• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Tweede Kamerverkiezingen

Voorkeurstemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen 2021: een record, maar…

door Marijn Nagtzaam 06/04/2021 1 Reactie

Bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen maart bracht ruim 28 procent van de kiezers een voorkeurstem uit: een record. Dit is in lijn met een stijgende trend van het percentage uitgebrachte voorkeurstemmen die zichtbaar is sinds de jaren ‘80 (zie figuur 1). Maar welke conclusies kunnen we hieraan verbinden? In deze bijdrage ga ik wat dieper in op de uitslag van de verkiezingen en geef ik een overzicht van vier belangrijke observaties. Een record, maar…

Figuur 1. Percentage voorkeurstemmen

1. Er zijn grote verschillen tussen politieke partijen

De verschillen tussen het aantal uitgebrachte voorkeurstemmen per (gekozen) politieke partij zijn groot (zie tabel 1). Bij maar liefst drie partijen stemde meer dan de helft van de kiezers op een andere kandidaat dan de lijsttrekker: het CDA, Forum voor Democratie en GroenLinks. Bij die eerste twee is dat grotendeels te verklaren door twee andere populaire kandidaten: de veelbesproken Pieter Omtzigt bij het CDA en Wybren van Haga bij Forum. Deze twee kandidaten waren samen al zo ongeveer goed voor een vijfde deel van alle uitgebrachte voorkeurstemmen. Vooral het hoog aantal voorkeurstemmen bij Forum voor Democratie is opvallend, omdat uit eerder onderzoek juist naar voren kwam dat bij populistische partijen juist minder voorkeurstemmen worden uitgebracht. Bij GroenLinks is het hoog aantal voorkeurstemmen juist te verklaren door een specifieke groep kandidaten: daar zijn het vooral vrouwelijke kandidaten die stemmen naar zich toe weten te trekken (zie ook punt 2). Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de VVD, PVV en SGP, waar maar ongeveer 1 op de 10 kiezers een voorkeurstem uitbracht.

Tabel 1. Voorkeurstemmen (en aandeel daarvan op vrouwelijke kandidaten) per partij

LijstPartijVoorkeurstemmenVrouwelijke kandidaat
1VVD13,2%74,5%
2PVV (Partij voor de Vrijheid)10,7%64,6%
3CDA55,9%22,1%
4D6621,0%68,2%
5GROENLINKS57,6%90,7%
6SP (Socialistische Partij)33,2%86,2%
7Partij van de Arbeid (P.v.d.A.)32,7%68,5%
8ChristenUnie32,2%76,5%
9Partij voor de Dieren29,3%76,3%
1050PLUS24,5%46,2%
11Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP)10,2%0,0%
12DENK49,3%14,6%
13Forum voor Democratie53,1%4,3%
14BIJ133,5%86,6%
15JA2119,9%64,6%
17Volt46,4%87,0%
23BBB46,1%59,2%
–Partijen die niet zijn verkozen36,2%52,4%
–Totaal28,7%56,2%

2. Er zijn minder voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten uitgebracht

Mede door initiatieven zoals die van Stem op een Vrouw is er bij recente verkiezingen meer aandacht voor het strategisch stemmen op vrouwelijke kandidaten, om zo meer vrouwelijke kandidaten in de Tweede Kamer te krijgen. Het exacte effect van zulke initiatieven is lastig vast te stellen. Maar toch lijkt er op zijn minst enig effect zichtbaar aangezien bij de twee meest recente verkiezingen een aantal vrouwen de lijstvolgorde wisten te doorbreken en volledig op basis van voorkeurstemmen de kamer in kwamen. Vooral bij GroenLinks zien we dit effect sterk terug. Bij die partij is ruim 90 procent van de voorkeurstemmen uitgebracht op een vrouwelijke kandidaat. Tegelijkertijd was dit jaar het aantal voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten procentueel gezien lager dan in veel van de voorgaande verkiezingen (zie figuur 2). Deze daling lijkt voor een groot deel te verklaren door het relatief lage aandeel stemmen voor vrouwelijke kandidaten bij één specifieke partij: het CDA, waar naast een mannelijke lijsttrekker, ook nog eens een populaire mannelijke kandidaat op de tweede plaats stond[1].

