• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Publieke opinie

Plaatjes van de electoraatjes: het kiezerspotentieel van Nederlandse partijen

door Matthijs Rooduijn 10/03/2023 1 Reactie

Op 15 maart gaan we naar de stembus voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Wat is de electorale stand van zaken? De laatste peilingen laten interessante verschuivingen zien, met name aan de rechterkant van het politieke spectrum.

In deze blog ga ik niet in op hoe de partijen er op dit moment voor staan. In plaats daarvan zoom ik wat meer uit, en bekijk ik in meer algemene zin wat het kiezerspotentieel is van Nederlandse politieke partijen.

Dat doe ik door te kijken naar data van het LISS-panel. Ongeveer een jaar geleden hebben onderzoekers van dit panel aan respondenten gevraagd om voor iedere partij aan te geven hoe groot de kans was dat ze op die partij zouden stemmen als er die dag verkiezingen voor de Tweede Kamer waren.  

Ik heb op basis van deze informatie per partij berekend wat het percentage kiezers is dat het mogelijk acht op die partij te stemmen. Specifiek heb ik gekeken naar wat het percentage van het electoraat is dat de kans een stem op een partij uit te brengen schat op groter dan 0%, 10%, 25% en 75%. Als mensen de kans op groter dan 0% schatten dan is het dus mogelijk dat ze op de betreffende partij zullen stemmen. Als ze de kans op groter dan 75% schatten is het waarschijnlijk dat ze er op zullen stemmen.

Twee voorbehouden. Ten eerste is dit de stand van zaken van een jaar geleden. Things have changed. Maar dat is waarschijnlijk minder erg voor dit soort data dan voor daadwerkelijke stemintenties. Ten tweede gaat de vraag over de kans dat iemand op een bepaalde partij zou stemmen als er op dat moment verkiezingen zouden zijn. Het is dus mogelijk dat mensen op dat moment zeker weten dat ze op partij X zouden stemmen, maar het ook nog steeds mogelijk achten op een ander moment op een andere partij te stemmen. We moeten de resultaten hieronder dus met enige terughoudendheid interpreteren.

Wat zijn de meest in het oog springende bevindingen?

Figuur: Per partij het percentage van het electoraat dat aangeeft dat de kans op deze partij te stemmen groter is dan 0%, 10%, 25% en 75%

D66 heeft het grootste kiezerspotentieel. 67% van de kiezers (dus twee derde!) kan zich voorstellen op de partij van Sigrid Kaag te stemmen (zie de donkerblauwe staaf). Maar van dit electorale potentieel van D66 ziet maar een vijfde deel een grote kans op de partij te stemmen: het percentage kiezers dat zegt dat de kans op de sociaalliberalen te stemmen groter is dan 75% is 13% (zie de heel lichtblauwe staaf). De ‘waarschijnlijk-mogelijk-verhouding’ is bij D66 dus 1:5.

Een iets kleiner maar nog steeds aanzienlijk deel van het electoraat ziet zichzelf op de VVD stemmen (61%). Maar de waarschijnlijk-mogelijk-verhouding is hier heel anders, namelijk 1:3. 22% van de kiezers acht de kans op de VVD te stemmen groter dan 75%. Dit suggereert dat het kiezerspotentieel van de partij van Mark Rutte wat stabieler is dan dat van D66.

Het is opvallend dat de PvdA als nummer 3 uit de bus komt. Hoewel de partij het al jaren slecht doet bij verkiezingen, behoren de sociaaldemocraten voor veel kiezers blijkbaar nog steeds tot de kanshebbers. 60% van het electoraat sluit het niet uit op de sociaaldemocraten te stemmen. Maar de partij heeft erg veel moeite dit potentieel te verzilveren. Maar 9% van de kiezers acht de kans op de sociaaldemocraten te stemmen groot, en dat is iets minder dan zeven keer kleiner dan het percentage dat überhaupt een kans ziet op de PvdA te stemmen (waarschijnlijk-mogelijk-verhouding = 1:7). Samengevat: de PvdA lijkt het, gezien de verkiezingsresultaten van de afgelopen jaren, behoorlijk verbruid te hebben bij veel kiezers. Maar de deur staat nog op een kier, want een flink deel van het electoraat acht een stem op de partij nog steeds denkbaar.

Het potentieel van GroenLinks is iets kleiner dan dat van de PvdA. 55% acht het niet ondenkbaar op de partij te stemmen. Maar ook voor de partij van Jesse Klaver geldt dat het percentage kiezers dat de kans op de partij te stemmen groot acht vele malen (namelijk negen keer) kleiner is. De SP lijkt relatief gezien een wat stabielere achterban te hebben. Het percentage kiezers dat de kans op die partij te stemmen op groter dan 0% schat is kleiner dan bij GroenLinks. Maar het percentage kiezers dat de kans op groter dan 75% schat ligt dan weer net iets hoger (al is dit verschil waarschijnlijk niet statistisch significant). De waarschijnlijk-mogelijk-verhouding is 1:9 bij GroenLinks en 1:6 bij de SP

De CDA is qua grootte van het kiezerspotentieel op alle vlakken vrijwel identiek aan de SP. Dit is opvallend. Van de traditionele grote middenpartijen weten we dat het slecht gaat met zowel PvdA als CDA. Maar voor het CDA lijken meer kiezers de deur echt te hebben dichtgedaan dan voor de PvdA. Al met al ziet de toekomst er dus niet al te rooskleurig uit voor de partij. De hoop bij de christendemocraten lijkt nu gevestigd te zijn op een nieuw, potentieelverhogend, verhaal.

Opvallend genoegen scoren de PVV, de Partij voor de Dieren en Volt allemaal tegen de 40%. Maar als we gaan kijken naar het percentage kiezers dat de kans op deze partijen te stemmen op groter dan 75% schat, zien we een volledig ander beeld. Bij de PVV is dat 12% (verhouding = 1:3), bij de PvdD 6% (verhouding = 1:6) en bij Volt 3% (verhouding = 1:13). Dit laat mooi zien dat de PVV een behoorlijk stabiel kernelectoraat heeft, maar dat er op dat vlak vooral voor Volt nog flink wat werk aan de winkel is. Dat zal met name ook met de naamsbekendheid van die partij te maken hebben.

