• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

politieke socialisatie

Krijg je ideologie met de paplepel ingegoten?

door Mathilde van Ditmars 22/12/2021 1 Reactie

Hoe belangrijk zijn je ouders en de omstandigheden waarin je opgroeit voor je politieke opvattingen? We weten al decennialang dat ouders die zelf politiek geëngageerd zijn en thuis (met hun kinderen) over politiek praten, een grotere kans hebben om dat over te dragen op hun kinderen. In zulke gezinnen is er vaak ook een grotere overdracht van politieke voorkeuren van ouders op hun kinderen. De laatste jaren is het onderzoeksveld dat zich bezighoudt met politieke socialisatie nieuw leven ingeblazen. Ook politicologen hebben er hernieuwde aandacht voor, omdat steeds duidelijker wordt dat dit proces, waarin jonge burgers kennis maken met en leren over politiek, belangrijke doorwerkingen heeft op politieke attitudes op de lange termijn.

Overeenkomsten in links-rechts zelfplaatsing van ouders en kinderen

In mijn onderzoek naar de overdracht van politieke ideologie in gezinnen, blijkt inderdaad dat fundamentele theorieën over politieke socialisatie in het ouderlijk huis nog steeds grotendeels van toepassing zijn. Ook in de 21e eeuw, in tijden van teruglopend partijlidmaatschap en identificatie met politieke partijen, is de overeenstemming in politieke opvattingen tussen ouders en hun (volwassen) kinderen relatief groot. In onderstaande figuur op basis van Duitse surveygegevens toon ik de overeenstemming in links-rechts identificatie van moeders en hun jongvolwassen kinderen.

Figuur 1. Links-rechts overeenstemming tussen moeders en hun jongvolwassen kinderen. Analyses op basis van G-SOEP 2005, 2009.

Wat opvalt in deze figuur zijn met name twee resultaten. Ten eerste lijkt het alsof een gematigde ideologie vaker wordt doorgegeven dan een meer uitgesproken link-rechts positie (of dat een deel van de ouders en kinderen beide niet weet waar zij zich moeten plaatsen, gezien het relatief grote aandeel respondenten dat een centrumpositie inneemt). Er moet echter ook rekening mee worden gehouden dat, gezien de spreiding van kiezers over de schaal, de statistische kans om een kind met een vergelijkbare link-rechts positie te hebben, groter is voor ouders met gematigde en centrumposities. Bovendien zijn hier ook zogenaamde ceiling effects aan de orde: wanneer een ouder een relatief extreem standpunt inneemt, kan het kind zich slechts in één richting van de ouders bewegen, wat niet het geval is bij meer gematigde of centrumposities, waardoor het kind meer mogelijkheden heeft om zich te verplaatsen. Ten tweede laat deze figuur zien dat wanneer ouders een gelijksoortige ideologie hebben (linkerzijde) de afstand tussen de ideologie van moeder en kind meestal kleiner is, dan wanneer ouders een verschillende ideologie hebben (rechterzijde). In beide groepen is de overeenkomst tussen moeder en kind groter als de moeder een gematigder links-rechts positie inneemt, ongeacht de ideologische positionering van de vader.

Politieke socialisatie of overdracht van sociaaleconomische positie?

Een belangrijke vraag in dit soort onderzoek is natuurlijk wat de onderliggende reden is voor deze politieke overeenstemming tussen ouders en kinderen, en hoe dit in zijn werk gaat. Ongetwijfeld er is sprake van impliciete en wellicht ook expliciete overdracht van politieke attitudes van ouder op kind, zeker omdat we weten dat de frequentie van politieke discussies in het gezin een rol speelt. Dit is echter niet het hele verhaal. Naast recente inzichten over het tweerichtingsverkeer van deze ouder-kind relatie, en de rol van genen in politieke voorkeuren, is een andere verklaring de intergenerationele overdracht van de sociaaleconomische positie. Ouders en hun volwassen kinderen hebben vaak een vergelijkbare sociale klasse en bijbehorende sociaaleconomische positie. Aangezien er een verband is tussen deze kenmerken en politieke voorkeuren, kan dit ook een deel van de politieke ouder-kind overeenstemming verklaren.