Figuur 2. Percentage van voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten

3. Kandidaten die de lijstvolgorde doorbreken zijn minder ‘regionaal’

In mijn vorige bijdrage aan dit blog schreef ik over het regionale effect bij het uitbrengen van een voorkeurstem. Ook bij deze verkiezingen was dit effect weer zichtbaar. Opvallend genoeg echter in minder doorslaggevende rol bij de drie kandidaten die puur op basis van voorkeurstemmen in de kamer zijn gekomen. Bij voorgaande verkiezingen waren de kandidaten die de lijstvolgorde wisten te doorbreken voor een groot deel afhankelijk van stemmen die ze in hun eigen regio haalde. Bij deze verkiezingen hebben de drie kandidaten die de lijstvolgorde wisten te doorbreken hun stemmen veel meer verspreid over het gehele land gehaald, zoals te zien is in figuur 3. Dit kan er op wijzen dat het geslacht van deze kandidaten nog meer dan bij voorgaande verkiezingen een belangrijke rol heeft gespeeld bij hun verkiezing, wat tevens opnieuw een indicatie zou kunnen zijn van het succes van Stem op een Vrouw[2].

Figuur 3. Stemmenaandeel per gemeente voor kandidaten die de lijstvolgorde hebben doorbroken.

Toelichting: hoe roder de gemeente, hoe hoger het percentage stemmen ten opzichte van het partijtotaal van de kandidaat in die gemeente. Grijs wil zeggen dat wanneer de kandidaat landelijk gezien hetzelfde percentage had gehaald als in die gemeente, zij niet voldoende stemmen had gekregen om de lijstvolgorde te doorbreken.

4. Steeds meer stemmen worden uitgebracht op kandidaten die op basis van hun lijstpositie niet zijn verkozen

Het uitbrengen van een voorkeurstem kan expressief of instrumenteel van aard zijn. Bij een expressieve motivatie gaat het me name om het benadrukken van de eigen identiteit: een kiezer stemt op een kandidaat vanwege overeenkomende eigenschappen. Wanneer een stem instrumenteel van aard is, is het doel bijvoorbeeld om de kandidaat verkozen te krijgen. Het overgrote deel van de stemmen wordt uitgebracht op kandidaten die ook op basis van hun lijstpositie verkozen worden. Ook hier zien we echter een langzame verandering optreden, en een record voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2021. Van alle voorkeurstemmen (op kandidaten van partijen met minstens 1 zetel) werd meer dan 30% op niet verkozen kandidaten uitgebracht, als we alleen naar de lijstpositie zouden kijken[3]. Dit is maar liefst 10 procentpunt meer dan het voorgaande record. Het is echter nog te vroeg, en op basis van de uitslag alleen, niet mogelijk om vast te stellen of dit ook daadwerkelijk een ontwikkeling richting een meer instrumenteel gebruik van de voorkeurstem is.

Figuur 4. Aandeel voorkeurstemmen op niet verkozen kandidaten (op basis van lijstvolgorde)

[1] Ook bij Forum voor Democratie en de SGP is het aandeel voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten laag of respectievelijk nul. Dit is echter geen trendbreuk.

[2] Overigens wil die niet zeggen dat er bij deze kandidaten niet ook andere, bijvoorbeeld regionale of inhoudelijke argumenten een rol gespeeld kunnen hebben bij het aantal stemmen wat deze kandidaten hebben verkregen.

