• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

mediaberichtgeving

Over bananenrepublieken spreken, is soms appels met peren vergelijken

door Leila Demarest 26/01/2021 1 Reactie

Velen slaakten een zucht van verlichting toen in de Verenigde Staten de macht eindelijk werd overgedragen aan President Biden. De beelden van de rellen in het Capitool blijven echter in ieders geheugen gegrift. De gebeurtenissen hebben reeds tot excellente analyses geleid, bijvoorbeeld over de toepasbaarheid van het concept ‘staatsgreep’ (coup) op de bestorming.

In dit stuk kijk ik echter naar een andere, minder wetenschappelijke term, die gebruikt werd in het licht van de gebeurtenissen, namelijk dat van de ‘bananenrepubliek’. De vergelijking van de VS met een bananenrepubliek werd al eerder gemaakt onder Trumps bewind, maar kwam weer sterk naar voren na de beelden over rellen in het parlement. Dit gebeurde ook in een Keniaanse krant, onder de kop “Who’s the banana republic now ?”, wat goed weergeeft hoe deze term meestal wordt voorbehouden voor ontwikkelingslanden.

Illegitieme middelen

De Latijns-Amerikaanse geschiedenis van het concept, alsook de rol van de VS in het oprichten en ondersteunen van zogenaamde bananenrepublieken moeten daarbij eerst en vooral erkend worden. In de context van de rellen op het Capitool werd het vooral gebruikt om een regime aan te duiden waarbij een machthebber illegitieme middelen, waaronder geweld, gebruikt om in het zadel te blijven en (economische) belangen te beschermen.

De term wordt echter ook breder gebruikt. De beelden van onrust en vernieling in het Amerikaans parlement vertonen bijvoorbeeld gelijkenissen met die van geweld dat in meerdere niet-Westerse landen reeds plaatsvond tijdens parlementaire zittingen. De vergelijking werd zelfs expliciet gemaakt met Ghana, waar een dag na de gebeurtenissen in de VS het leger moest tussenkomen om een gevecht tussen parlementsleden op te breken.

Westerse media berichten wel vaker over dergelijke vechtpartijen als enigszins amusante weetjes. Daarbij valt ook soms de term “bananenrepubliek”. Dit is accuraat vanuit het oogpunt dat geweld wordt gebruikt tijdens democratische besluitvormingsprocessen. Echter kunnen diverse politieke ontwikkelingen aan de basis liggen van onrust. Een beter begrip van deze achterliggende dynamieken is nodig om helder te zien en een gepaste (internationale) reactie te vormen.

Wie gebruikt geweld?

In sommige gevallen gaat het inderdaad om een machthebber die geweld gebruikt om de greep op het bestel niet te verliezen. In Ghana, bijvoorbeeld, won de regeringspartij recent de presidentsverkiezingen, maar ze verloor wel haar meerderheid in het parlement. Onlusten braken uit tijdens de stemming over het voorzitterschap van de Kamer. De meerderheid zou de positie van parlementsvoorzitter binnenhalen, wat bij de partij van de president leidde tot pogingen om dit proces te ondermijnen. Wel moet gezegd worden dat het leger de orde hersteld heeft en niet ten voordele van de president heeft gehandeld. Ondertussen werd een lid van de parlementaire meerderheid ook als parlementsvoorzitter verkozen.

Enkele weken eerder vonden gelijkaardige dynamieken plaats in de Democratische Republiek Congo. Het pact tussen oud-president Kabila en de huidige machthebber Tshisekedi lijkt daar tot een einde gekomen te zijn. Tshisekedi probeert de macht steeds meer bij zichzelf te concentreren. Geweld tussen parlementsleden kwam ten gevolge van een zet om het leiderschap van het parlement te veranderen ten voordele van zijn supporters. Gelijkaardige gebeurtenissen vonden plaats in Nigeria in 2014. Daar stapte de Spreker van het parlement in 2014 over naar de steeds sterker wordende oppositie. Bij de volgende zitting werd aan hem en andere oppositieleden door veiligheidstroepen de toegang tot het parlement ontzegd. Toen enkele parlementsleden en stafleden daarop het veiligheidshek van het parlement beklommen, zette de politie traangas in.

De voorbeelden uit Ghana, Congo, en Nigeria stroken met het beeld van machthebbers en hun getrouwen die ten gevolge van een verlies in hun machtspositie (en toegang tot overheidsgelden) geweld inzetten om de oppositie te intimideren. Dit lag echter anders in Uganda en Senegal.