Om dit mechanisme te testen, heb ik onderzocht in hoeverre er een overdracht is van politieke ideologie wanneer volwassen kinderen een andere sociaaleconomische positie innemen ten opzichte van hun ouders (sociale mobiliteit), op basis van surveygegevens uit Zwitserland en Duitsland. In onderstaande figuur zien we de invloed van de vaders links-rechts ideologie op die van hun volwassen kinderen, voor drie verschillende groepen: kinderen die geen, neerwaartse, of opwaartse sociale mobiliteit hebben ervaren. De uitkomsten laten zien dat, hoewel de verschillen in Zwitserland klein zijn, in beide landen er een kleiner effect van de vaders ideologie is wanneer de kinderen opwaartse mobiliteit hebben ervaren. Zij wijken dus meer af van hun vaders link-rechts positie in vergelijking met kinderen die dezelfde sociaaleconomische positie als hun ouders hebben. In Duitsland zien we dit verschil ook onder kinderen die neerwaartse mobiliteit hebben ervaren.

Figuur 2. Relatie tussen de L-R zelfplaatsing van vaders en hun volwassen kinderen. Analyses op basis van G-SOEP 2005, 2009 en SHP 1999-2017.

Verdere analyse van deze gegevens over tijd, toont aan dat het verschil tussen ouders en kinderen vaak al groter was onder de groep met opwaartse mobiliteit. Dat kan bijvoorbeeld verklaard worden doordat dit proces niet plotseling gebeurt, maar langere tijd in beslag neemt, bijvoorbeeld door het volgen van hoger onderwijs. Het kan dus zijn dat deze kinderen al eerder (geleidelijk) zijn gaan afwijken van de ideologie van de ouders tijdens hun studietijd. Dit raakt ook aan een ander thema dat in hedendaags onderzoek in politiek gedrag een belangrijke rol inneemt: de verschillen in politieke voorkeuren tussen hoger en lager opgeleiden. Verder onderzoek is nodig om de complexiteit verder te ontrafelen van de rol van ouders, onderwijs, en andere levenservaringen in de ontwikkeling van politieke voorkeuren.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: links-rechts, politieke ideologie, politieke psychologie, politieke socialisatie

De vrijheid om tolerant te zijn

door Femke E. Bakker 05/05/2021 1 Reactie

Op 4 en 5 mei ‘staan we even stil bij de vrijheid’. We herdenken de gruwelijke tijd gedurende de Tweede Wereldoorlog, een tijd waarin er geen vrijheid was maar wel oorlog, vernietiging, haat, een tijd waarin de slechtste kanten van de mens vrij op konden borrelen en hun gang gaan. Inmiddels zijn we 76 jaar later. Er is geen oorlog meer, in ieder geval niet in Nederland, en zijn we ‘vrij’. Vrij om te zijn wie we zijn. Vrij om te geloven wat we willen geloven. Vrij om onze eigen mening te bepalen en deze niet onder stoelen of banken te steken. Vrij om levenskeuzes te maken die misschien alleen maar bij onszelf passen, omdat we, zolang we er niemand kwaad mee berokkenen, vrij zijn. Dat staat in onze grondwet verankerd. 

Die verankering in de grondwet betekent echter ook dat de grootste paradox van vrijheid al snel pijnlijk bloot kan worden gelegd: wat voor de één vrijheid betekent kan onvrijheid voor de ander betekenen. Om de extremen van het afgelopen jaar maar even als voorbeeld te gebruiken: Als het de vrijheid van de één is om te geloven dat Corona een door Bill Gates gecreëerde hoax is en dat alle Coronamaatregelen daarom aan de laars gelapt zouden kunnen worden, terwijl het de vrijheid van een ander is om te geloven dat Corona een groot, existentieel want levensbedreigend gevaar is en dat alle maatregelen dus uiterst zorgvuldig nageleefd moeten worden, dan wordt de paradox meteen duidelijk als deze twee mensen elkaar in de supermarkt tegen komen. De één wil zich op minder dan anderhalve meter afstand én zonder mondkapje in de buurt van de ander begeven, terwijl de ander zorgvuldig en met mondkapje (plus gezichtsscherm) flinke afstand wil bewaren. Beiden hebben, vanuit hun eigen perspectief bekeken, ‘gelijk’ dat ze vrij zijn, maar om op een prettige manier samen door één deur (of juist niet) te kunnen gaan, moet er iets anders aan te pas komen dan een beroep op ons recht op vrijheid. 

