• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

parlement

Vijf creatieve alternatieven voor een kiesdrempel

door Simon Otjes 15/12/2022 3 Reacties

Vrijwel ieder jaar steekt de discussie over de kiesdrempel wel even op. Dit jaar was het Jo Ritzen die samen met CDA-, D66-, VVD- en PvdA-prominenten pleit voor een kiesdrempel van 2%. Vaak is het Tom van der Meer die hier op Stuk Rood Vlees zijn licht laat schijnen over deze discussie. Dat deed hij hier, hier, hier, hier, hier, hier, hier en hier. Ik zal zijn argumenten hier niet herhalen. U kunt in zijn eloquente betogen lezen waarom een kiesdrempel slecht is voor politiek vertrouwen.

Het is tijd voor creatieve alternatieven in het politiek debat. Daarom doe ik hier vijf voorstellen die de negatieve bijeffecten van versplintering adresseren zonder de stemmen van honderdduizenden Nederlanders weg te gooien.

Wat is het probleem waarvoor de kiesdrempel een oplossing is? Groep-Ritzen stelt dat de onelineliners domineren rond het Binnenhof. De controlerende en wetgevende taken delven ondertussen het onderspit. Dat koppelen zij in een achtergrondstuk via twee mechanismen aan versplintering.

Gemiddelde fractiegrootte

De gemiddelde Kamerfractie is nu kleiner dan 20 jaar geleden. Na de verkiezingen van 2003 waren dat 17 leden per fractie. Na de verkiezingen van 2021 waren dat 9 leden per fractie. Iedere fractie heeft voor alle onderwerpen een woordvoerder. Met kleinere fracties zijn Kamerleden dus woordvoerder op steeds meer onderwerpen. Hun portefeuille wordt steeds zwaarder portefeuille. Fracties missen daarmee kritische massa voor goede controle. Ze missen de deskundigheid om weerwerk te bieden aan het kabinet. En ze missen de tijd om zich goed in te lezen in onderwerpen.

De kiesdrempel van 2% van de stemmen die Groep-Ritzen voorstelt zou de gemiddelde fractie 11 zetels geven bij de verkiezingen van 2021. Dat waren er in realiteit 9. De fracties van BIJ1, 50PLUS en BBB zouden verdwijnen uit de Tweede Kamer. De zetels van Den Haan en BBB zouden bij de VVD komen en van BIJ1 bij Volt.

Slechtere debatten

Het tweede mechanisme dat de groep-Ritzen noemt, zijn slechtere debatten. Er doen nu veel fracties aan debatten mee. Hiervoor worden zij chaotisch en langdradig. Bovendien kan iedere fractie zoveel moties indienen als hun spreektijd toestaat. Het politiek debat heeft door al deze mini-interventies geen oog voor de lange termijn.

Er zijn volgens mij vijf manieren om het parlement op deze punten te verbeteren zonder een kiesdrempel in te voeren:

Minimale fractiegrootte

In Nederland krijgt iedere lijst die zetels haalde bij de verkiezingen de status van fractie. Ze krijgen daarmee alle rechten van een fractie. In andere parlementen moet je aan een aantal minimumeisen voldoen om een fractie te zijn. Dit is het geval voor het Europees, Franse, Duitse en Zwitserse Parlement. In ieder van die parlementen moet een fractie een bepaald aantal zetels hebben. Bepaalde rechten, zoals spreektijd, moties en vragenrecht, commissiezetels, worden vervolgens alleen aan fracties toebedeeld.[1]

Wat is het effect hiervan? Stel dat we de huidige uitslag hadden gehad en een minimumeis van vier zetels per fractie, dan had Volt zich kunnen aansluiten bij D66. Dat had ook de formatie een stuk sneller gemaakt. BBB, JA21 en SGP hadden een gezamenlijke conservatieve fractie kunnen vormen. Sylvana Simons had zich bijvoorbeeld aan kunnen sluiten bij de PvdD. Liane den Haan had zich aan kunnen sluiten bij DENK of bij de mysterieuze fractie die haar in de zomer van 2021 gevraagd had. Die fracties hoeven niet per sé met ijzeren fractiediscipline te opereren maar zouden wel inhoudelijk werk kunnen afstemmen, woordvoerders in commissies kunnen benoemen en één vertegenwoordiger naar Kamerdebatten kunnen sturen.