In Uganda gingen parlementariërs met elkaar op de vuist in 2017. President Museveni, aan de macht sinds 1986, en recent herkozen in onvrije en gewelddadige verkiezingen, wilde de leeftijdslimiet voor een president (75 jaar) uit de grondwet halen. Hij slaagde hier ook in, maar niet zonder onrust. De president heeft sterke controle over de meerderheid in het parlement, waardoor het vooral oppositieleden waren die in dit geval overgingen tot geweld, tevens ondersteund door protesten in de hoofdstad. Internationale berichtgeving gebruikte ook hier een afkeurende of schertsende toon ten aanzien van de parlementaire knokpartij. Context blijft echter belangrijk. Oppositieprotest, en zelfs geweld, kan Museveni’s regime nauwelijks raken. Wel kan getracht worden internationale persaandacht aan te trekken en de druk op Museveni te verhogen. De persaandacht was er, maar actie bleef uit. Museveni blijft aan de macht, en het Westen prijst Uganda nog steeds als een goede donorpartner.

De Senegalese oppositie had meer geluk in 2011. Daar werd een poging van zittend president Wade om een nieuwe verkiezingswet te laten stemmen—die overwinning in de eerste ronde zou toekennen aan de kandidaat met 25% (in plaats van 50%) van de stemmen—verijdeld. Oppositiepartijen protesteerden buiten het parlement want zij waren door een boycot van de laatste parlementaire verkiezingen niet aanwezig bij de stemming. De protesten zagen lichte vormen van geweld, maar de manifestanten raakten nooit voorbij het hek van het parlement zelf. Ook hier zocht de oppositie steun bij internationale actoren, met meer succes. Wade trok uiteindelijk zijn voorstel in. Hij ging wel nog voor een derde termijn als president, maar verloor uiteindelijk de verkiezingen in 2012.

Geweld in parlementen moet veroordeeld worden. Toch is het belangrijk te duiden wat precies veroordeeld wordt, een nuance die niet gevat kan worden met de term ‘bananenrepubliek’. Machthebbers die met geweld hun positie vrijwaren zouden zich aan internationale tegenkanting mogen verwachten. Dit ligt moeilijker voor een onderdrukte oppositie die lichte vormen van geweld gebruikt om internationale aandacht en steun op te wekken. Hoewel ‘moral hazard’, of het toegeven aan (oppositie)partijen omdat ze geweld gebruiken een risico blijft, bestendigt veroordeling van geweld in deze casussen enkel het geweld van een autoritair leider.

Filed Under: Democratie, Media, Politieke partijen, Regering en beleid Tagged With: Afrika, diplomatie, donors, Geweld, mediaberichtgeving, parlement

Berichten de media anders over vrouwelijke politici?

door Daphne van der Pas, Loes Aaldering 02/04/2020 1 Reactie

‘Kan een moeder wel premier zijn?’ kopte de Telegraaf bij het aantreden van Sophie Wilmès, de eerste vrouwelijke premier van België. Er volgde kritiek (bijvoorbeeld hier en hier), en Wilmès zelf noemde de kop ‘ronduit hallucinant’. Toch roept het de vraag op of dit soort berichtgeving uitzonderlijk is. Berichten de media structureel anders over vrouwelijke politici, en zo ja, wat zijn dan de verschillen?

Om deze vraag te beantwoorden, verzamelden we alle studies waarin systematisch mediaberichtgeving over mannelijke en vrouwelijke politici wordt vergeleken [1]. In totaal waren dat 90 studies naar meer dan 750.000 mediaberichten over ruim 25.000 politici in 32 landen. De studies onderzochten een heel scala aan verschillen in berichtgeving, bijvoorbeeld verschillen in het aantal directe quotes, de hoeveelheid leiderschapskenmerken, of hoe vaak het uiterlijk van de politicus besproken wordt. De resultaten staan samengevat in Tabel 1 en 2, per type berichtgeving.

Tabel 1. Verschillen in mediaberichtgeving over mannelijke en vrouwelijke politici.

Noot: De cijfers staan voor het aantal studies met een specifieke uitkomst. Een gedetailleerdere versie van deze tabel is te vinden in het artikel.