Tolerantie is de zuurstof van de democratie

De bereidheid om de meningen en het gedrag van mensen die heel anders zijn dan wij te willen verdragen is de doorgaans gebruikte definitie van tolerantie. En onder ‘heel anders’ kan van alles verstaan worden: politieke ideologie, etniciteit, levensstijl, religie, en zelfs mensen waar sterke afkeer voor gevoeld wordt. Tolerantie wordt, vanwege dat ‘willen verdragen’, met regelmaat de zuurstof van de liberaaldemocratie genoemd. Onzichtbaar, niet tastbaar, maar broodnodig om een democratisch systeem te laten werken. Tolerantie opbrengen geeft de ruimte om de ander te respecteren wie zij zijn en hoe ze denken en doen, zonder je eigen gelijk bij hen te moeten halen. 

Toch lijkt een samenleving waarin tolerantie heel gewoon is, soms best ver weg. Zelfs in Nederland, een land dat geroemd wordt als één van de tolerantste ter wereld, wrijft en schuurt het regelmatig tussen mensen met verschillende opvattingen over hoe het leven geleefd dient te worden, iets dat de huidige Coronacrisis geregeld ongenaakbaar bloot legt. Maar hoe zorg je nu dat mensen in een samenleving tolerantie op kunnen gaan brengen? Die vraag speelt al lang bij (onder anderen) politicologen, en een eenduidig antwoord is er nog niet. 

Het aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei verbonden Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg, ook wel VFonds genoemd, heeft onlangs een nieuw beleidsplan en subsidiekader ontwikkeld. Eén van de vier pijlers is het vergroten van de vaardigheden om actief bij te dragen aan de vreedzame samenleving. Deze vaardigheden zouden specifiek ingezet moeten kunnen worden om de polarisatie van de Nederlands maatschappij tegen te gaan. De focus ligt daarbij vooral op ‘de soft skills, vaardigheden om de dialoog aan te gaan, te luisteren en je te verplaatsen in een ander in plaats van je gelijk altijd te willen halen’, aldus de directeur van het VFonds, Lisette Mattaar. Ze noemt het Amsterdamse debatcentrum De Balie en 75 MBO-scholen als plekken waar de afgelopen jaren mensen met zeer verschillende achtergronden, van politici tot CEO’s, met middelbare scholieren in gesprek gingen. 

Regulering van emoties

De laatste jaren is er meer aandacht gekomen voor de rol die emoties kunnen spelen bij het al dan niet cultiveren van tolerantie. Zo blijken negatieve gevoelens, zoals angst of ongerustheid, intolerante gevoelens te versterken. In een vrij recente studie kwam naar voren dat een bewuste regulering van deze emoties kan helpen om intolerante gevoelens te laten afnemen. Ook blijkt het volgen van een specifiek educatieprogramma, waarin er diep wordt ingegaan op de verschillende aspecten van tolerantie, democratische waarden en mensenrechten maar waar ook wordt ingezet op het ontwikkelen van empathie door te bespreken wie de slachtoffers zijn van intolerantie, zijn vruchten af te werpen. Ook inzetten op positieve gedachten en gevoelens van geluk blijkt van invloed op gevoelens van tolerantie. 

Het idee dat het uitwisselen van gedachten kan helpen om je beter in te leven in anderen, met als verwacht gevolg meer begrip en dus ook tolerantie, is niet nieuw en wordt vaak aangedragen als een goede manier om tolerantie te cultiveren. Maar het cultiveren van tolerantie blijkt toch iets minder eenduidig te liggen dan simpelweg met elkaar in gesprek gaan. Zo kunnen persoonlijkheidskenmerken van individuen een rol in het ontwikkelen van hun (in)tolerantie, en blijkt ook dat in sommige gevallen het aanhoren van andermans mening en ideeën juist een tegenovergesteld effect kan hebben: men graaft zich dieper in zijn intolerantie in. 

Wat uit deze studies naar voren komt is dat een bewuste training, waarbij het leren reguleren van emoties en gedachten een rol speelt, tolerantie kan helpen cultiveren. Dat sluit aan bij de gedachte dat tolerantie een bewuste keuze is, of zou moeten zijn, om de mensen waar je eigenlijk tegen bent dezelfde (voor)rechten wilt gunnen. Maar juist dat ‘tegengevoel’ dat om verschillende redenen kan ontstaan, maakt het zo lastig om die regulering van emoties te bewerkstelligen. George E. Marcus, één van de pioniers in het onderzoek naar  politieke tolerantie, zei daarover (vrij vertaald uit het Engels):

Tolerantie hoeft niet te betekenen dat iemand vrij is van vooroordelen, wel dat deze vooroordelen beperkt en gelimiteerd worden.

