vlak vrijwel niet van elkaar verschillen. De kiezers van al deze partijen zijn behoorlijk progressief. (Al zou dit vermoedelijk anders uitvallen als we ook naar een thema als bijvoorbeeld genderongelijkheid zouden kijken.)

Dan de kernthema’s van de PVV: politiek vertrouwen, immigratie en de EU. Hier zien we in grote lijnen dezelfde patronen: de achterbannen van PVV en FVD vormen een categorie apart die flink afwijkt van de achterban van de de VVD en in iets mindere mate van die van de SP. Als het gaat om vertrouwen in partijen (rechts boven) en Europese eenwording (rechts beneden), zien we dat kiezers van FVD en PVV veel negatiever zijn dan mensen die op VVD en SP stemmen. Belangrijk is het daarbij wel aan te tekenen dat SP-kiezers een tussenpositie innemen. Zij zijn positiever dan PVV- en FVD-stemmers, maar hebben wel minder politiek vertrouwen en zijn een stuk Eurosceptischer dan VVD-kiezers. Als het gaat om immigratie verschillen de achterbannen van SP en VVD niet van elkaar.

Figuur 4: De opvattingen van PVV-kiezers vergeleken met die van FVD-, VVD- en SP-kiezers (inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen).

Qua opleidingsniveau zijn de verschillen tussen deze partijen ook interessant. Zoals Figuur 5 laat zien verschilt de PVV-achterban op dit vlak zeer duidelijk van die van de VVD: onder PVV-stemmers is een veel hoger percentage lager opgeleiden. Hetzelfde patroon is zichtbaar als we PVV-stemmers vergelijken met FVD-stemmers. Het verschil is hier echter minder uitgesproken (overigens wel statistisch significant als we naar specifiekere opleidingscategorieën kijken). PVV-kiezers en SP-kiezers verschillen op dit vlak vrijwel niet van elkaar.

Figuur 5: Het opleidingsniveau van PVV-kiezers vergeleken met dat van FVD-, VVD- en SP-kiezers.

Concluderend vallen drie zaken op. Ten eerste moet het wijdverspreide beeld dat PVV-stemmers vooral oude mannen uit niet-stedelijke gebieden zijn worden bijgesteld. Hoewel PVV-stemmers gemiddeld lager zijn opgeleid dan andere kiezers, verschillen ze als het gaat om geslacht, woonomgeving en leeftijd nauwelijks van mensen die op andere partijen stemmen. Ten tweede onderscheidt de achterban van de PVV zich precies zoals je zou verwachten: PVV-kiezers hebben veel minder vertrouwen in de politiek en zijn veel negatiever over immigratie en de EU dan andere kiezers. Ten derde is de PVV-achterban op sociaaleconomisch vlak behoorlijk links (niet te onderscheiden van onder andere SP-stemmers), en lijkt op dit terrein met de jaren ook steeds linkser te zijn geworden.

Wilders’ campagnestrategie mag dus niet verbazen. Zoals gebruikelijk probeert de PVV-leider zichzelf zo sterk mogelijk neer te zetten als buitenstaander. Als de enige politicus die zich onderscheidt van de eerder aangehaalde “zoutloze middelmatigheid” van de aanhangers van het verwerpelijke “diversiteitsgeneuzel”. Instemmend re-tweette Wilders dan ook deze analyse van het RTL-verkiezingsdebat van afgelopen zondag in De Telegraaf: “Wilders tegen de rest met ‘Zwarte Piet als minister voor Cultuur’”. Precies hoe Wilders gezien wil worden.  

Doet Wilders het dan ook goed tijdens de huidige campagne? Lastig. In de peilingen staat Wilders op 17 tot 20 zetels tegenover 20 zetels nu in de Tweede Kamer. Geen duidelijke winst of verlies dus. Aan de ene kant is dat zeker niet slecht. Concurrent Rutte en zijn VVD doen het uitstekend. De premier profiteert nog steeds van het sterke rally round the flag effect als gevolg van de coronacrisis. Onder deze omstandigheden is het lastig voor Wilders zijn thema’s hoog op de politieke agenda te krijgen. Dat de partij niet op verlies staat is in een dergelijke situatie misschien helemaal niet slecht.

Maar aan de andere kant heeft de PVV niet optimaal geprofiteerd van de implosie bij concurrent FVD. Een jaar geleden, vlak voor het uitbreken van de coronacrisis, stonden Wilders en Baudet samen op 28-36 zetels. Nu zijn dat er 20 tot 25. Hoewel redelijk wat voormalige (virtuele) FVD-kiezers de weg naar de PVV hebben (terug)gevonden, geldt dit voor lang niet alle mensen die Baudet de rug hebben toegekeerd. Mogelijk willen zij helemaal niet meer gaan stemmen of zijn ze overgestapt naar partijen als JA21, Code Oranje of de BoerBurgerBeweging. Met andere woorden: er zijn behoorlijk wat kiezers met ideeën die dicht bij die van de PVV staan die Wilders nu niet weet te mobiliseren.