[3] Op basis van enkele aanvullende analyses kan gesteld worden dat deze stijging deels een ‘mechanisch’ effect is dat te verklaren valt doordat gekozen fracties (gemiddeld) kleiner worden. Dit verklaard dit fenomeen echter maar deels en lijkt ook daadwerkelijk het gevolg van een verandering in het kiesgedrag.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: 2021, Stem op een Vrouw, Tweede Kamerverkiezingen, voorkeurstemmen

Politieke partijen kiezen voor meer inkomensgelijkheid en verschuiven de financiële lasten naar volgende generaties

door Jan-Maarten van Sonsbeek, René Schulenberg 05/03/2021 3 Reacties

In opmaat naar de landelijke verkiezingen worden tal van analyses gedaan naar achtergronden en standpunten van het electoraat. Zoals door Matthijs Rooduijn met zijn plaatjes van de electoraatjes op dit blog, of door I&O research over ontwikkelingen in de standpunten van de kiezers (Kiezer nu linkser en minder conservatief dan in 2010 | Binnenlands Bestuur). Naar standpunten van partijen is bijvoorbeeld gekeken door het Kieskompas (Politieke partijen schuiven massaal op naar links | Trouw), waar Simon Otjes kanttekeningen bij heeft gemaakt (Het Kieskompas klopt van geen kant | StukRoodVlees). 

Aanvullend op dat soort onderzoek kunnen ook de gevolgen van de partijprogramma’s geanalyseerd worden. In dat kader heeft het Centraal Planbureau van tien partijen de verkiezingsprogramma’s op economische en budgettaire effecten doorgerekend (Elections | CPB.nl). Hiermee is het niet alleen mogelijk om te zien wat de partijen economisch belangrijk vinden, maar ook welke uitruilen ze maken en wat de consequenties daarvan zijn op andere economische indicatoren. Daarbij wordt zowel gekeken naar de gevolgen voor de komende kabinetsperiode, als naar de consequenties op de lange termijn. Doordat het CPB al sinds 1986 voorafgaand aan de verkiezingen de partijprogramma’s doorrekent, worden ook veranderingen in de economische ideeën van partijen duidelijk. In dit blog kijken we naar de gevolgen van de keuzes van partijen op het gebied van inkomensongelijkheid, werkgelegenheid en overheidsfinanciën op de lange termijn en vergelijken deze met hun voorkeuren van vier jaar geleden.

Wat betekenen de doorrekeningen?

Prognoses gaan per definitie gepaard met onzekerheid. Die onzekerheid is in deze coronatijd nog een stuk groter dan normaal. Al een jaar lang is een deel van de economie op slot gezet en afhankelijk van het infuus van tijdelijke steunpakketten en al bestaande overheidsarrangementen. In welke mate dat gevolgen heeft voor de economie als de crisis achter de rug is en de steunpakketten zijn afgebouwd, is nu nog onduidelijk. Tegelijkertijd is het niet zo dat grote onzekerheid op korte termijn automatisch betekent dat de onzekerheid op middellange en lange termijn ook toeneemt. Economische modellen hebben vaak moeite om de gevolgen van extreme gebeurtenissen – zoals de coronacrisis – te voorspellen, maar kunnen wel de richting van lange termijntrends schetsen.

De waarde van de CPB-doorrekeningen zit hem ook niet in een exacte prognose van het beleid van één partij, alleen al omdat het niet waarschijnlijk is dat in het Nederlandse politieke systeem één partij ooit alle macht zal krijgen. De waarde van de doorrekeningen zit hem vooral in het vergelijkbaar maken van de verschillende programma’s door ze langs dezelfde meetlat te leggen. Daarnaast worden partijen door hun programma te laten doorrekenen ook aangezet om keuzes te maken. Er is bij CPB-doorrekeningen ook nooit sprake van winnaars of verliezers, maar alleen van het expliciet zichtbaar maken van uitruilen en voorkeuren. Meer over de achtergronden van de doorrekeningen is te vinden in de ‘Startnotitie Keuzes in Kaart’ (Startnotitie Keuzes in Kaart 2022-2025 | CPB.nl).