Van de overige partijen valt op dat de BBB een nog relatief beperkt potentieel heeft. Ik vermoed dat dit inmiddels flink is veranderd. Nogmaals: de data die ik hier heb gebruikt zijn van een jaar geleden. In de tussentijd heeft de BBB een gigantische groei doorgemaakt in de peilingen. Meer mensen zullen het mogelijk achten op de partij te stemmen.    

Ik vermoed dat analyses van het potentieel van politieke partijen minder gevoelig voor grote schommelingen zijn dan peilingen van daadwerkelijk stemgedrag of stemintenties. En dan vooral als we ons richten op het percentage van het electoraat dat de kans een stem op een partij uit te brengen schat op groter dan 0%. Hoe meer we richting de 100% gaan, hoe meer het antwoord momentgevoelig wordt. (We komen immers steeds dichter bij de daadwerkelijke stemintentie.) Toch blijft het interessant om te kijken in hoeverre er verschuivingen in het potentieel optreden. TBC dus, zodra er recentere data zijn.

Afbeelding: “2e Kamer” van Ron de Boom (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Provinciale Statenverkiezingen, Publieke opinie, verkiezingen

Heeft een wegblokkade zin?

door Simon Otjes 30/01/2023 2 Reacties

Zaterdag bezette Extinction Rebellion de A12 in Den Haag om te protesteren tegen belastingvoordelen en subsidies voor de fossiele industrie. De blokkade is door de politie opgebroken. Het Openbaar Ministerie achtte deze blokkade strafbaar, omdat deze gevaarlijk en ontwrichtend zou zijn. De demonstranten kozen voor een strategie van burgerlijke ongehoorzaamheid, waarbij ze de wet schonden maar geen geweld gebruikten. Na vijf uur was de laatste demonstrant door de politie van de weg verwijderd.

Wat is effectief?

Zo’n wegblokkade roep de vraag op in hoeverre deze vorm van actie voeren effectief is. Het is een voorbeeld van wat in de literatuur ‘niet-normatief protest’ genoemd wordt. Dat wil zeggen dat bestaande normen of wetten met dit protest geschonden worden. Wat zegt wetenschappelijk onderzoek hierover?

De eerste vraag is natuurlijk wat we bedoelen met effectiviteit. Er zijn twee relevante variabelen om over na te denken: in welke mate mensen het eens zijn met de demonstranten en het belang dat zij hechten aan het thema. Daarnaast zijn er twee verschillende groepen die activisten kunnen beïnvloeden: burgers en politici.

We kijken hier dus naar effectiviteit in termen van het publiek dat zijn mening verandert naar aanleiding van een demonstratie. Dat hoeft niet de enige reden te zijn waarom mensen demonstreren: dat kan ook expressief zijn, dat wil zeggen om uiting te geven aan hun grieven.

Het activistendilemma

Sociaal-psycholoog Feinberg en collega’s gebruiken in dit artikel experimenteel onderzoek om te kijken hoe burgers reageren op demonstraties. Ze laten mensen een krantenartikel lezen over een actiegroep waarbij ze de mate waarin het protest normen schendt, laten variëren.

Als respondenten over een protest lezen dat normen schendt, zijn ze minder geneigd zijn de demonstranten te steunen dan als zij lezen over protest dat geen normen schendt. Ook waren respondenten minder geneigd om zich aan te sluiten bij de beweging. Ten slotte waren respondenten ook minder geneigd het doel van het protest te steunen. Zij repliceren dit in aantal deelstudies waarbij ze naar verschillende soorten protest kijken (met zowel typisch linkse als rechtse demonstranten). Hiertussen zit een specifieke studie van het effect van het ontregelen van het verkeer ten opzichte van een demonstratie. Ook zo’n demonstratie reduceert de steun voor de demonstranten en hun doelen.

Het mechanisme dat zij tussen de demonstratie en deze reactie zien, is de mate waarin mensen zich identificeren met de demonstranten. Naar mate mensen het gedrag van de demonstranten als minder moreel zien, is de sociale identificatie met deze demonstranten zwakker. Via deze variabelen is ook de steun voor het protest lager. Hun onderzoek ondersteunt dit mechanisme.

Veel onderzoek over het effect van protest op het belang dat mensen hechten aan thema’s ken ik niet. Er is wel onderzoek dat laat zien dat des te gewelddadiger een protest is, des te meer media er over schrijven (bv. dit artikel van Myers en Caniglia).

Feinberg en collega’s spreken daarom over het activistendilemma: protest dat normen schendt, krijgt meer media-aandacht dan protest dat binnen de lijntjes kleurt. Tegelijkertijd vervreemdt dergelijk protest omstanders. Ook heeft het een negatief effect op publieke steun voor de beweging en het doel dat de beweging nastreeft.

Een eerste conclusie op basis van dit onderzoek is dat protest dat de wet breekt, zoals het recente protest van Extinction Rebellion, waarschijnlijk een negatief effect heeft op de steun, voor in dit geval, klimaatbescherming.

Geweldloos protest

In een andere studie proberen Shuman en collega’s verder zulk normoverschrijdend protest uit te pellen. Ze maken binnen normoverschrijdend protest een onderscheid tussen gewelddadig en geweldloos protest. Zo ontstaat een categorie van geweldloos maar normoverschrijdend protest, zoals burgerlijke ongehoorzaamheid. Een dergelijk protest is aan de ene kant ontregelend maar aan de andere kant communiceert het de constructieve intenties van de demonstranten. Dit zou het meest effectief zijn in het genereren van steun. Het trekt aandacht maar omdat het niet gewelddadig is, leidt het niet tot een negatieve reactie.

Ze kijken in hun studies naar situaties waarin een minderheid concessies vragen van een meerderheid. Hun casussen omvatten de relatie tussen bijvoorbeeld Arabische en Joodse Israeli’s of tussen witte en zwarte Amerikanen. Ze houden bovendien rekening met de mate waarin respondenten zichzelf verbonden weten met de meerderheidsgroep.

Ze onderzoeken dit aan de hand van experimentele studies die lijken op het werk van Feinberg et al. Maar ze kijken ook naar een survey. Hier kunnen ze kijken in hoeverre mensen op de hoogte waren van een dergelijk geweldloos maar normoverschrijdend protest. Deze laatste deelstudie is interessant omdat het specifiek over het blokkeren van wegen gaat. Maar vanwege het niet-experimentele karakter is het echter de zwakste deelstudie in het artikel.