De gemiddelde fractiegrootte neemt in dit voorbeeld toe van 9 naar 12.5 zonder dat er ook maar een stem extra verdwenen is. Als dergelijke fractiesamenwerking was aangemoedigd, dan zou in mijn inschatting tussen 1956 en nu de gemiddelde fractie zes zetels groter zijn geweest dan nu.

Een groter parlement

Als kleine fracties het probleem is, dan is een groter parlement een oplossing. Nederland heeft vergelijkingsgewijs een heel klein parlement. We wijken sterk af van de derdemachtswortelwet. Dit is de empirische wetmatigheid dat het gemiddelde Lagerhuis evenveel leden heeft als de derdemachtswortel van de bevolking die vertegenwoordigd wordt. Dat zouden er in Nederland 259 zijn. Dat levert een gemiddelde fractiegrootte op van 14. Ik heb al eerder betoogd dat dit kan zorgen voor een sterker parlement. Dat geldt zeker als je ervoor zorgt dat deze extra Kamerleden inhoudelijk werk kunnen doen in commissies.

Niet alleen dat: de proportionaliteit van het parlement zou er op vooruitgaan in plaats van achteruit. De stem van de kiezer wordt in een groter parlement beter vertegenwoordigd.

Politieke samenwerking

Eén antwoord op de nadelen van versplintering is politieke samenwerking. Fracties voeren nu al vaak het woord voor elkaar. Deze samenwerking versterken zou enorm kunnen helpen om de versplintering te keren. Bij samenwerking denken de meeste journalisten meteen aan een fusie. Er is echter nog zo veel meer mogelijk: gezamenlijke woordvoerders, gezamenlijke voorstellen, gezamenlijke programma’s, zoals Keerpunt ‘72, of schaduwkabinetten. Je zou deze samenwerking kunnen bevorderen door de lijstverbinding nieuw leven in te blazen. Dit beloont samenwerking electoraal.

Meer ondersteuning

Als je betere debatten wilt, betere controle en betere wetgeving dan moet je Kamerleden beter ondersteunen in hun werk. Het gaat bij ondersteuning niet alleen maar om het aantal medewerkers. Het gaat ook om de kwaliteit van medewerkers en om de taken van die medewerkers, zo betoogde ik eerder met collega’s. Wil de Kamer meer inzetten op haar controlerende taak, dan zal zij moeten investeren in informatiemakelaars: dat zijn medewerkers die contact maken met experts en belanghebbenden om onafhankelijk informatie te verzamelen over de effecten van beleid. Voor een sterker wetgevend parlement is er juist behoefte aan meer slimme wetgevingsjuristen.

Parlementaire agenda

Als het probleem is dat debatten ellelang en zinloos zijn, moet je het reglement van orde aanpassen. Dat betoogde Tim Mickler en ik eerder. Je zou ervoor kunnen zorgen dat er minder plenair gedebatteerd wordt en dat er meer in commissies gebeurt. Het afschaffen van het plenaire dertigledendebat is een optie. Dat kan zeker als daar tegenover staat dat je een commissiedebat met een minderheid van de commissie kan aanvragen. Dat laatste kan nu alleen met een meerderheid. En dus is er veel druk op de plenaire agenda: als het goedkoper is om Carré af te huren dan een zaaltje in het café op de hoek, moet je niet verbaasd zijn dat Carré permanent is volgeboekt.

Wijziging van het reglement van orde kan ook helpen tegen de overvloed aan moties. De Kamervoorzitter zou het oude ondersteuningsvereiste serieus kunnen hanteren: over een motie wordt pas gestemd als ten minste vier leden de indiening ervan ondersteunen. En je zou dat ook nog kunnen versterken: als er Kamerleden onder staan uit fracties die samen ten minste 20% van het parlement vertegenwoordigen.

Voorbij de kiesdrempel

De kern van mijn verhaal is: er is zoveel meer mogelijk dan een kiesdrempel. Je kan samenwerking tussen partijen bevorderen of opleggen met een minimumfractievereiste, je kan het parlement, of in elk geval de ondersteuning ervan, vergroten. Dat alles kan zorgen voor betere controle, betere debatten en betere wetgeving. Sterker nog, ik denk dat het effect op het functioneren van het parlement groter is dan als we de kiezers van BIJ1, BBB of 50PLUS hun vertegenwoordiging in de Kamer ontzeggen.