De programma’s van politieke partijen worden in de CPB-doorrekening afgezet tegen een zogenaamd basispad, waarin het huidige beleid van kracht blijft. In dit blog kijken we naar de effecten van de partijprogramma’s ten opzichte van dit basispad. Op de lange termijn staan drie indicatoren centraal. In de eerste plaats worden de gevolgen voor de overheidsfinanciën uitgedrukt in een percentage van het BBP. Een negatieve waarde van dit zogenaamde ‘houdbaarheidssaldo’ betekent dat op de lange termijn de overheid meer zal uitgeven dan ze binnenkrijgt. Dat betekent dat de overheid ooit zal moeten bezuinigen of extra inkomsten zal moeten genereren – door bijvoorbeeld belastingverhoging – om de overheidsfinanciën te stabiliseren. Met andere woorden: bij een negatief houdbaarheidssaldo worden een deel van de financiële lasten doorgeschoven naar toekomstige generaties. Met het huidige beleid is dit al het geval: het houdbaarheidscijfer bedraagt momenteel -2,4% van het BBP. Naast deze financiële lasten zijn voor toekomstige generaties natuurlijk ook zaken als de kwaliteit van het klimaat, de leefomgeving en de publieke voorzieningen van belang.

In de tweede plaats worden de lange termijngevolgen van een partijprogramma op de werkgelegenheid uitgedrukt in een procentuele verandering van het aantal gewerkte uren ten opzichte van het basispad. Daarbij wordt een conjunctureel neutrale economie verondersteld. Het gebruikte model is gebaseerd op een empirische analyse van gedragsreacties op de arbeidsmarkt door verschillende type huishoudens als gevolg van veranderingen in de hoogte van belastingen en toeslagen.

Ten derde worden de effecten van een partijprogramma op de inkomensverdeling uitgedrukt in een indicator voor inkomensongelijkheid, de Gini-coëfficiënt. Deze heeft een waarde van 0 in een situatie van perfecte gelijkheid waarin alle inkomens precies even hoog zijn, en een waarde van 1 in een situatie van maximale ongelijkheid, waarin één persoon al het inkomen naar zich toetrekt. Bij een dalende Gini-coëfficiënt neemt de inkomensongelijkheid af. Internationaal heeft Nederland de vrij uitzonderlijke positie van een relatief lage én constante inkomensongelijkheid (OECD: Income Inequality: The Gap between Rich and Poor). 

Regeren is kiezen in schaarste

Partijen en kiezers willen natuurlijk het liefst dat al hun voorkeuren worden omgezet in beleid, zonder dat het bijvoorbeeld te veel extra geld kost of anderzijds negatieve consequenties heeft. Regeren is echter keuzes maken in schaarste. Een bekende uitruil is die in het inkomensbeleid (bijvoorbeeld rond koopkrachtbesluitvorming), die weerspiegeld wordt in de drie eerder beschreven indicatoren. Inkomensbeleid kent drie doelstellingen: een evenwichtige inkomensverdeling, arbeidsmarktprikkels en gezonde overheidsfinanciën. In het voorbeeld van de CPB-indicatoren zou een partij dat kunnen operationaliseren door te streven naar een gelijkere inkomensverdeling, een stijging van de werkgelegenheid en een positief houdbaarheidssaldo zodat jongere generaties uit de wind worden gehouden. Los dat partijen de ene doelstelling belangrijker vinden dan de andere, kunnen deze drie doelen ook niet allemaal gehaald worden. Een gelijkere inkomensverdeling kan bijvoorbeeld bereikt worden door meer inkomensondersteuning aan lagere inkomens te geven. Om die ondersteuning betaalbaar te houden, moet de inkomenssteun voor hogere inkomens afgebouwd worden. Dat zorgt voor een hogere marginale (belasting)druk en tast daarmee arbeidsmarktprikkels aan. Als ervoor gekozen wordt om de marginale druk laag te houden, moet ofwel de inkomenssteun minder snel worden afgebouwd – wat ten koste gaat van de schatkist – ofwel moet de inkomenssteun laag worden gehouden, met een grotere ongelijkheid tot gevolg. Door de doorrekeningen van de verkiezingsprogramma’s wordt inzichtelijk wat partijen in deze afweging het belangrijkste vinden en wat ze daarvoor willen uitruilen. 