Shuman en collega’s vinden in al hun analyses dat geweldloos normoverschrijdend protest de steun voor concessies aan de minderheid vergroot onder mensen uit de meerderheid die eerder niet geneigd zouden zijn om dergelijke concessies te maken. Shuman en collega’s concluderen hieruit dat disruptief protest dat de constructieve intenties van de demonstranten communiceert het meest effectief is.

De zwakte van de studie is dat Shuman en collega’s erg veel invullen in hoe mensen dat niet-gewelddadig verzet zien. De mate waarin er echt constructieve intenties worden geuit door de demonstranten of worden opgevangen door de omstanders is onduidelijk. Ze denken dat dit mechanisme een rol speelt. Anders dan in de studie van Feinberg en collega’s testen ze dit mechanisme niet.

Deze studie wordt echter verder ondersteund door ander, historisch onderzoek. Zo laat Omar Wasow zien dat burgerlijke ongehoorzaamheid van de zwarte burgerrechtenbeweging uit de jaren ’60 de mening van burgers heeft beïnvloedt, richting de zwarte minderheid. Wasow kijkt naar verkiezingsuitslagen en specifiek hoe goed Democraten het bij de verkiezingen doen. Waar mensen geweldloos maar normoverschrijdend geprotesteerd hebben, doen de Democraten het beter.  Gewelddadig verzet verkleint steun voor de Democratische Partij.

Gewelddadig protest

Waar het gaat om gewelddadig protest, is het onderzoek minder eenduidig. Simpson, Willer en Feinberg richten zich op een situatie waarbij twee demonstrerende groepen tegenover elkaar staan en beiden wel of geen geweld gebruiken. In dit geval kijken ze naar witte nationalisten en anti-racisten. Ze gebruiken een vergelijkbaar experiment als Feinberg al eerder toepaste. Ze laten zien dat de steun voor de groep die geweld gebruikt, afneemt. Datzelfde geldt voor de mate waarin de groep als redelijk gezien wordt. Het gebruik van geweld door de ene groep, kan zelfs de steun voor de andere kant vergroten.

Een ander studie van Shuman en collega’s kijkt naar protesten als onderdeel van de BlackLivesMatter-beweging waarbij wel geweld werd gebruikt. Ze onderscheiden gemeenten waar geen BLM-protesten waren, waar slechts geweldloze BLM-protesten waren en waar gewelddadige en geweldloze BLM-protesten waren. Shuman en collega’s construeren een quasi-experiment waarbij respondenten uit verschillende gemeenten worden geselecteerd die zoveel mogelijk op elkaar lijken. Ze proberen hierbij ook zoveel mogelijk te controleren voor andere verschillen tussen gemeenten. Ze vinden dat conservatieven uit gemeenten waar zowel gewelddadige als geweldloze BLM-protesten waren, meer progressieve opvattingen hebben over het optreden van de politie; dat wil zeggen zij delen de doelen van BLM meer. Een aantal van hun deelstudies geven aan dat dit effect geconcentreerd is in relatief progressieve gemeenten.

Belangrijk is dat niet een echt experiment is: ze vinden een structureel verschil tussen respondenten uit verschillende gemeenten, maar geen verandering van mening van specifieke respondenten. Ze kunnen in deze studies bovendien niet testen welke mechanismen hierachter zitten. De effecten die ze vinden zijn klein, geconcentreerd bij een deelgroep of komen slechts onder bepaalde voorwaarden voor.

Uit onderzoek van Enos en collega’s over een andere rel tegen politiegeweld, komt een enigszins vergelijkbaar patroon naar voren. Zij laten kijken naar het effect van rel in Los Angeles over politiegeweld tegen een zwarte man. Ze vinden dat in de wijken waar er gereld werd, meer zwarte én witte burgers zich als kiezer registreerden. Bovendien registreerden deze personen zich als Democraat. Ten slotte werden in deze wijken in referenda progressievere keuzes gemaakt dan waar er niet gereld werd.

We moeten oppassen om heel harde conclusies hieruit te trekken. Politicologen maken een onderscheid tussen specifieke en diffuse belangen: dat wil zeggen om een deelbelang van een minderheid of om een belang dat iedereen in de samenleving deelt. De studies van Shuman en Enos laten zien hoe protest de dynamiek tussen minderheid en meerderheid beïnvloedt. Klimaatprotest gaat echter om een gemeenschappelijk belang.

Bovendien waar het gaat om de mogelijke positieve gevolgen van protesten met geweld is dit bewijs veel minder sterk dan het experimentele bewijs van Feinberg en Shuman zelf. Dit laat juist de negatieve gevolgen van geweld laat zien. Een probleem is dat deze studies uiteindelijk geen controle hebben over allerlei andere factoren die publieke opinie kunnen veranderen. Ook kan de samenstelling van wijken en gemeenten door andere factoren verschillen of veranderen. Ten slotte wordt in de studie van Enos en Wasow de steun voor bepaalde partijen gebruikt als grove proxies voor opinies over bevolkingsgroepen.  

Al met al: ik hoop niet dat u de conclusie trekt uit dit onderzoek dat de wetenschap stelt dat je met gewelddadig protest meer bereikt dan met geweldloos protest. Van alle studies waar ik hier naar heb gekeken, is het bewijs voor mogelijke positieve effecten van gewelddadig protest zonder meer het zwakst.

Protest & politici

De tweede vraag is hoe politici reageren op protest. In een experimentele studie kijken Wouters en Walgrave naar hoe berichten over een protest de mening van Belgische Kamerleden veranderen. Dit is een bijzonder onderzoek omdat we nauwelijks experimenteel onderzoek naar politici hebben. Ze kijken naar het belang dat deze politici hechten aan thema’s (of ze het bericht interessant vonden en naar voren zouden brengen naar collega’s). Ook kijken Wouters en Walgrave naar de positie van politici op dat thema (of ze sympathiseren en instemmen met de demonstranten). In hun experiment nemen ze een aantal kenmerken van het protest mee. Drie relevante kenmerken zijn het aantal demonstranten, de mate waarin ze verenigd zijn en de mate waarin de demonstranten zich waardig gedragen: zijn de demonstranten gewelddadig of vreedzaam. Het specifieke experiment ging om demonstraties over migratie.