Met andere woorden, iemand kan vooroordelen hebben en houden, zolang ze bewust ermee omgaan en het niet inzetten om de ander, waar ze een vooroordeel over hebben, te limiteren. Of zoals Amerikanen het zo graag zeggen: “Let’s agree to disagree”. Maar om dat te kunnen, dat ideaal te bereiken, impliceert een gezonde dosis zelfkennis en zelfreflectie, met daar bovenop het bewust kunnen reguleren van emoties en gedachten.

Meditatie als middel

Dat laatste, het bewust leren reguleren van emoties waardoor er positieve gedachten en gevoelens opborrelen om zo tolerantie te cultiveren, maakte mij nieuwsgierig naar welke impact meditatie op gevoelens van tolerantie zou kunnen hebben. Als iemand die zelf al jaren tweemaal daags mediteert, en daarbij ook meditatieles geeft, heb ik ervaren én kunnen zien wat meditatie kan doen. Mensen worden minder reactief, het wordt makkelijker om perspectief te zien tijdens conflicten en gedachten en emoties worden gemakkelijker herkend en weer losgelaten. Een van de eerste dingen die je leert in meditatie is namelijk dat je niet je eigen gedachten bent. Dus besloot ik te gaan onderzoeken of mijn hunch zinnig onderzoek op zou kunnen leveren. 

Uit een flinke stapel (neuro- en sociaal)psychologisch onderzoek weten we inmiddels dat meditatie het welbevinden op individueel niveau positief kan beïnvloeden. Mensen die regelmatig mediteren hebben aantoonbaar lagere stresslevels, kunnen zich beter concentreren, vertonen meer compassie en ervaren minder gedachten waarbij ze zich obsessief op zichzelf richten dan mensen die niet mediteren. Daarbij scoren ze ook significant hoger op pro-sociale attitudes (zie bijvoorbeeld deze metastudie), en lager op een impliciete bias (zie hier).

Deze laatste bevindingen maakten mij nieuwsgierig om dit onderzoek naar de politicologie te willen brengen. Deze studies hebben allemaal individuele effecten onderzocht, waarbij een eventuele interactie met anderen één-op-één was. Wat blijft er overeind van deze effecten als het gaat om politiek en om politieke beslissingen? Politiek bedrijven is een competitief spel op zijn best, waarbij de belangen veel verder reiken dan het individu alleen. In hoeverre kan een individueel welbevinden als bepalende factor overeind blijven als er zoveel meer op het spel staat dan jijzelf? Ik ben vorig jaar met een pilotstudie begonnen en de komende jaren buig ik me over deze en andere vragen, met als eerste doelstelling te onderzoeken in hoeverre meditatie en andere ontspanningstechnieken politieke tolerantie kunnen beïnvloeden. Waarover hopelijk meer in de nabije toekomst.

Mediterende politici in het Verenigd Koninkrijk

In het Verenigd Koninkrijk hebben ze alvast een voorzet gedaan. In 2014 is daar de zogenoemde Mindfulness All-Party Parliamentary Group opgericht, waar zo’n 220 kamerleden van beide huizen samenkomen om te mediteren. De kamerleden zijn enorm enthousiast, zoals in het filmpje zichtbaar is, en als je er debatten op terugslaat, kun je in de transcripten van beide huizen met regelmaat een pleidooi voor het inzetten van mindfulness en meditatie terugvinden door kamerleden die in deze groep zitten. 

Vooralsnog blijft de mogelijke positieve impact van meditatie op politieke processen voor mij een empirische vraag die eerst onderzocht moet worden. En zelfs al zou meditatie een positieve impact hebben, dan blijft de vraag over: hoe krijg je mensen aan het mediteren? Mediteren valt namelijk nooit op te leggen. Niemand kan namelijk gedwongen mediteren. Het is een vrije keuze. Net zoals de keuze om tolerantie te ondersteunen een keuze is. Want dat staat voor mij, als onderzoeker die een steentje bij wil dragen aan de inzichten over het cultiveren van tolerantie, wel overeind. Dat onze zwaarbevochten vrijheid ook de vrijheid is om tolerant te kunnen zijn.