[1] Dat kan in elk geval voor rechten die grondwettelijk niet aan een individueel Kamerlid toebedeeld worden, zoals het indienen van wetsvoorstellen en amendementen.

Filed Under: Democratie, Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen Tagged With: fractie, fractionalisatie, kamerondersteuning, kiesdrempel, Linkse samenwerking, parlement, parlementaire agenda, versplintering

Wat ‘The Cycle of Coalition’ ons kan leren over de moeizame kabinetsformatie

door Rick van Well 31/08/2021 1 Reactie

De kabinetsformatie zit muurvast. Elke combinatie van mogelijke coalitiepartners wordt geblokkeerd door minimaal één andere partij. VVD en CDA willen het liefst de huidige coalitie met de ChristenUnie voortzetten, maar D66 ziet dat niet zitten. PvdA en GroenLinks willen niet zonder elkaar deelnemen aan een coalitie, maar dat stuit weer op weerstand bij VVD en CDA. Een onlangs verschenen boek van David Fortunato, The Cycle of Coalition: How Parties and Voters Interact under Coalition Governance, kan ons deze impasse leren begrijpen en biedt lessen voor de toekomst.

Fortunato onderzoekt in zijn boek het gedrag van politieke partijen en kiezers tijdens coalitiekabinetten. Hij observeert een ‘coalitiecyclus’ (cycle of coalition) die er kortweg als volgt uit ziet: 1) coalitiepartijen sluiten compromissen die het kabinetsbeleid vormgeven; 2) kiezers reageren hierop door hun oordeel over de coalitiepartijen te veranderen en door te dreigen de coalitie bij verkiezingen af te straffen; 3) coalitiepartijen passen zich hier weer op aan door zich in het parlement sterker van elkaar te onderscheiden. (Fortunato vatte de coalitiecyclus ook samen in deze geinige strip).

Kiezers vinden dat partijen die compromissen sluiten hen slecht vertegenwoordigen

Volgens Fortunato raken kiezers meestal teleurgesteld in partijen die compromissen sluiten. Ten eerste stelt hij dat kiezers deze partijen als minder competent beschouwen. Om dit te onderzoeken heeft hij verschillende scenario’s voorgelegd aan groepen Britse en Nederlandse kiezers.

In deze scenario’s werden dezelfde fictieve partijen en hetzelfde tweepartijenkabinet gepresenteerd, maar met elk een verschillende uitkomst van een begrotingsonderhandeling. Respondenten die lazen dat de coalitie een compromis had bereikt, vonden dat de coalitiepartijen hun kiezers slechter hadden vertegenwoordigd dan respondenten die lazen dat zij niet in staat waren geweest er samen uit te komen.

Fortunato noemt drie redenen waarom de meeste kiezers hard oordelen over het onderhandelingsresultaat van coalitiepartijen:

  • Mensen hebben een natuurlijke neiging tot optimisme waardoor zij de kans op onwenselijke gebeurtenissen onderschatten (‘optimisme bias’). Deze bevinding uit de psychologie vertaalt zich politiek naar kiezers die onredelijke verwachtingen hebben van de beleidswinsten die partijen kunnen behalen in coalitieonderhandelingen.
  • Kiezers zijn niet altijd even goed op de hoogte van de standpunten van alle onderhandelende partijen. Zij zijn redelijk goed op de hoogte van de standpunten van de door hen gekozen partij, maar (veel) minder van die van andere partijen. Als de eerstgenoemde water bij de wijn doet, valt dit meer op dan wanneer coalitiepartners dat moeten doen.
  • Het komt natuurlijk ook voor dat een partij simpelweg een slechter onderhandelingsresultaat bereikt dan zijn coalitiepartners.
Kiezers denken dat coalitiepartijen hun standpunten veranderen

Het tweede risico dat coalitiepartijen lopen is dat kiezers hun percepties van partijstandpunten aanpassen. Omdat coalitiepartijen gezamenlijk het kabinetsbeleid vormgeven, gaan zij in de ogen van veel kiezers gedurende de kabinetsperiode ideologisch steeds meer op elkaar lijken.