Twee factoren dragen bij aan de mate waarin politici belang hechten aan het thema van de demonstratie: het aantal demonstranten en de mate waarin ze verenigd zijn. Als er meer demonstranten zijn en deze dezelfde boodschap uiten, achten politici het thema belangrijker. Of de demonstratie gewelddadig of geweldloos was, doet er niet toe voor het belang dat politici hechten aan het thema.

Waar het gaat om het overtuigen van de politici komt dit er als derde factor bij. Politici zijn het meer eens met geweldloze demonstranten, met verenigde de demonstranten en met talrijke demonstranten.

Conclusies

Wat zijn de implicaties van deze studies voor protestbewegingen? Als we de indeling maken tussen protest dat normoverschrijdend is en protest dat binnen de wettelijke lijnen kleurt, dan komt protest dat binnen de wettelijke normen valt er het beste uit. Dit overtuigt zowel burgers als politici. Normoverschrijdend protest levert wel media-aandacht (en politieke aandacht) op maar heeft juist een negatief effect op zowel publieke en elite-opinie. Dat is de kern van het activistendilemma.

Het is te simpel om een demonstratie als die van Extinction Rebellion gelijk te stellen aan alles in de categorie “normoverschrijdend protest”. Dit omvat ook bedreigingen, rellen, schade aan auto’s of gebouwen en geweld tegen personen. Deze demonstranten zoeken expliciet de combinatie van niet-gewelddadig maar wel normoverschrijdend protest op. Hier is wel onderzoek naar maar, voor zo ver ik dat kan overzien, richt dat zich sterk op een dynamiek tussen een meerderheid en een minderheid. Dat onderzoek suggereert dat juist burgerlijke ongehoorzaamheid overtuigend werkt op mensen uit de meerderheid die eerder weinig sympathie voor de minderheid hadden. Maar klimaatprotest gaat juist om een gedeeld, gemeenschappelijk belang, waarbij deze dynamiek dus niet speelt.

Meer onderzoek is nodig. Dat is altijd waar. Dat geldt nu zeker waar het gaat om het effect van protest op de prioriteit die kiezers hechten aan thema’s. En wat het effect is van geweldloos normoverschrijdend protest bij diffuse belangen in plaats van specifieke minderheidsbelangen. Ook denk ik dat het goed is om de mechanismen die Shuman en collega’s zien, expliciet te testen. Ze leggen de nadruk op het communiceren van de goede intenties van demonstranten. Ik denk dat de communicatieve kwaliteiten van de woordvoerders en de narratieven die zij gebruiken dan zeker mee genomen moeten worden.

Filed Under: Civil society, Kiezers en publieke opinie Tagged With: A12, experiment, Extinction Rebellion, protest, Publieke opinie

Oorlog in Oekraïne: keerpunt in de publieke opinie over de EU en immigratie in Nederland?

door Sander Kunst, Sander Steijn 01/12/2022 1 Reactie

Op 24 februari 2022 viel het Russische leger Oekraïne binnen. Het markeerde het begin van het grootste militaire conflict op het Europese continent sinds de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de Europese Unie (EU) zelf niet direct betrokken is bij de oorlog, heeft zij wel een sleutelpositie ingenomen binnen het conflict door het leveren van wapens en financiële middelen aan Oekraïne, het opvangen van vluchtelingen en het opleggen van sancties aan Rusland. Tegen deze achtergrond bestempelde de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, de oorlog dan ook als een watershed moment voor de EU en hoe moet worden aangekeken tegen haar betekenis en functioneren in de toekomst.

Hoewel Europese leiders de oorlog in Oekraïne mogelijk beschouwen als een keerpunt in hoe moet worden nagedacht over Europese samenwerking, is het de vraag of deze wending ook zichtbaar is in de Nederlandse publieke opinie over de EU, en, breder genomen, globalisering. Is deze opinie wezenlijk veranderd na de Russische invasie? En zien we hierin verschillen tussen groepen in de Nederlandse samenleving? We maken gebruik van hoogwaardige publieke-opiniedata om een beter beeld te krijgen of de oorlog in Oekraïne ook een watershed moment is geweest in hoe Nederlanders tegen de EU en immigratie aankijken.

Verwachting: oorlog verandert steun EU en opvattingen over migratie
Waarom zouden we kunnen verwachten dat er sinds de oorlog in Oekraïne mogelijk een verschuiving in de publieke opinie heeft plaatsgevonden over hoe inwoners in Nederland aankijken tegen de EU? Ten eerste kan er op de korte termijn een zogenoemd rally ‘round the flag-effect hebben opgetreden. Een dreiging van buitenaf, zoals een terroristische aanslag of pandemie, kan voor een (tijdelijke!) stijging in het vertrouwen in de nationale overheid (of leiders) zorgen. Mensen zijn bang, en het daadkrachtig optreden in tijden van crisis van politieke gezagsdragers kan hen een flinke boost in steun en vertrouwen opleveren. Het optreden van de EU, bijvoorbeeld door het leveren van wapens aan Oekraïne, kan zodoende mogelijk een rally round the European flag-dynamiek op gang hebben gebracht, met als gevolg dat Nederlanders de EU meer zijn gaan waarderen (zie bijvoorbeeld deze studie onder Europese studenten). Ten tweede kan de oorlog, meer structureel op de langere termijn, ervoor gezorgd hebben dat burgers zich bewuster zijn geworden van de internationale verwevenheid van Nederland. Hierdoor kan de oorlog het belang van ‘samen sta je sterker’ binnen de EU, een argument dat vaak door burgers wordt genoemd als reden om het EU-lidmaatschap te steunen, verder onderstrepen.

Daarnaast zouden opvattingen over migratie veranderd kunnen zijn sinds de inval in Oekraïne. De komst van Oekraïense vluchtelingen heeft er onder meer voor gezorgd dat mensen geconfronteerd worden met migratie, bijvoorbeeld via de media. Dat kan mogelijk percepties van (materiële en culturele) dreiging onder delen van de bevolking oproepen, met als gevolg een versterkt anti-immigratiesentiment. Oekraïense vluchtelingen werden echter veelal warmer ontvangen dan vluchtelingen uit landen als Syrië tijdens de zogenoemde ‘vluchtelingencrisis’. Het is dus mogelijk dat deze Oekraïense vluchtelingenstroom de algemene percepties over migratie in mindere mate beïnvloed heeft.