Wilders’ troef tijdens deze campagne, is denk ik toch zijn “welvaartschauvinisme”: de boodschap dat de PVV er is voor mensen die het moeilijk hebben. Althans, voor de “eigen” mensen die het moeilijk hebben.

Let wel: of zijn concrete beleidsplannen en stemgedrag in de Tweede Kamer ook daadwerkelijk sociaaleconomisch links zijn doet er eigenlijk niet eens zoveel toe. De hamvraag is of Wilders zichzelf overtuigend weet te presenteren als iemand die opkomt voor de zwakkeren. (Vergelijk dit bijvoorbeeld met zijn eerder besproken zorgvuldig gecultiveerde imago van buitenstaander. Ook dat is hij niet daadwerkelijk; Wilders is één van de meest ervaren politici op het Binnenhof. Waar het om gaat is dat kiezers hem als buitenstaander zien.)

Wilders’ tough on immigration soft on care imago lijkt steeds beter te beklijven. De analyses hierboven laten zien dat de achterban van de PVV langzaamaan steeds linkser is geworden op sociaaleconomische vlak, en inmiddels niet meer verschilt van de electoraten van SP, PvdA en GroenLinks.

Deze “coronaverkiezingen”, waarin heel veel toch om de aanpak van de huidige pandemie draait, komen voor Wilders denk ik te vroeg. Maar als de sociaaleconomische ongelijkheid straks verder toeneemt, en er ook weer meer ruimte komt voor thema’s als immigratie en integratie, zou Wilders’ welvaartschauvinisme weleens een goede strategie voor de langere termijn kunnen blijken te zijn.  

Afbeelding: “2e Kamer” van Ron de Boom (via Flickr).

Methodologische informatie

De meeste analyses in deze serie zijn gebaseerd op data van het LISS panel (Longitudinal Internet Studies for the Social sciences). Ieder jaar wordt rond de jaarwisseling aan een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking een aantal vragen gesteld over politieke opvattingen en kiesgedrag. De meeste analyses zijn gebaseerd op de gegevens van een jaar geleden. Een uitzondering vormen de analyses uit Figuur 3; hier wordt informatie uit verschillende jaren gecombineerd. Stemkeuze is gemeten aan de hand van de volgende vraag: “Als er vandaag verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden zijn, wat zou u dan stemmen?”

Variabelen in Figuur 1

Opleiding: mensen met alleen basisonderwijs of een vmbo-opleiding zijn gecategoriseerd als laag opgeleid; mensen met havo/vwo of mbo als middelbaar opgeleid; en mensen met hbo of wo als hoog opgeleid.

Stedelijkheid: mensen uit weinig en niet stedelijke gebieden zijn geclassificeerd als afkomstig uit niet stedelijke gebieden, en mensen uit matig en (zeer) sterk stedelijke gebieden als afkomstig uit een stedelijke omgeving.

Variabelen in Figuur 2

Links/rechts: “In de politiek wordt soms gesproken over “links” en “rechts”. Waar zou u zich op deze schaal plaatsen, waarbij 0 links en 10 rechts betekent?”

Vertrouwen partijen: “Kunt u op een schaal van 0 tot 10 aangeven hoeveel vertrouwen u persoonlijk hebt in [politieke partijen]? 0 = helemaal geen vertrouwen, 10 = compleet vertrouwen.”

Variabelen in Figuur 3

Inkomensverschillen: “Sommige mensen vinden dat de verschillen in inkomens in ons land groter moeten worden. Anderen dat ze kleiner moeten worden. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat inkomensverschillen groter moeten worden en 5 dat ze kleiner moeten worden?”

Euthanasie: “Sommige mensen vinden dat euthanasie altijd verboden moet zijn. Anderen vinden dat euthanasie mogelijk moet zijn als de patiënt daarom vraagt. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat euthanasie moet worden verboden en 5 dat euthanasie mogelijk moet zijn?

Immigranten: “In Nederland vinden sommigen dat mensen met een migratieachtergrond hier moeten kunnen leven met behoud van de eigen cultuur. Anderen vinden dat zij zich geheel moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 behoud van eigen cultuur voor mensen met een migratie achtergrond betekent en 5 dat zij zich geheel moeten aanpassen?”

EU: “Sommige mensen en partijen vinden dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan. Anderen vinden dat de Europese eenwording al te ver is gegaan. Waar zou u uzelf plaatsen op een schaal van 1 t/m 5, waarbij 1 betekent dat de Europese eenwording nog verder zou moeten gaan en 5 dat de eenwording al te ver is gegaan.”

Variabelen in Figuur 4 en Figuur 5

Zie hierboven.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: kiezers, Populisme, Publieke opinie, PVV, radicaal-rechts, verkiezingen, verkiezingscampagnes, Wilders

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Interim pages omitted …
  • Go to page 8
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Nabeschouwing Carré-debat is pure misleiding van de kijker

Moslims, christenen, en “uitzonderlijke hoge intolerantie voor LGBT”

Stuk Rood Vlees Podcast, aflevering 33 – Inburgeringsbeleid en burgerschap, met Tamar de Waal

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in