Hoe kiezen partijen op de dimensies van inkomensgelijkheid, werkgelegenheid en lasten voor toekomstige generaties?

Figuur 1 laat de uitkomsten van de doorrekeningen op deze drie indicatoren zien. Politieke partijen in Nederland kiezen in grote meerderheid voor een gelijkere inkomensverdeling. Bij acht van de tien partijen daalt de inkomensongelijkheid, waarvan het meest bij de SP. Ten opzichte van het basispad houdt de SGP de inkomensongelijkheid redelijk stabiel en alleen de VVD opteert voor een iets ongelijkere inkomensverdeling. Een vergelijkbare eensgezindheid bestaat er ten aanzien van de overheidsfinanciën. Bij negen van de tien partijen resulteert een negatief houdbaarheidssaldo, wat betekent dat financiële lasten worden doorgeschoven naar volgende generaties. Bij de SP (3,4%) en D66 (2,1%) neemt het houdbaarheidstekort het meest toe. Slechts bij de SGP resulteert een meer uitgebalanceerd beeld tussen de generaties in vergelijking met het basispad. De verschillen in gevolgen voor de structurele werkgelegenheid zijn iets minder geprononceerd. Bij vier van de tien partijen is sprake van een daling van de structurele werkgelegenheid, terwijl deze alleen bij de VVD duidelijk toeneemt. Bij de helft van de partijen zijn de effecten op de werkgelegenheid relatief beperkt.

Figuur 1: Lange termijn ongelijkheid versus ontwikkeling structurele werkgelegenheid (t.o.v. basispad). Omvang van de rondjes geeft toename van het houdbaarheidstekort weer (SGP verbeterd als enige de houdbaarheid in vergelijking met het basispad) 

De dimensies van inkomensongelijkheid en structurele werkgelegenheid fungeren vaak als twee zijden van dezelfde medaille. Maatregelen in de belastingen of toeslagen die de ongelijkheid verlagen, verminderen namelijk vaak ook de prikkel en noodzaak om (meer) te werken, waardoor de structurele werkgelegenheid afneemt. De SP vermindert de inkomensongelijkheid het meest, maar laat de structurele werkgelegenheid ook het meest krimpen. Aan de andere kant staat de VVD met de sterkst stijgende werkgelegenheid, maar het is ook de enige partij waar de inkomensongelijkheid toeneemt. 

Toch kunnen hierin ook andere keuzes gemaakt worden, door een andere invulling aan het houdbaarheidssaldo te geven. Bij de PvdA en de ChristenUnie is dat – ten opzichte van de nabijgelegen partijen – het beste te zien. De ontwikkeling van de structurele werkgelegenheid is bij de PvdA minder dan op basis van de afname van de ongelijkheid verwacht zou worden. Dat is mogelijk doordat de PvdA een bovengemiddeld houdbaarheidstekort heeft. Bij de ChristenUnie is dat omgekeerd: die schuiven minder lasten door naar volgende generaties, maar dat hebben een lagere structurele werkgelegenheid dan op basis van de ongelijkheidsontwikkeling wordt verwacht. De verschillen zijn echter klein aangezien de meeste partijen slechts beperkt verschillen in hun houdbaarheidssaldo.