Uit ons onderzoek blijkt dat media gemiddeld meer over het familieleven van vrouwelijke politici rapporteren dan over dat van hun mannelijke collega’s. Dit werd gevonden in 18 verschillende onderzoeken, terwijl 10 studies geen verschil vonden en 4 studies meer media-aandacht voor het familieleven van mannelijke politici rapporteerden. Het is dus geen universeel patroon, maar overwegend bespreken de media vaker familiezaken als ze het over vrouwelijke politici hebben. Daarnaast bespreken de media vaker het uiterlijk van vrouwelijke politici (20 van de 28 studies) en noemen ze vaker expliciet het geslacht van vrouwelijke politici (14 van de 19 studies). Andere, experimentele studies laten zien dat media-aandacht naar uiterlijk nadelig is: politici worden er als minder menselijk door gezien, minder competent, en trekken minder stemmen.

Familieberichtgeving hoeft natuurlijk niet altijd zo negatief uit te pakken voor de betreffende politicus als in het Telegraaf artikel, waarin Wilmès’ moederschap werd gebruikt om haar capaciteit als minister-president in twijfel te trekken. Toch kun je je afvragen of dergelijke berichtgeving ten koste gaat van serieuzere aandacht. Onder in de tabel zien we dat mannelijke politici op een aantal manieren als politiek relevanter worden neergezet in de media. Berichtgeving over hen gaat vaker over inhoudelijke beleidsonderwerpen (in 15 van de 34 studies) en ze worden vaker letterlijk geciteerd (9 van de 15 studies). Daarnaast wordt over mannelijke politici iets vaker in termen van leiderschap gesproken (4 van de 7 studies), zie bijvoorbeeld dit artikel, waarin we de verschillen in berichtgeving over leiderschapskenmerken tussen mannelijke en vrouwelijke politici onderzochten in Nederland. Ook spreken de media vaak positiever over de verkiesbaarheid van mannelijke politici, terwijl de verkiesbaarheid van vrouwen vaker in twijfel wordt getrokken (11 van de 19 studies) [2].

Er is ook goed nieuws: er zijn typen verslaggeving die niet structureel vaker op mannelijke of vrouwelijke politici worden toegepast. Zo lijkt er ongeveer evenveel aandacht te gaan naar de persoonlijkheden en persoonlijke achtergrond van mannelijke en vrouwelijke politici, worden beiden evenzeer in wedstrijdtermen gevat, en is de algemene toon in de media ongeveer even positief of negatief over beiden.

Stereotypen

Berichtgeving kan ook stereotype beelden bevestigen, door mannen en vrouwen in de politiek te linken aan bepaalde eigenschappen en onderwerpen. Stereotype positieve eigenschappen die mannen gedacht worden te hebben zijn bijvoorbeeld sterk, competitief, intelligent en ambitieus, en aan vrouwen worden bijvoorbeeld de eigenschappen warm, eerlijk, emotioneel en meelevend toegedicht. In Tabel 2 staan de resultaten van onderzoeken die hebben gekeken of de media deze stereotypen volgen of doorbreken. De resultaten zijn niet eenduidig, maar het komt in ieder geval weinig voor dat aan mannelijke politici ‘vrouwelijke’ eigenschappen wordt toegekend en vice versa (0 van de 15 studies).

Naast eigenschappen zijn er ook beleidsonderwerpen die stereotypisch aan één van de geslachten gelinkt worden. Zo wordt het vaak aangenomen dat vrouwen goed zijn in onderwerpen als armoedebestrijding, sociale zekerheid, kinderopvang, gezondheidszorg en het milieu, terwijl mannen gedacht worden te excelleren in bijvoorbeeld defensie, buitenlandbeleid, economie, landbouw en misdaadbestrijding. In 14 van de 32 studies volgen media deze onderwerpsstereotypen, en in slechts één studie worden mannen vaker genoemd bij ‘vrouwelijke’ onderwerpen en vrouwen bij ‘mannelijke’.

Tabel 2. Stereotypering in mediaberichtgeving over mannelijke en vrouwelijke politici.