Onderzoek: kijken met Nederland in Beeld        
Om erachter te komen of en hoe de publieke opinie daadwerkelijk veranderd is, maken we gebruik van de enquête Nederland in Beeld (NiB). NiB is het continue onderzoeksinstrument van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), uitgevoerd in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), en is in juli 2021 van start gegaan. Elke maand wordt een willekeurige steekproef van inwoners van Nederland (18+) getrokken uit het bevolkingsregister en benaderd om de enquête in te vullen. Gezamenlijk geven deze respondenten, na weging als correctie voor non-respons, een goede afspiegeling van de Nederlandstalige volwassen bevolking. Omdat de enquête continu afgenomen wordt en een groot aantal waarnemingen behelst (~400 respondenten per maand), kunnen we op maandniveau rapporteren over onder andere de (politieke en sociale) stemming onder Nederlanders. Ook kunnen we hiermee rapporteren over opvattingen over specifieke issues, zoals de EU, immigratie en open grenzen. Om de verwachtingen te testen dat de oorlog in Oekraïne zorgt voor een verandering in steun voor de EU en migratie, maken we gebruik van vier stellingen in NiB. Twee gaan hier specifiek over de EU, namelijk:

  1. Het is een goede zaak dat Nederland lid is van de EU.
  2. De politiek in Den Haag heeft te veel macht overgedragen aan Brussel.

    De twee stellingen over immigratie en culturele verscheidenheid zijn:
  3. Nederland zou een prettiger land zijn als er minder immigranten zouden wonen.
  4. De aanwezigheid van verschillende culturen is winst voor onze samenleving.

Resultaten: geen grote verschuivingen in opvattingen globaliseringskwesties

Hoe heeft de publieke opinie in Nederland zich ontwikkeld op deze vier stellingen? Is de oorlog in Oekraïne een kantelpunt? Figuur 1 geeft de ontwikkelingen over de tijd tussen juli 2021 en juni 2022 weer. Gemiddeld genomen steunen Nederlanders in grote mate het EU-lidmaatschap (linksboven), maar ze zijn ook kritisch als het aankomt op bijvoorbeeld het afstaan van soevereiniteit aan de EU (rechtsboven). Sinds het begin van de oorlog in Oekraïne vinden er over het algemeen weinig verschuivingen plaats in de publieke opinie over de EU, laat staan dat we kunnen spreken van een keerpunt. Alleen bij steun voor het EU-lidmaatschap is er een lichte stijging na februari 2022, maar deze stijging is slechts 1/8 van een standaarddeviatie. Onze gegevens suggereren dus dat er in ieder geval geen grote verschuiving heeft plaatsgevonden in deze opvattingen. Daarnaast zijn ook de percepties op immigratie (linksonder) en culturele diversiteit (rechtsonder) niet fundamenteel verschoven.

Figuur 1. Stabiliteit in opvattingen overheerst (met 95% betrouwbaarheidsinterval)

Bron: NIB (SCP 2022)

Onderwijsniveau blijft belangrijke scheidslijn   
Zijn er mogelijk wel verschillende onderliggende dynamieken in de publieke opinie tussen bepaalde groepen? Voornamelijk onderwijsniveau komt keer op keer naar voren als een belangrijke scheidslijn in hoe Nederlanders naar de EU en globalisering kijken: mensen met maximaal een mbo-diploma staan veelal terughoudender tegenover deze kwesties dan hbo- en wo-geschoolden. Volgens de literatuur zou onderwijs niet alleen zorgen voor een kosmopolitische blik op de wereld, maar brengt het ook vaardigheden bij waarmee men meer kan profiteren van de voordelen die globalisering biedt. Hierdoor kijkt deze groep positiever aan tegen zaken zoals de EU, immigratie, en open grenzen.             

Voor het leeuwendeel van onze uitkomsten zijn sinds de oorlog de onderliggende groepsverschillen stabiel gebleven. Een uitzondering is ook hier steun voor het EU-lidmaatschap. Hoewel hbo- en wo-opgeleiden gemiddeld nog steeds positiever zijn dan mensen met een opleiding tot en met mbo-niveau, zijn de verschillen iets kleiner sinds de Russische invasie. Dit lijkt voornamelijk gedreven door de groep tot en met mbo-niveau; zij zijn gemiddeld positiever geworden. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat er substantiële onzekerheidsmarges en schommelingen van maand tot maand zijn (zie ook figuur 2).

Figuur 2. Steun voor EU-lidmaatschap naar opleidingsniveau (met 95% betrouwbaarheidsinterval)

Bron: NIB (SCP 2022)

Conclusie: Geen watershed moment in de publieke opinie

Het SCP liet in eerdere publicaties al zien dat Nederlanders in het algemeen genuanceerd denken over specifiek de EU maar ook over globalisering in bredere zin. Inwoners zien zowel voor- als nadelen. De meerderheid steunt het EU-lidmaatschap, maar is tegelijkertijd kritisch als het aankomt op bijvoorbeeld haar functioneren, de financiële kosten en het verlies van nationale soevereiniteit. Heeft de oorlog in Oekraïne dit beeld veranderd? Gebaseerd op onze resultaten lijkt dit geen watershed moment te zijn in hoe burgers aankijken tegen de EU en thema’s als immigratie en culturele diversiteit. Er is dan ook geen aanleiding om deze eerdere conclusies aan te passen. Een belangrijke kanttekening is dat we kijken naar vrij algemene percepties over de EU. Het is goed mogelijk dat er wel verschuivingen zichtbaar zijn op specifiekere beleidsterreinen, zoals defensie of energiebeleid. Het SCP zal dan ook in de komende jaren de vinger aan de pols blijven houden om deze opvattingen te verkennen en duiden.