Filed Under: Civil society, Democratie Tagged With: meditatie, Politieke participatie, politieke psychologie, politieke socialisatie, tolerantie, Vrijheid, Vrijheid van meningsuiting

Maken dochters hun ouders progressiever?

door Mathilde van Ditmars 21/04/2021 3 Reacties

Dat familie een belangrijke rol speelt in de politieke ontwikkeling van burgers, is bekend. Het gezin is vaak de context van de eerste kennismaking met politiek, en onderzoek heeft veelvuldig overeenkomsten in politieke voorkeuren aangetoond tussen ouders en hun kinderen. Een kleiner onderzoeksveld houdt zich bezig met de vraag wat de eventuele politieke effecten zijn van de seksesamenstelling in gezinnen. Een van de redenen waarom onderzoekers dit een aantrekkelijke onderzoeksvraag vinden, is dat geslacht van kinderen een geheel onafhankelijk en gerandomiseerd gegeven is. Daarom wordt dit onderzoek als een natuurlijk experiment gezien. Maakt het uit of je een oudere zus of een oudere broer hebt, voor je politieke voorkeuren en ideeën over genderrollen? Heeft het hebben van een dochter politieke effecten op een vader, omdat hij daardoor bewuster is van de rol van vrouwen in de samenleving?

Genderrollen en zussen

Er is toenemende aandacht voor bestaande genderrollen en -stereotypes in de samenleving. Ook in de gezinssfeer spelen deze vaak een rol: in Nederland besteden vrouwen bijvoorbeeld meer tijd aan huishoudelijk werk dan mannen (zie hier een vergelijking met andere EU-landen). De seksesamenstelling van kinderen in een gezin kan van invloed zijn op de aanwezige genderrollen.

Onderzoek heeft aangetoond dat als in een gezin de oudste een jongen is, en de jongere kinderen meisjes zijn, dit traditionele genderrollen en huishoudelijke taakverdelingen in de hand werkt. De (jongere) dochters in dergelijke gezinnen krijgen dan meer traditioneel huishoudelijke “vrouwen”-taken toebedeeld dan deze oudste zoon. Een studie toont aan, gebaseerd op die redenering, dat mannen met jongere zussen zich vaker als Republikeins identificeren, en meer conservatieve posities innemen over genderrollen. Tegelijkertijd laat ander onderzoek zien dat het hebben van een oudere zus (in vergelijking met een broer) juist een progressief effect heeft. De onderliggende redenering is dat een oudere zus zorgt voor socialisatie in meer vrouwelijke (politieke) voorkeuren, en zorgt voor meer steun voor vrouwvriendelijk (progressief) beleid.

De tegenstrijdige resultaten laten zien dat het niet geheel duidelijk in welke richting de politieke effecten van deze verschillende familiedynamieken werken, en waarom. Ook zijn deze studies gebaseerd op de Verenigde Staten, en er is geen vergelijkend onderzoek.

Maken dochters hun ouders progressiever?

Een gerelateerd onderzoeksveld houdt zich bezig met de vraag wat de politieke effecten zijn van het hebben van dochters in vergelijking met zonen. De redenering is dat het hebben van een dochter met name een vader bewust maakt van de rol van vrouwen in de samenleving, en daar politieke effecten van waarneembaar zijn. In de afgelopen jaren zijn er hier verschillende onderzoeken over gepubliceerd, opnieuw met tegengestelde effecten.

Sommigen laten zien dat vaderschap van dochters samengaat met Republikeinse partij-identificatie, en meer conservatieve posities op gender-gerelateerde issues zoals abortus, tienerseks en positieve discriminatie. Aan de andere kant, op basis van andere gegevens, wordt ook aangetoond dat vaders van dochters juist progressievere attitudes laten zien, ook op genderkwesties. Een recent artikel bespreekt deze tegenstrijdige resultaten, en toont grotere steun voor gendergelijkheid-gericht beleid onder vaders wiens eerste kind een dochter is (maar zie ook deze reactie). De resultaten worden verklaard met de redenering dat voor het eerst vader worden van een dochter een belangrijke socialiserende ervaring is, die over het algemeen leidt tot meer steun voor gendergelijkheid.

Effecten van dochters op Nederlandse vaders en moeders?