Al dit onderzoek richt zich op de vraag of er journalistieke bias is in de berichtgeving over mannen en vrouwen in de politiek. Toch is dit lastig te achterhalen, want hoewel verschil in mediaberichtgeving kan ontstaan doordat journalisten mannelijke en vrouwelijke politici anders behandelen, is het ook mogelijk dat deze verschillen tot stand komen doordat mannelijke en vrouwelijke politici zich op verschillende manieren presenteren aan de pers en aan hun (potentiele) kiezers. Dus om journalistieke bias goed te meten, moeten de verschillen in de berichtgeving tussen mannelijke en vrouwelijke politici vergeleken worden met de verschillen in de ‘eigen communicatie’ tussen mannelijke en vrouwelijke politici. Jammer genoeg gebeurt dit maar weinig (maar zie deze belangrijke uitzonderingen). De studies die ook de eigen communicatie meenemen laten weinig verschil tussen mannelijke en vrouwelijke politici zien. Gidengil en Everitt ontdekten bijvoorbeeld dat vrouwelijke partijleiders in Canada net zo agressief debatteerden als hun mannelijke collega’s, maar steeds als veel agressiever besproken werden in de media. Het lijkt er dus op dat journalistieke bias, ten minste ten dele, verantwoordelijk is voor de verschillen in de mediaberichtgeving over mannelijke en vrouwelijke politici.

Verrassende bevinding

Ten slotte stuitten we in onze overzichtsstudie nog op een onverwachte bevinding. Het meest onderzocht zijn verschillen in de hoeveelheid berichtgeving, dus de vraag of er meer media-aandacht naar mannelijke politici gaat. Uit de 70 hiernaar uitgevoerde studies bleek dat de hoeveelheid media-aandacht op de meeste plekken gelijk is, maar dat in Europa vrouwelijke politici een stuk minder in de media komen dan hun mannelijke collega’s.

Waarom worden mannelijke politici meer besproken in de media in Europa, terwijl dit verschil niet bestaat in met name Canada en de Verenigde Staten? Onze voorlopige hypothese is dat het iets met het kiesstelsel te maken heeft, en met de mate waarin dat persoonsgericht is (zoals in de VS, Canada maar ook Verenigd Koninkrijk) of partijgericht (bijvoorbeeld zoals in Nederland). Voor nu blijft het echter een raadsel, dat hopelijk door toekomstig onderzoek opgelost wordt.

Noten

[1] Sociale media zijn niet meegenomen in het onderzoek. De studies gingen over weergave in kranten en op televisie.

[2] Er zijn vier studies naar politici in België of Vlaanderen en drie waarin Nederland meegenomen is. De Belgische onderzoeken laten zien dat mannelijke politici daar meer media-aandacht krijgen; in de onderzoeken naar Nederland is dat in één van de drie gevallen zo. Verder worden in Nederland mannelijke ministers en partijleiders vaker leiderschapskenmerken toegeschreven dan hun vrouwelijke functiegenoten.

Afbeelding: Website De Telegraaf.

Filed Under: Media Tagged With: gender, media, mediaberichtgeving, stereotypen

Teveel aandacht voor welke partij de grootste is

door Rens Vliegenthart 25/03/2019 1 Reactie

Gisteren legde collega Tom van der Meer het al duidelijk uit in Buitenhof: de aandacht voor de vraag welke partij de grootste is na afloop van de Provinciale Statenverkiezingen van vorige week disproportioneel. In het Nederlandse meerpartijenstelsel is het belang van de grootste partij veel kleiner dan in landen met een tweepartijenstelsel als de Verenigde Staten. Dit geldt in het bijzonder voor de Eerste Kamer, waar het zijn dat van de grootste partij vrijwel geen implicaties heeft. Natuurlijk is het begrijpelijk dat de sterke opkomst van Forum voor Democratie geïllustreerd wordt door het feit dat deze partij de grootste fractie in de Senaat krijgt, maar het eigenlijke verhaal van deze verkiezing is die van verdere fragmentatie, waarbij de grootste partij nog geen 15% van de stemmen haalt.