Afbeelding: Nederland Amsterdam 2022 Een Demonstratie Tegen Oorlog Oekraïne Protest Tegen — Gratis redactionele foto © photographer.moskova #550090696 (depositphotos.com).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: europese unie, Immigratie, Oekraïne, Oorlog, Publieke opinie

Hoe kijken Nederlanders naar de Europese Unie?

door Elske van den Hoogen, Willem de Koster, Jeroen van der Waal 04/03/2022 1 Reactie

“Niet alleen boze witte mannen, maar ook linkse rakkers of christenen” schrijft NRC over nee-stemmers na het referendum over het EU-associatieverdrag met Oekraïne. Dat opvattingen over (aspecten van) de EU niet eenduidig zijn valt ook op doordat ze niet gemakkelijk op een links-rechts spectrum geplaatst kunnen worden. Dit zie je bijvoorbeeld aan groeperingen als de Gele Hesjes, die expliciet Eurosceptisch zijn maar zichzelf geen politieke kleur toeschrijven, en aan de achterbannen van pro-EU politieke partijen die lang niet altijd enthousiast zijn over de EU. Kortom, wanneer we het hebben over de EU zit het publiek vol schijnbare tegenstellingen. Het lijkt wel alsof de EU voor iedereen iets anders betekent. 

Hier is echter amper onderzoek naar gedaan. Hoewel er veel gekeken is naar publieke opvattingen over de Europese Unie, is nog niet duidelijk of en hoe de EU in betekenis verschilt voor verschillende burgers. De verschillende betekenissen die de EU heeft onder Nederlanders leggen wij bloot in een recent gepubliceerd artikel.

In kleinschalige groepen interviewden we in totaal 45 Nederlanders over hun opvattingen over en evaluaties van de EU. De deelnemers kwamen uit alle windstreken van Nederland, en verschilden in leeftijd, opleidingsniveau en beroep. Ook interviewden we een aantal mensen die zichzelf identificeren als expliciet voor of tegen de EU. Uit deze interviews blijkt dat Nederlanders op verschillende manieren betekenis geven aan de EU: op een pragmatische, federalistische, en een anti-establishment manier. Bovendien zijn er burgers die onverschillig staan tegenover de EU.

Verschillende manieren van kijken

Binnen de pragmatische manier van kijken wordt de EU gezien als een instrument om dingen te bereiken en mogelijk te maken die Nederland niet alleen kan. Kortom, als een middel tot een doel. De zaken waar de EU zich wel en niet mee bezig zou moeten houden en hoeveel zelfstandigheid Nederland zou moeten opgeven aan de EU zijn belangrijke thema’s binnen dit discours. Zoals een respondent stelt: “Kijk, dat je dingen over klimaat afspreekt en over verkeer en over veiligheid: prima. Maar dat geneuzel over dit soort kleine dingen. Dat ze zitten te bemoeien met onze pensioenen … dat vind ik ook te veel”. Over het algemeen gaat een pragmatische blik gepaard met kritiek op verschillende onderdelen van de EU, terwijl het bestaan en voortbestaan van de unie wel wordt omarmd: “het lijkt alsof ik heel negatief ben, maar ik vind de Europese Unie an sich een heel goed streven”.

Kenmerkend voor een federalistische kijk is een sterke focus op de EU als geheel in plaats van op individuele lidstaten. Het idee is dat de EU momenteel eerder te beperkt dan te veelomvattend is: “mijn droomscenario zou zijn een meer federaal, meer Verenigde Staten van Europa”. Volgens dit discours belemmert de zelfstandigheid van lidstaten de EU omdat “we nog steeds zo denken in natiestaten in plaats van Europa zelf”. Omdat de EU binnen deze manier van kijken wordt gezien als een verenigd bolwerk waarin alle burgers samen horen, staat de EU boven individuele natiestaten en is verdere samenwerking niet alleen wenselijk maar ook een doel op zichzelf.

De anti-establishment kijk staat hier recht tegenover. Hier wordt de EU gezien als een instrument dat door een kwaadwillende elite wordt gebruikt om Nederland en de ‘gewone man’ uit te buiten. De EU kenmerkt zich volgens dit discours door “totale controle door de elite en onderdrukking”, waarbij deze elite wordt gezien als “corrupt”, waarmee wordt bedoeld dat deze uitsluitend haar eigenbelang najaagt.Het idee is dat iemand alleen tot deze elite kan behoren als “je narcistisch bent, geen empathie hebt, […] graag kruipt voor een dikke bankrekening”. Ook heeft de EU volgens deze manier van kijken de Nederlandse politiek onder de duim, en wordt Rutte gezien als “de loopjongen van de EU”.

In tegenstelling tot aanhangers van de voorgaande drie manieren van kijken, geeft niet iedereen expliciet betekenis aan de EU: een laatste discours kenmerkt zich juist door onverschilligheid. Spreken over de EU gaat hier vaak gepaard met willekeurige associaties en uitspraken als: “Wat betekent de EU voor mij… Ja, voor mij persoonlijk eigenlijk weinig”. En een respondent geeft aan dat informatie over de EU het “ene oor in en andere oor weer d’r uit [gaat]”.

Interessant is dat de uiteenlopende betekenissen die aan de EU worden toegedicht gepaard gaan met gelijksoortige kritiek: dat de EU geld verspilt, weinig transparant is en gebrekkig democratisch is. Maar de redenen die aan deze kritiek ten grondslag liggen verschillen per discours. Waar een pragmatische kijk gepaard gaat met klachten over een gebrek aan democratie omdat dit het monitoren van de afdracht van Nederlandse soevereiniteit belemmert, is volgens een federalistische kijk een gebrek aan democratie een probleem omdat dit ervoor zorgt dat individuele lidstaten te veel macht hebben ten opzichte van de EU zelf, terwijl het binnen het anti-establishment discours wordt gezien als een manier waarop de EU-elite doelbewust de macht van burgers inperkt, waardoor burgers – en Nederland zelf – onderdrukt kunnen worden.

Voorbij het ‘Eurosceptisch’ tot ‘Eurofiel’ spectrum

De verschillende betekenissen van de EU die ons onderzoek blootlegt passen niet gemakkelijk op het veel gebruikte ‘Eurosceptisch’ tot ‘Eurofiel’ spectrum, maar verschillen nominaal van elkaar. En elk van deze betekenissen gaat gepaard met kritiek die weliswaar qua thema overeenkomt, maar om volledig verschillende redenen wordt geuit.