In het eerdergenoemde experiment plaatsten respondenten die het compromisscenario gelezen hadden de coalitiepartijen dichter bij elkaar op een links-rechtsschaal dan respondenten die over het non-besluit lazen. Daarmee kan coalitiedeelname het politieke profiel van coalitiepartijen aantasten, wat hun electorale vooruitzichten ernstig kan schaden.

Coalitiepartijen worden meestal door kiezers afgestraft

Volgens Fortunato hebben kiezers uitgesproken opvattingen over het gewenste overheidsbeleid en vinden zij het belangrijk dat partijen hun beleidsvoorkeuren doorvoeren. Zij gebruiken informatie over het beleidsvormingsproces om coalitiepartijen hierop af te rekenen.

Fortunato onderzoekt het electorale lot van coalitiepartijen op basis van enquêtegegevens van respondenten die ondervraagd zijn rondom meerdere opeenvolgende verkiezingen (panel data) uit Denemarken, Duitsland, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen en Zweden.

Respondenten die een ideologische verschuiving van een partij richting haar coalitiepartner observeerden, stemden minder vaak op deze partij dan kiezers die vonden dat een coalitiepartij ideologisch standvastig was gebleven. Partijen die zich in een coalitieregering té coöperatief opstellen worden door kiezers afgestraft.

Coalitiepartijen die zich in het parlement onderscheiden presteren beter bij verkiezingen

De dreiging van een toekomstige verkiezingsnederlaag dwingt coalitiepartijen hun gedrag in het parlement aan te passen. Het is voor coalitiepartijen echter onvermijdelijk om voor en tijdens de kabinetsperiode voortdurend compromissen met elkaar te sluiten over het kabinetsbeleid. Coalitiepartijen die tegen voorstellen van het kabinet stemmen, brengen bovendien het voorbestaan van de coalitie in gevaar.

Fortunato beargumenteert dat het wetgevingsproces wél mogelijkheden biedt voor coalitiepartijen om afstand te nemen van het kabinet. Coalitiepartijen dienen dan bijvoorbeeld amendementen in om uitdrukking te geven aan onenigheid met het kabinet, zo blijkt uit zijn analyse van 2.200 kabinetsvoorstellen in België, Denemarken en Nederland. Hoewel Fortunato andere parlementaire hulpmiddelen grotendeels negeert, kunnen coalitiefracties zich ook onderscheiden door zich uit te spreken tijdens parlementaire debatten, Kamervragen te stellen of moties in te dienen.

Journalisten en politieke commentatoren die dit onderscheidende gedrag van coalitiepartijen observeren, baseren op basis hiervan hun verslaggeving over de verhoudingen binnen de coalitie, zo blijkt uit Fortunato’s analyse van mediaberichtgeving. Hoe meer media verslag deden van coalitieconflicten, hoe beter de verkiezingsuitslagen van coalitiepartijen waren.

Lessen voor de Nederlandse kabinetsformatie

Klassieke coalitietheorieën gaan ervan uit dat politieke partijen tijdens kabinetsformaties gericht zijn op het binnenhalen van zo veel mogelijk kabinetsposten en het zo ver mogelijk sturen van het kabinetsbeleid richting hun ideale beleidspositie. The Cycle of Coalition herinnert ons eraan dat partijen een afweging moeten maken tussen de opbrengsten én de electorale risico’s van kabinetsdeelname.

Die risico’s worden groter als zij een grote afstand met ideologische verschillende coalitiepartners moeten overbruggen, en als zij belangrijke electorale concurrenten in de oppositie achterlaten. Daarom houden VVD en CDA elkaar vast, wil D66 een breed kabinet met linkse én rechtse partijen en willen PvdA en GroenLinks niet als enige linkse partij in het kabinet.