Figuur 1. Aandacht voor ‘de grootste’ partij in drie dagen na Provinciale Statenverkiezingen

De interesse voor de vraag ‘wie is de grootste?’ vinden we bij politici zelf, maar ook bij de media. Het past feilloos in het presenteren van politiek in een horse raceframe, met een focus op ‘winnaars’ en ‘verliezers’ (zie hier, paywall). Dit is geen nieuw fenomeen, maar is wel steeds duidelijker aanwezig. Om dit te illustreren vergeleek ik de berichtgeving na de afgelopen vijf Provinciale Statenverkiezingen (2003, 2007, 20011, 2015 en 2019). Meer specifiek keek ik naar de berichtgeving over de verkiezingen in de landelijke dagbladen (NRC Handelsblad, de Volkskrant, de Telegraaf, Trouwen Algemeen Dagblad) drie dagen na de verkiezingen en in hoeveel artikelen gebruik gemaakt wordt van de uitdrukking ‘de grootste’. Alhoewel dat natuurlijk maar een zeer rudimentaire manier is om zoiets te onderzoeken is het beeld veelzeggend. Figuur 1 laat een duidelijke toename door de tijd zien – daar waar er in 2003 en 2007 nog nauwelijks aandacht wordt besteed aan wie ‘de grootste’ is, is die frase vanaf 2011 veelvuldig, en in toenemende mate, aanwezig. Daarmee wordt het complexe resultaat van deze verkiezingen gereduceerd tot een vorm van ‘scorebordjournalistiek’.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Media Tagged With: Forum voor Democratie, mediaberichtgeving, Provinciale Statenverkiezingen, verkiezingen

Een paar feiten over media en anti-immigratiepartijen

door Rens Vliegenthart 10/09/2018 0 Reacties

De manier waarop media wereldwijd, maar zeker ook in Nederland, de afgelopen dagen over de verkiezingen in Zweden rapporteerden, roept op zijn minst de nodige vragen op (zie bijvoorbeeld de timeline van Cas Mudde). De winst van de anti-immigratiepartij Sweden Democrats is aanmerkelijk kleiner dan verwacht en de resultaten duiden niet op een duidelijke afwijzing van het open vluchtelingenbeleid. Toch domineert de winst van de SD en deze interpretatie van hun succes al wekenlang in de media (zie hier en hier bijvoorbeeld de Nederlandse berichtgeving na de uitslagen). Tijd voor journalisten om zich te realiseren dat de manier waarop zij over immigratie en integratie en anti-immigratiepartijen rapporteren niet zonder gevolgen is. Een kort (en verre van uitputtend) overzicht van uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek naar deze relatie:

  • De zichtbaarheid van het immigratie-onderwerp in de media vergroot de electorale steun voor anti-immigratiepartijen (voor België, Nederland);
  • De zichtbaarheid van anti-immigratiepartijen en hun leiders vergroot hun populariteit (voor Nederland) en electorale steun (zie hier voor diverse landen, en voor het Verenigd Koninkrijk);
  • Een negatieve toon in berichtgeving over immigranten vergroot anti-immigratie attitudes (voor Duitsland, Nederland en Spanje);
  • Een koppeling in de berichtgeving van immigratie met thema’s als criminaliteit en onderwijs(achterstand) vergroot de publieke bezorgdheid over immigranten (zie hier voor het Verenigd Koninkrijk);
  • Als in de berichtgeving politieke elites de schuld krijgen toegewezen van nationale problemen, zullen mensen eerder geneigd zijn op populistische partijen te stemmen (hier).

De collectieve obsessie van veel Westerse media met het (uitvergrote) succes van anti-immigratiepartijen en de specifieke manier waarop zij daarover berichten, is dus niet zonder gevolgen. Dit belangrijke inzicht zou in de recente discussies over de manier waarop journalisten omgaan met deze partijen een prominentere rol mogen spelen.

 

 

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Media, Politieke partijen Tagged With: anti-immigratiepartijen, media-effecten, mediaberichtgeving, Sweden Democrats

Journalisten kunnen grote invloed op verkiezingsuitslag hebben

door Rens Vliegenthart 12/12/2016 3 Reacties

Het zal u niet ontgaan zijn: ook in Nederland komen de verkiezingen er weer aan. Politieke partijen zijn in voorbereiding op hun campagne (of worden haastig opgericht), peilingbureaus zijn weer druk met het in kaart brengen van de wekelijkse stemvoorkeuren van de Nederlandse bevolking en ook journalisten draaien zich warm met bespiegelingen over prestaties van en kansen voor de diverse lijsttrekkers en over de belangrijke politieke onderwerpen voor de aankomende campagne. Een belangrijke vraag is of en hoe die mediaberichtgeving invloed heeft op stemvoorkeuren. Belangrijk, maar niet zo eenvoudig te onderzoeken, zeker niet in een tijd waarin burgers aan (politieke) informatie van een veelheid van bronnen blootgesteld worden.