Deze bevindingen zijn allereerst relevant voor verder onderzoek naar opvattingen over de EU: zo is de interpretatie van een simpele surveyvraag over tevredenheid met het democratisch gehalte van de EU afhankelijk van welke betekenis aan de EU geven wordt. Hetzelfde antwoord kan immers om totaal verschillende redenen worden gegeven. Bovendien komt aandacht voor verschillende betekenissen die aan de EU worden toegedicht ook van pas bij het analyseren van de gevolgen van beleidsvoorstellen en informatiecampagnes over de EU. Een informatiecampagne over hoe de EU werkt zal voor ‘federalisten’ geen nieuwe informatie opleveren en dus ineffectief zijn; zal voor mensen met een anti-establishment kijk op de EU gezien worden als een façade voor de kwade bedoelingen van de EU, en daardoor verdere weerstand kunnen creëren; gaat bij onverschilligen ‘het ene oor in en het andere oor weer uit’; en kan onder ‘pragmatici’ op verschillende manieren effect hebben, afhankelijk van welke doelen zij voor de EU weggelegd zien.

Kortom, ons onderzoek laat zien dat mensen verschillende betekenissen aan de EU toedichten, die niet te reduceren zijn tot de mate waarin ze voor of tegen het instituut zijn. En hoewel veel mensen dezelfde kritiekpunten uiten, doen ze dat om volledig verschillende redenen. Het is goed om hier in toekomstig onderzoek rekening mee te houden, net als bij het ontwikkelen van beleidsvoorstellen of informatiecampagnes.

Afbeelding: EU Flagga van bobbsled (via Flickr).

Filed Under: EU en internationaal, Kiezers en publieke opinie Tagged With: europese unie, euroscepsis, Publieke opinie

Dat geloof je alleen maar omdat…

door Maarten van Doorn 02/09/2021 1 Reactie

Eerlijk zijn over waar je mening vandaan komt is netjes, maar te veel bescheidenheid maakt ons allemaal relativisten.

In If You’re an Egalitarian, How Come You’re So Rich? verbaast Oxford-filosoof Jerry Cohen zich erover dat Oxford graduates van zijn generatie vaak wel, en Harvard graduates dan weer niet, geloven in het (obscure) onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen. Uiteraard kunnen degenen aan weerszijden van het debat krachtig pleiten voor hun gelijk, zijn ze zich bewust van tegenargumenten en kunnen ze uitleggen waarom die hen niet overtuigen. ‘Van de binnenkant’ lijkt alles dus in orde. Toch is een grote groep vakgenoten het met je oneens.

Daarnaast is er iets verontrustends aan de gedachte dat iemands overtuiging terug te voeren is op een willekeurige schoolkeuze. Als je naar die andere universiteit was gegaan, was je nu namelijk net zo overtuigd geweest van de tegenovergestelde theorie.

Betekent dat, dat je die opvattingen alleen maar hebt omdat je uit een bepaalde traditie komt?

Als ik in Saoedi-Arabië zou zijn geboren, had ik waarschijnlijk andere visies had gehad op de ethische status van abortus, hoe de aarde is ontstaan, en wat er gebeurt na de dood. En die ideeën hadden mij dan, ‘van de binnenkant’, net zo steekhoudend geleken als dat ik nu hun antitheses vind.

Is die causale contingentie normatief problematisch?

Laatste voorbeeld. Ik geloof in evolutie. Maar ongeveer een kwart van de Nederlanders gelooft in creationisme – ik als mijn wieg honderd kilometer verderop had misschien ook wel. Dus, observeer ik ‘van de buitenkant’, minstens een kwart van de Nederlanders heeft het bij het verkeerde eind in dit debat (onder de assumptie dat creationisme en de evolutietheorie niet allebei waar kunnen zijn). Aangezien ik weet dat ik in een categorie (Nederlanders) zit van wie minstens een kwart ongelijk heeft over evolutie, moet ik dan mijn eigen weging van de argumenten ‘van de binnenkant’ opzijschuiven, en aannemen dat er ≥25% kans is dat ik ernaast zit?

Dat vind je alleen maar omdat…

Het is populair om te menen dat zulke realisaties inderdaad tot bescheidenheid nopen. In een podcastaflevering bespreekt theoloog Stefan Paas bijvoorbeeld met Bas Heijne diens boek Mens/Onmens, enzegt het volgende:

“Ik lees het [boek] graag, ik maak deel uit van dezelfde cultuurruimte dus het spreekt me aan. Tegelijk vraag ik me ook af, al lezend, zeker het eerste deel, waar je jezelf bekent tot het behoren tot een zekere liberaal-westerste traditie, waarbij je eigenlijk impliciet dan ook zegt: ook ik kom uit een specifieke traditie waar specifieke waarden aan ten grondslag liggen, en de stem van de redelijkheid die ik inbreng is in feite ook, ja, een tribale … hij komt ergens vandaan.”

Stefan Paas suggereert dat het feit dat Heijne’s mening niet nergens – ex nihilo gecreëerd – maar zowaar ergens vandaan komt, die mening toch wat ondermijnt. Het is daarom in feite niets meer of minder dan de volgende tribale stem. En de reden dat Paas die mening wel kan waarderen heeft niet met inhoudelijke argumenten te maken, hij komt gewoon “uit dezelfde cultuurruimte.”

We moeten ons afvragen, beweert Paas later, of ideeënstrijden überhaupt wel redelijk beslist kunnen worden. Onze opvattingen zijn namelijk “diepgeworteld in waarden die we vaak niet zozeer rationeel kunnen verwoorden, maar die veel meer te maken hebben met ergens voor vallen, verliefd worden.”

Ik vind de Verlichtingswaarden belangrijk, maar dat is vast omdat ik blank en Westers ben. En dan zal ik ook wel klimaatverandering onderschrijven en vluchtelingen willen knuffelen. Niet vanwege inhoudelijke argumenten, maar slechts omdat die standpunten aansluiten bij de arationele waarden zijn van de ‘tribe’ waar ik voor gevallen ben. Als bepaalde argumenten mij – van de binnenkant – beter lijken dan andere, dan komt dat door die match met de arationele waarden (ook al ben ik zelf onder de illusie dat het door inhoudelijke overwegingen komt). Net zoals dat mensen die uit een andere cultuurruimte komen andere overwegingen overtuigender vinden vanuit hun arationele waarden. 