Het boek van Fortunato leert ons echter ook dat er een manier is waarop coalitiepartijen electorale risico’s kunnen beperken gedurende de kabinetsperiode: in het parlement voldoende conflict creëren bínnen de coalitie.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen, Regering en beleid Tagged With: amendementen, beleidsvoorkeuren, beleidsvorming, boek, coalitie, coalitieformatie, coalitiepartijen, coalitieregering, coalities, coalitievorming, compromis, compromissen, conflict, Formatie, kabinetsformatie, kabinetsformatie 2021, kiezers, kiezersonderzoek, onderhandelingen, parlement, partijen, Partijen & parlementen, partijstrategie, Politieke partijen, politieke vertegenwoordiging, verkiezingen, Vertegenwoordiging, wetgevingsproces

Kunnen we parlementariërs in nieuwe democratieën maar beter veel betalen?

door Leila Demarest 22/06/2021 0 Reacties

Parlementariërs of ‘Members of Parliament (MPs)’ zijn verantwoordelijk voor wetgeving, controle op overheidshandelingen, en het behartigen van de belangen van hun kiezers. De mate waarin ze elk van deze taken uitvoeren hangt wel af van de specifieke institutionele context. Partijdiscipline kan zo sterk zijn dat het in feite meer de regering is die de wetgeving bepaalt. Of het kiessysteem maakt de band tussen MPs en kiezers minder belangrijk zoals dat het geval kan zijn bij proportionele systemen, waarbij meerdere MPs een district vertegenwoordigen.

Deze taken vergen natuurlijk middelen. MPs moeten in staat zijn onderzoek te kunnen uitvoeren voor hun wetgevings- en controlefuncties. Gezien de omvang van deze taken vergt dit medewerkers of externe consultants. Om contact met kiezers te onderhouden moeten MPs vaak ook een vertegenwoordiging in hun district opzetten. Bovendien hebben we liever dat MPs een zekere mate van onafhankelijkheid behouden, en hiervoor is een relatief hoog eigen loon nodig.

Politicologen zijn vaak akkoord dat een sterke democratie een goed gefinancierd parlement vergt. Maar hoge lonen en andere inkomsten voor MPs worden ook vaak aangeklaagd in de publieke opinie, zeker in economisch moeilijke tijden. Percepties van ongelijkheid kunnen dan het vertrouwen in het parlement aantasten. Dit heeft dan op zich weer gevolgen voor publiek vertrouwen in het democratisch bestel, ook een belangrijk criterium voor een sterke democratie.

De vraag of hoge financiering van MPs een goede zaak is voor de democratie of eerder steun voor democratie ondermijnt stelt zich ook, en misschien des te sterker, in nieuwe democratieën in het Globale Zuiden. Veel van deze nieuwe democratieën bevinden zich in Afrika, waar de ‘derde golf van democratisering’ meerpartijenverkiezingen met zich meebracht, maar met variërende gevolgen voor effectieve democratiescores. De blijvende dominantie van veel Afrikaanse regeringsleiders in het beleid, leidt tot de vraag hoe parlementen sterker kunnen worden. De wijdverspreide armoede onder de bevolking kan de financiering van MPs echter ter discussie stellen.

Inkomsten van Afrikaanse parlementariërs

Regelmatig worden er ranglijsten gepubliceerd van welke MPs het best verdienen in de wereld (zie bijvoorbeeld hier en hier). Enkele Afrikaanse landen, in het bijzonder Kenia en Nigeria, hebben zich ondertussen bovenaan deze lijsten gekregen, maar de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de cijfers blijft twijfelachtig.

Zo is het belangrijk om een duidelijk verschil te maken tussen de salarissen van MPs en hun toelagen, wat niet altijd gebeurt in ranglijsten. Salarissen zijn hoger dan voor de gemiddelde bevolking, maar niet altijd zo exuberant als voorgesteld. Zoals ik aanhaal in mijn eigen onderzoek, komen de salarissen van MPs in Nigeria neer op zo’n 2000 tot 3000 euro per maand. Daar komt echter gemiddeld zo’n 30.000 euro bij in toelagen. De toelagen kunnen verantwoord zijn: ze zijn bedoeld om MPs logies te verzekeren in de hoofdstad, transport te voorzien tussen de hoofdstad en het vaak verafgelegen kiesdistrict, alsook medewerkers te betalen. Echter worden de gelden vaak gestort zonder financiële controle, en op de persoonlijke rekening van MPs. Dit leidt tot misstanden.