Deze onderzoeken zijn wat omstreden, mede door de tegenstrijdige resultaten. Het grootste deel van deze onderzoeken is uitgevoerd in de Verenigde Staten, en wanneer statistisch significante effecten worden waargenomen, zijn ze vaak erg klein. Ook zijn verschillende manieren om te kijken naar de impact van dochters of zussen (geslacht van het oudste kind, de verhouding dochters/zonen, een oudere of juist een jongere zus vs. een broer, etc.).

Kunnen we in Nederland dit soort effecten waarnemen, waarin we verschillen zien in politieke voorkeuren op basis van geslacht van het eerste kind? Ik heb een aantal analyses uitgevoerd met een subset van de Nederlandse data van de European Social Survey (2006 en 2018) om deze vraag te beantwoorden.*  Helaas is er voor deze groep respondenten geen informatie beschikbaar voor genderideologie of gerelateerde beleidsvoorkeuren. De groep respondenten is relatief klein, dus voorzichtigheid is wel geboden bij het interpreteren van deze resultaten. Een set simpele, voornamelijk beschrijvende analyses laat zien dat er gemiddeld genomen geen duidelijke politieke verschillen zijn tussen respondenten op basis van het geslacht van hun eerste kind. Ik kijk hierbij naar zowel vaders als moeders.

Figuur 1. Analyses gebaseerd op European Social Survey 2006, 2018.

Ten eerste zien we geen verschillen op basis van partijvoorkeur, zoals zichtbaar in Figuur 1. Als ouders met een oudste dochter echt sterkere voorstanders zouden zijn van beleid dat gendergelijkheid bevordert, zouden we kunnen verwachten dat ze meer steun laten zien voor linkse partijen. Het stemgedrag van de respondenten in de laatste Tweede Kamerverkiezingen vertoont geen structurele verschillen op basis van het geslacht van het oudste kind, voor zover vaders als moeders. Ook al zijn er misschien verschillen in houdingen over gendergelijkheid, ze worden in elk geval niet gereflecteerd in stemgedrag.

Figuur 2. Analyses gebaseerd op European Social Survey 2006, 2018.

Figuur 2 toont gemiddelde posities op de links-rechts schaal voor de verschillende groepen. Als ouders (vaders) van dochters inderdaad progressiever zouden zijn, door grotere steun voor gendergelijkheid, zou dit wellicht leiden tot meer linkse zelfplaatsing. We zien hier echter geen, of heel kleine, verschillen in gemiddelde links-rechts posities. Ook is er geen verschil in het effect tussen vaders en moeders. Hoewel het verschil tussen mannen en vrouwen lijkt iets groter onder respondenten wiens oudste kind een dochter is, is dit niet statistisch significant (p=0.09). We zien dus ook geen duidelijke structurele verschillen in links-rechts posities tussen respondenten op basis van het geslacht van het oudste kind.

Op basis van deze beschrijvende analyses kunnen we dus niet concluderen dat de (soms tegenstrijdige) politieke effecten naar sekse van oudste kind die in de VS zijn aangetoond, ook in Nederland worden waargenomen. Als we de redenering van de onderzoekers in dit veld volgen, zouden we vooral dergelijke “dochter-effecten” voor vaders moeten waarnemen. Deze analyses laten hier geen steun voor zien. Enquêtes met vragen over houdingen ten aanzien van vrouwenemancipatie, gendergelijkheid en beleid, zouden wellicht meer subtiele verschillen kunnen aantonen, die niet worden gereflecteerd in stemgedrag of links-rechts posities.

* Alleen 2018 en 2006 data is hier gebruikt, omdat daarin naast het geslacht van de thuiswonende kinderen, ook het totaal aantal kinderen van de respondenten wordt vermeld. Alleen als deze twee aantallen aan elkaar gelijk zijn, weten we dus het geslacht van het eerstgeboren kind. Het totaal aantal respondenten in deze groep is 909. Helaas zijn er geen genderideologie vragen beschikbaar voor deze subset van respondenten uit 2018 en 2006.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Overig Tagged With: familie en politiek, gender, genderrollen, ideologie, politieke psychologie, politieke socialisatie

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Episode 77 – The importance of social norms in the age of pandemics, with Pavan Mamidi

Media-aandacht voor wetgeving: topsalarissen, staatshoofden en het leenstelsel

Luisteren politici naar burgerparticipatie?

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in