 

Onderzoeken van media-effecten

In de context van verkiezingscampagnes zijn er grofweg drie manieren om media-effecten te onderzoeken. Een eerste manier is de combinatie van herhaald vragenlijstonderzoek (panelsurvey, bijvoorbeeld hier) in de periode voorafgaand aan de verkiezingen met een analyse van inhoudelijke karakteristieken berichtgeving. Grotendeels dezelfde vragenlijst wordt twee of meer keer afgenomen onder dezelfde deelnemers. Op die manier kan worden vastgesteld of de partijvoorkeur van een individu is veranderd in vergelijking met vorige meting(en). Als dat het geval is, dan zou dat wel eens veroorzaakt kunnen zijn door de kenmerken van de mediaberichtgeving die het individu heeft geconsumeerd in de periode tussen de twee metingen. Door op een gestandaardiseerde manier te vragen welke media de betreffende respondent gebruikt heeft en hoe frequent, kan gekeken worden of er bepaalde karakteristieken in die berichtgeving zijn die verantwoordelijk zijn voor die verandering. Dit vereist naast het vragenlijstonderzoek een inhoudsanalyse van veelgebruikte media door Nederlandse kiezers. Dat laatste is niet zonder problemen: het is moeilijk te bepalen aan welke berichtgeving een individu precies is blootgesteld en die vervolgens te analyseren. Zeker nu mensen hun politieke informatie van een veelheid van bronnen krijgen, is het praktische onmogelijk al deze bronnen tot in groot detail te analyseren. Tenslotte is het feit dat mensen een bron gebruiken geen zekerheid dat bepaalde informatie ook echt gezien is: als iemand bijvoorbeeld een bepaalde krant leest, kan het heel goed zijn dat deze persoon (een deel van) het politieke nieuws overslaat.

Een tweede benadering is het onderzoek te richten op veranderingen in steun voor politieke partijen in opiniepeilingen (bijvoorbeeld hier). Veranderingen in deze peilingen kunnen dan worden verklaard door kenmerken in berichtgeving in een aantal prominente media, waarvan dan verwacht wordt dat deze een adequaat beeld geven van de ‘informatie-omgeving’ die op dat moment aanwezig is. Deze methode vraagt wel om opiniepeilingen die met grote frequentie (bijvoorbeeld dagelijks) beschikbaar zijn. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten is dat geen probleem, maar in Nederland is het aantal peilingen beperkter.

Een laatste benadering is het gebruik van experimenteel onderzoek (bijvoorbeeld hier). Hierbij worden groepen proefpersonen blootgesteld aan verschillende versies van eenzelfde mediabericht en wordt hun reactie (bijvoorbeeld in termen van sympathie voor de partij) op die berichten vergeleken. Deze benadering heeft als groot voordeel dat heel precies van tevoren geselecteerde karakteristieken van een bericht het effect kan worden vastgesteld, door deze te laten variëren tussen de verschillende groepen. Het nadeel is dat de externe validiteit van deze benadering nog wel eens wat te wensen overlaat. In andere woorden, voor veel van de resultaten is het niet te bepalen in hoeverre ze staande houden in het ‘echte’ leven. Immers, op een gewone dag krijgen Nederlandse burgers een grote hoeveelheid aan politieke en niet-politieke informatie te verwerken. Daarbij zou een enkel bericht weleens ten onder kunnen gaan in de hoeveelheid andere informatie, of in het geheel geen effect hebben.

 

Effecten van aandacht en ‘framing’

Ondanks dat de verschillende manieren om media-effecten te onderzoeken niet zonder hun beperkingen zijn, ontstaat op basis van het bestaande onderzoek in Nederland en daarbuiten voor een aantal inhoudskenmerken een duidelijk beeld over de mogelijke effecten.

De eerste is aandacht voor politieke onderwerpen en actoren. Deze effecten worden theoretisch gekoppeld aan het idee van ‘agenda setting’: media zouden misschien niet goed zijn te bepalen wat mensen denken, maar wel waar ze over denken. Als datgene waar mensen over denken vervolgens ook belangrijker wordt bij het maken van politieke keuzes, dan spreken we van priming. Zo is het geen toeval dat de PVV vorig jaar tijdens de discussies over opvang van vluchtelingen in Nederland stevig won in de peilingen: het belang van dit onderwerp nam toe in de hoofden van mensen en op het moment dat dit onderwerp ook belangrijker wordt bij het aangeven van een partijvoorkeur zullen zij eerder bij de PVV terechtkomen. Eenzelfde effect zien we door de overdadige berichtgeving over de rechtzaak tegen Wilders in de afgelopen weken. Iets dergelijks is ook te verwachten voor de zichtbaarheid van partijen. Met name de nieuwkomers als Forum voor Democratie en VNL kunnen de aandacht simpelweg goed gebruiken om überhaupt door mensen als een electorale optie gezien te worden (zie ook hier, paywall).