In vroegere Britse kolonies wordt de vertegenwoordiging van kiezers ook vaak meer gestimuleerd dan in Franse ex-kolonies, wat ook leidt tot hogere districtstoelagen of ‘constituency allowances’ in landen zoals Nigeria, Kenia, en Ghana. Deze zijn bedoeld om lokale kantoren open te houden om kiezers te ontvangen en ze te helpen met onderwijskosten of andere noden. MPs in deze landen hebben ook vaak toegang tot districtsfonden of ‘Constituency Development Funds (CDFs)’ waarmee ze ontwikkelingsprojecten kunnen opzetten (bv. wegen, elektriciteitsinfrastructuur). De controle op deze fondsen verschilt ook weer tussen landen, en is hoger in Ghana en Kenia dan Nigeria bijvoorbeeld. Dergelijke verschillen in de aandacht voor en controle op districtsgelden bemoeilijken internationale vergelijkingen van de inkomsten van parlementariërs verder.

Maakt meer geld het parlement sterker?

Eerder dan hoge salarissen en/of toelagen van Afrikaanse MPs aan te klagen in ranglijsten, moeten we ons de vraag stellen of hoge budgetten ook het democratisch gehalte van een land kunnen versterken. Deze vraag kreeg pas laat aandacht van politieke wetenschappers. Ook na democratische transities leek de dominantie van presidenten zo hoog dat er—onterecht—vanuit werd gegaan dat parlementen eigenlijk weinig voorstelden en dus geen relevante studieobjecten waren. Het is eigenlijk pas goed en wel 15 jaar na het begin van de golf van democratisering in Afrika in 1989, dat aandacht werd besteed aan de variatie tussen parlementen in Afrika en hun machtspositie tegenover de regering.

Barkan en collega’s (2009) waren bij de eersten om in een vergelijkende studie van Afrikaanse parlementen de factoren aan te duiden die deze machtspositie konden bepalen. Hun exploratief onderzoek leek te bevestigen dat meer financiering, sterkere parlementen impliceert. Als MPs voldoende eigen middelen hebben om de ontwikkelingsnoden van hun districten aan te pakken en niet afhankelijk zijn van de gratie van de president om deze te verkrijgen, kunnen zij zich ook toewijden aan hun wetgevende en controlefuncties.

Recent onderzoek van Opalo (2019) toont verder aan dat MPs met meer eigen middelen minder geneigd zijn om presidentiële wetsvoorstellen zomaar te aanvaarden. Volgens hem bieden eigen middelen de mogelijkheid om lokale populariteit te verwerven en minder afhankelijk te zijn van de regeringspartij. Zelf vind ik dat Nigeriaanse MPs met toegang tot parlementaire comités die controle verschaffen over publiek geld (voor onderwijs, gezondheidszorg etc.) meer wetsvoorstellen sponsoren, inclusief voorstellen die trachten de macht van de president in te perken.

Hoe zit het met de publieke opinie?

Goed gefinancierde MPs lijken dus effectief hun wetgevende en controlefuncties onafhankelijker te kunnen uitvoeren, maar die financiering maakt ze niet noodzakelijk populair. Dit is op zich wat vreemd, aangezien meer middelen hen in staat zouden moeten stellen om lokale ontwikkeling te bevorderen en zo electorale kracht te verwerven.

Bron: Afrobarometer Ronde 7.

In de meeste Afrikaanse landen waar burgers ondervraagd worden door het Afrobarometer project, valt vertrouwen in het parlement vrijwel samen met vertrouwen in de president (of premier). Velen maken natuurlijk misschien geen sterk onderscheid tussen deze organen, terwijl de populariteit van de overheid in sterke mate beïnvloed kan worden door economische groei.

Toch vallen een aantal zaken op als we vergelijken hoe burgers van verschillende Afrikaanse landen naar het parlement kijken. Ten eerste, vertrouwen in het parlement is niet noodzakelijk gelinkt aan democratiescores. Vertrouwen ligt hoger in Tanzania dan in Zuid-Afrika bijvoorbeeld. Ten tweede, landen waar MPs meer controle hebben over districtsgelden zoals Ghana, Kenya en Nigeria, kennen niet meer vertrouwen dan MPs in Benin, hoewel deze laatsten geen CDFs tot hun beschikking hebben.

Nigeriaanse MPs, die substantiële middelen controleren, genieten bitter weinig vertrouwen. In recent onderzoek—dat binnenkort verschijnt in Party Politics—verklaar ik dit door MPs’ gebruik van inkomsten na te gaan. Bestaande middelen worden eigenlijk vooral gebruikt om de steun van partijleden en prominente politieke leiders af te kopen, en niet ten behoeve van de bevolking. Ghanese en Keniaanse MPs promoten daarentegen effectief meer lokale infrastructuur.