En dus heeft niet zoveel zin om iemand te confronteren met rationele argumenten en feiten. 

De bubbel als conversatie-stopper

Paas staat hierin, denk ik, niet alleen. De common-sense gedachte dat een objectieve werkelijkheid kan dienen als ijkpunt om feitelijke discussies te beslechten, of dat de kwaliteit van argumenten kan dienen als ijkpunt om de gerechtvaardigdheid van een standpunt te schalen, is voor veel mensen niet meer zo vanzelfsprekend. De Vlaamse filosoof Maarten Boudry diagnosticeert collectieve “waarheidsschroom,” een toenemende schaamte om het woord ‘waarheid’ te bezigen. Psycholoog Kees Kraaijeveld ziet dat “het relativisme van ‘jij hebt jouw waarheid en ik de mijne’ [breed geaccepteerd is] in ons egalitaire Nederland.”

Zoals die observaties illustreren, is het tegenwoordig modieus om erop te hameren dat jouw standpunten “ook maar” uit een bepaalde bubbel komen. En dat andere groepen argumenten hebben voor hun meningen die op jou overkomen als vrij matig – net zoals dat zij jouw argument niet overtuigend vinden.

Die situatie is symmetrisch ‘all the way down’: “You see that someone says X, which seems wrong, so you conclude their epistemic standards are bad. But they could just see that you say Y, which sounds wrong to them, and conclude your epistemic standards are bad.”

En oh, wat zou het arrogant zijn om te suggereren dat de situatie helemaal niet zo symmetrisch is en het bewijs meer aan jouw kant staat. Op basis waarvan durf jij te beweren dat jij dat kan weten? Jouw kijk is toch net zo contingent en biased, als die andere? 

Het is slechts de ene tribale stem tegen de andere. 

Ik heb mijn standpunten en jij de jouwe, en beide verzamelingen zijn uiteindelijk geworteld in rationele waarden, dus er valt verder niet zoveel over te zeggen. Vanwege die impliciete assumptie brengt Paas de observatie dat Heijne’s argumenten “ergens vandaan komen” met de air van een argument tegen hun rationele relevantie. 

Alsof het feit dat alle opvattingen ergens vandaan komen, betekent dat ze allemaal even gerechtvaardigd zijn.

Praat maar vaak genoeg over bubbels en je kunt ieder argument en iedere persoon diskwalificeren door te wijzen op de cultuurruimte waar ze uit komen. Diskwalificeren, want de suggestie is immers dat ik mijn standpunten niet heb voor de inhoudelijke redenen die ik geef, maar voor veel minder nobele redenen. Namelijk alleen omdat ik uit een bepaalde traditie kom. Je bent alleen maar atheïst omdat je in zo’n gezin geborgen bent, gelooft alleen maar die theorie omdat je naar die school bent geweest, je vindt dit alleen maar omdat dit je bubbel is.

Ratio heeft het weinig mee te maken, en als je denkt van wel ben je naïef.

In die zin is er dus niet zoveel verschil tussen de bescheiden bubbelrelativist en de Trumpiaanse ‘bullshitter’: beide negeren de inhoud zodanig – je gelooft dit alleen maar omdat…, en ideeënstrijden kunnen toch niet rationeel beslist worden dus why bother – dat ze het onmogelijk maken om elkaar serieus te nemen.

De kracht van argumenten

Zijn onze standpunten daadwerkelijk zoveel geworteld in arationele waardes en dus niet gevoelig voor rationele overwegingen?

Om dit te beantwoorden onderzoeken psychologen al jaren hoe mensen reageren op argumenten die tegen hun standpunten ingaan. In sommige van zulke experimenten krijgen proefpersonen argumenten voorgeschoteld die in sterkte variëren en wordt hen gevraagd om ze te evalueren; in andere studies meten onderzoekers hoeveel de deelnemers van gedachten veranderden als functie van de kwaliteit van de argumenten die te berde werden gebracht. De conclusie in beide tradities is dat de meeste deelnemers rationeel reageren op argumenten, misleidende argumenten afwijzen, meer overtuigd zijn door sterke dan door zwakke argumenten, en hun mening navenant bijstellen, ook bij gevoelige onderwerpen. Veel onderzoek wijst dus, tegen de huidige tijdgeest in, uit dat mensen wel degelijk gevoelig zijn voor bewijs en argumenten ‘over cultuurruimtes heen’. 

Het is wellicht deze kracht van een goed doordacht argument waardoor Martin Luther een afkeer ontwikkelde van de rede, die hij nogal levendig uitdrukte: “Reason is by nature a harmful whore. But she shall not harm me, if only I resist her. Ah, but she is so comely and glittering … See to it that you hold reason in check and do not follow her beautiful cogitations.” In de context van de religieuze strijd die hij voerde, kunnen we ons voorstellen dat Luther argumenten tegenkwam die zijn morele en religieuze opvattingen in twijfel trokken. Als Luther deze argumenten gemakkelijk had kunnen verwerpen, als hij er helemaal geen kracht in had gevonden daar hij uit eenandere cultuurruimte komt, zou hij deze innerlijke onrust zeker niet hebben gevoeld en niet zo’n wrok jegens derede hebben ontwikkeld, lijkt me.

De Groene Amsterdammer vroeg zich een tijdje geleden in een serie artikelen af: “Het publieke debate zou een vrije marktplaats moeten zijn waar ideeën met elkaar strijden, net zo lang tot het beste idee bovendrijft. Zo dacht John Stuart Mill erover. Maar wat blijft daarvan over in tijden van nepnieuws, bots en microtargeting?” Nou, die zaken lijken gelukkig (nog) relatief weinig invloed te hebben op democratische gedachtewisseling in Nederland. Misschien is d e trend om alle pleidooien weg te zetten als gewoon weer een andere tribale stem uit een andere bubbel, en elkaar dus in feite niet meer serieus te nemen, wel een groter gevaar.

Filed Under: Uncategorized Tagged With: cultuur, debat, Polarisatie, Publieke opinie

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Interim pages omitted …
  • Go to page 11
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Episode 77 – The importance of social norms in the age of pandemics, with Pavan Mamidi

Media-aandacht voor wetgeving: topsalarissen, staatshoofden en het leenstelsel

Luisteren politici naar burgerparticipatie?

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in