Niet alleen de aandacht voor onderwerpen en actoren is van belang, maar ook de manier waarop zij, of de politiek in zijn algemeenheid, worden besproken of geframed. In de wetenschappelijke literatuur worden een veelheid aan frames besproken, maar een tweetal heeft een duidelijke invloed. De eerste is het conflict frame: als twee partijen in een conflict worden weergegeven heeft dit gevolgen. En meestal zijn deze gevolgen positief, zeker in een campagnecontext, en zeker als het een conflict is met een duidelijke politieke tegenstander. Ten eerste trekt het de aandacht naar deze partijen toe en ten tweede is het een mooie manier voor inhoudelijke profilering. Deze politieke inhoud bepaalt nog steeds voor een flink deel de voorkeuren van kiezers. Politieke partijen zijn zich maar al te goed bewust van deze effecten. Onder de titel ‘Paarse Polarisatie’ bespraken Jan Kleinnijenhuis en collega’s hoe in 1998 coalitiepartners VVD en PvdA bewust en afgesproken ervoor kozen elkaar aan te vallen. Door dit conflict creëerden zij het beeld dat dit de relevante tweestrijd in de verkiezingen was. Beiden profiteerden en groeiden. Het is niet voor niks dat PvdA, GroenLinks en SP alle drie staan te trappelen de VVD en PVV aan te vallen en daarmee hun relevantie te bewijzen. En het is ook niet voor niks dat deze partijen (maar ook objectieve waarnemers) zich zorgen maken over media die de verkiezingen als een tweestrijd on het ‘Torentje’ tussen VVD en PVV presenteren – geen van de linkse partijen is gebaat bij veel aandacht voor het conflicten en verschillen van mening tussen deze rechtse partijen.

Tenslotte schreven we al vaker over de effecten van horse race framing. Partijen die het goed doen in de peilingen (of in de interpretatie van de peilingen) kunnen profiteren van het zogenaamde bandwagon effect: mensen sluiten zich graag aan bij een partij die het goed doet. De PvdA profiteerde in 2012 van dit bandwagon effect en wist, onder andere hierdoor, in enkele weken een groot aantal virtuele zetels te stijgen in de peilingen, met name ten koste van de SP.

 

Reden tot zorg?

Een belangrijke vraag is hoe groot de hierboven gepresenteerde media-effecten in werkelijkheid zijn. Dat is moeilijk te zeggen, juist omdat de effecten zo moeilijk te onderzoeken zijn. Voor de verkiezingen van 2006 deden Jan Kleinnijenhuis en collega’s een simulatie (hier) waarin ze lieten zien dat partijen tot zes zetels konden winnen door berichtgeving. Dat lijkt niet eens zo heel veel, maar kan zorgen voor grote electorale verschuivingen. Bovendien lijken de grote veranderingen in de laatste weken van de verkiezingscampagne van 2012 te duiden op mogelijk nog grotere effecten. Het maakt dus uit. En dat het uitmaakt moeten ook journalisten zich realiseren: een te eenzijdige aandacht voor bepaalde onderwerpen en politici, het versimpelen van de verkiezingen tot een tweestrijd en teveel aandacht voor en over-interpretatie van opiniepeilingen kunnen de uitkomst van deze verkiezingen sterk sturen. Deze wetenschap vraagt om zorgvuldige en kritische journalistieke keuzes.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Media, Politicologie en Methodologie Tagged With: agenda-setting, journalisten, media-invloed, mediaberichtgeving, methoden, verkiezingen

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Nabeschouwing Carré-debat is pure misleiding van de kijker

Moslims, christenen, en “uitzonderlijke hoge intolerantie voor LGBT”

Stuk Rood Vlees Podcast, aflevering 33 – Inburgeringsbeleid en burgerschap, met Tamar de Waal

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in