Dit betekent ook dat een onafhankelijker parlement misschien wel meer weerwerk kan bieden tegenover de regering, maar dat dit ook meer corruptie met zich mee kan brengen. Dan is er wel een zekere spreiding van de macht en de elite wordt uitgebreid, maar het komt het merendeel van de bevolking niet direct ten goede, waardoor steun voor democratie kan afkalven. Deze dynamiek speelt niet overal, en Nigeria is misschien een zeer pessimistische casus. Het toont echter wel aan dat een grotere kennis nodig is van de factoren die de responsiviteit van MPs ten opzichte van lokale kiezers verhogen, voor we kunnen bepalen wanneer meer middelen nu de democratie versterken.

Filed Under: Democratie, Kiezers en publieke opinie, Lokale politiek, Politieke partijen, Regering en beleid Tagged With: Afrika, democratie, kiesdistricten, parlement, parlementair gedrag, parlementsleden

Stemmen: een verkiezingspodcast zonder peilingen. Aflevering 7 – Eén Kamerlid, elf portefeuilles. Hoe kan die ooit de macht controleren?

door Armen Hakhverdian 04/05/2021 1 Reactie

In deze aflevering van Stemmen: de Tweede Kamer. Nederland heeft een klein parlement met kleine fracties, waardoor Kamerleden zich op allerlei dossiers tegelijk moeten storten. Tegenover hen staan het kabinet en ministeries met tienduizenden ambtenaren. Wat betekent dat voor het werk van Kamerleden? Te gast zijn Jesse Frederik, Anchrit Wille en Cynthia van Vonno.

Voor meer achtergronden over deze aflevering, zie hier.

Stemmen wordt gemaakt door Rosan Smits, Anna Vossers, Jacco Prantl, Tom van der Meer en Armen Hakhverdian.

Voor het volledige dossier zie decorrespondent.nl/collectie/stemmen

Abonneren kan via iTunes | Spotify | Stitcher | Soundcloud | RSS

Filed Under: Politieke partijen, Regering en beleid Tagged With: dualisme, fractiediscipline, kamerleden, parlement, stuk rood vlees podcast

Parlementaire tegenmacht vraagt om ander kiesstelsel

door Nico Baakman 23/04/2021 1 Reactie

De kiezers gaan er in Nederland over wie er in de Kamer zitten, aldus Pieter Omtzigt in een interview-moment vlak voor zijn installatie. Zou het?  Omtzigt zelf kreeg 342.445 stemmen; bijna genoeg voor vijf zetels. Hij is persoonlijk door de kiezers gekozen, geen twijfel aan. Maar met de meeste Kamerleden is dat niet het geval.

Dat komt door twee eigenaardige trekken van ons kiesstelsel. Ten eerste is het mogelijk dat een kandidaat ‘gekozen’ wordt zonder zelf ook maar één stem gekregen te hebben. Hoog genoeg op de lijst staan volstaat. En ten tweede moet de kiezer weliswaar op een persoon stemmen, want zo zit het stembiljet in elkaar, maar welke kandidaat van zijn stem gaat profiteren is in nevelen gehuld. Dat kan, via een restzetel, zelfs een kandidaat van een andere partij zijn.

Wel moet een kandidaat op een lijst staan, en alle kandidaten van die lijst moeten samen de kiesdrempel halen. Die is gelijk aan de kiesdeler: het aantal geldig uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal zetels. In 2021 bijna 70.000 stemmen.  Die waren dus nodig voor één zetel, en de kandidaat die ze zelf behaalde kan met recht claimen persoonlijk door de kiezer gemandateerd te zijn.

Alleen lukte dat dit jaar niemand van BBB en Bij1. Van D66, PVV, PvdA, CU, PvdD, Volt, Ja21, SGP en 50Plus slaagde slechts één kandidaat daarin. En VVD, CDA, SP, GroenLinks, FvD en Denk bleven steken op twee. Dat maakt samen 21 stuks hoogstpersoonlijk door de kiezer aangewezen Kamerleden, maar 129 stuks (86%) hebben hun zetel dus overwegend te danken het stemmenoverschot van andere kandidaten. D.w.z. aan kiezers die op een andere persoon gestemd hebben. Soms was hun eigen bijdrage wel erg klein. Zo haalde de hekkensluiter van de VVD (Van Stien) zelf 463 van de benodigde 70.000 stemmen, die van de PVV (Fritsma) 264, en die van D66 (Hammerburg) 841 stuks.

Maar met nul stemmen gekozen worden had ook gekund. Dat is de Tweede Kamer bespaard gebleven, maar de Eerste niet. Senatoren worden gekozen door de leden van Provinciale Staten, maar van de 75 zijn er 33 ‘gekozen’ zonder ook maar van één statenlid diens stem gekregen te hebben. Zo kreeg VVD-lijsttrekker Jorritsma alle stemmen, maar de overige 11 fractieleden nul. Voor hun zetel deed alleen hun plaats op de lijst ertoe.

Nu hebben ook 24 kandidaten weliswaar niet de kiesdrempel, maar wèl de voorkeurdrempel van 17.371 stemmen overschreden. Zij zijn daardoor met voorrang verkozen verklaard. Afgezien dan van het tweetal waarvan de lijst de kiesdrempel niet haalde. De Mos en Van Kooten-Arissen (Code Oranje en Splinter) kregen ondanks 24.002 en 27.301 stemmen daarom geen zetel.

Tellen we de 22 overgebleven kandidaten mee, dan zouden 43 Kamerleden persoonlijk door de kiezer aangewezen zijn – maar nog steeds 107 van de 150 (71%) niet. Hoeveel stemmen haalden zij zelf?

Nemen we de VVD, de grootste partij, die 34 zetels haalde. Slechts twee kandidaten, Rutte en Van Ark, overschreden de kiesdrempel, (Rutte ruim 28 keer), maar van de overige 32 fractieleden bleven er 29 onder het kwart en 28 (ruim 80%) onder een tiende ervan. En voor ruim de helft van de fractieleden (19 stuks) bleek 5% van de kiesdeler halen nog te hoog gegrepen. Dat roept de vraag op van wie deze en de andere slippendragers hun zetel dan wel gekregen hebben?

Senatoren zijn door hun partij op een verkiesbare plaats op de lijst gezet en gekozen door hun partijgenoten in Provinciale Staten, die door de partijleiding geïnstrueerd zijn hoe ze moeten stemmen. Zij hebben hun mandaat dus van de partij. De kiezer bepaalt, via een omweg, hoeveel zetels een lijst krijgt, maar de partij maakt uit wie erop komen te zitten.

Daarentegen zijn er wel Tweede Kamerleden die hun zetel van de kiezer gekregen hebben, maar het is een minderheid. En bij een coalitiepartij kan het, na de kabinetsformatie, heel bont worden. Wat als bijvoorbeeld Rutte en Van Ark hun Kamerzetel opgeven voor een kabinetspost? Als de nummers 35 en 36 van de lijst dan aanschuiven hebben alle VVD-fractieleden samen 2,5 maal de kiesdeler gehaald – voor 34 zetels.

Kortom, van wie krijgt de meerderheid zijn zetel?  Niet van de kiezer. Van de partijgremia die de lijst samenstellen dan? Van de party topdogs die de benodigde stemmen binnenhalen? Of van partijgenoten die naar het kabinet gaan, zodat zij door konden schuiven? Hoe dat ook zij, het is waarschijnlijker dat hun partijgenoten in het kabinet hèn bij de les zullen houden dan andersom. Op een hoog Omtzigt-gehalte worden kandidaat-Kamerleden ook niet uitgezocht. Een Omtzigt komt alleen per ongeluk op de lijst, en zonder eigen electorale basis wordt hij zo gauw mogelijk weer geloosd.

Wie het parlement als tegenmacht wil, zal daarom het kiesstelsel zodanig moeten hervormen dat alleen de kiezers gaan uitmaken wie een Kamerzetel krijgt.

Afbeelding: Bron

Filed Under: Democratie Tagged With: kiesdrempel, omtzigt, parlement, tegenmacht, voorkeursdrempel

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Interim pages omitted …
  • Go to page 6
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Episode 77 – The importance of social norms in the age of pandemics, with Pavan Mamidi

Media-aandacht voor wetgeving: topsalarissen, staatshoofden en het leenstelsel

Luisteren politici naar burgerparticipatie?

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in