Inkomensgelijkheid is belangrijker geworden; partijen laten houdbaarheidstekort oplopen

In figuur 2 zoomen we in op de ontwikkeling in de voorkeuren van partijen ten opzichte van de vorige doorrekening uit 2017. Negen partijen hebben zowel in 2017 als in 2021 hun verkiezingsprogramma door het CPB laten doorrekenen. Van de tien partijen die in 2021 meededen, heeft slechts 50Plus dat vier jaar geleden niet gedaan. We hebben ook hier gekeken naar partij-effecten ten opzichte van het basispad, om zo scherp mogelijk de keuzes van partijen inzichtelijk te maken. Dat basispad is sinds 2017 ook veranderd. Het houdbaarheidssaldo stond voor de verkiezingen in 2017 nog op 0,4% en is inmiddels gedaald tot -2,4%. In 2017 was in het basispad de stijging van de Gini-coëfficiënt nog 2,9%, nu is dat 0,6%. Dit soort ontwikkelingen hangen deels samen met het beleid van het afgelopen kabinet, maar ook met economische en demografische trends. 

In de ontwikkeling valt met name op dat acht van de negen partijen in 2021 kiezen voor meer inkomensgelijkheid in vergelijking met 2017. Alleen voor de SP geldt dat niet, maar die partij kiest zowel in 2017 als in 2021 voor veruit de grootste reductie van inkomensongelijkheid. De grootste beweging naar minder inkomensongelijkheid is gemaakt door D66, dat in termen van de Gini-coëfficiënt, is opgeschoven van een daling met 1,7% naar een daling met 6,9%. Iets kleinere bewegingen naar minder inkomensongelijkheid worden gemaakt door de PvdA, GroenLinks, DENK, de ChristenUnie en het CDA. Ook de SGP en de VVD zetten in op een lagere Gini-coëfficiënt dan in 2017. In totaliteit kiest de VVD echter nog altijd voor een toename van de inkomensongelijkheid. In 2013 zette Piketty met zijn boek ‘Capital in the Twenty-First Century’ de groeiende internationale ongelijkheid hoog op de publieke én politieke agenda. Weliswaar is de inkomensongelijkheid de laatste decennia in Nederland – in internationale vergelijkingen – relatief laag en constant, toch is dit nu ook in de doorrekening van de partijprogramma’s terug te zien.

Voor zeven van de negen partijen geldt dat ze naast een keuze voor minder inkomensongelijkheid ook een keuze voor een negatiever houdbaarheidssaldo maken: dus voor het schuiven van meer lasten naar volgende generaties. Ook bij de keuze voor een negatiever houdbaarheidssaldo maakt D66 de grootste beweging en is opgeschoven van -0,3% naar -2,1% (ten opzichte van het basispad). Ook de andere partijen, behalve het CDA en de SGP, opteren voor een negatiever houdbaarheidssaldo in vergelijking met vier jaar geleden. 

Hierbij kan een rol spelen dat er de laatste jaren wat milder wordt aangekeken tegen het aangaan van schulden. Zeker sinds de Coronacrisis is dat het geval, maar ook daarvoor werd al in toenemende mate aangedrongen op een meer expansief begrotingsbeleid vanwege de lage – vaak zelfs negatieve – rente die de overheid over haar schuld betaalt. Voor Nederland geldt ook dat de omvang van de overheidsschuld, ondanks de oploop door corona, nog laag is in verhouding tot het gemiddelde van de Eurozone en zich binnen veilige marges bevindt. Dat laat onverlet dat het structureel verhogen van de uitgaven niet zonder risico’s is (https://www.cpb.nl/de-economische-zwaartekracht-bestaat-nog).

Figuur 2: Verandering van de partij-effecten van inkomensongelijkheid en houdbaarheid tussen 2017 en 2021 (t.o.v. basispad)

Slotbeschouwing

Er is wat te kiezen op 17 maart, maar het is opmerkelijk dat de meeste partijen die hun programma hebben laten doorrekenen door het CPB op de drie lange termijndimensies behoorlijk op elkaar lijken. In beide figuren zitten bijna alle partijen bijvoorbeeld in hetzelfde kwadrant. Natuurlijk zijn er nog veel meer – economische en niet-economische – onderwerpen dan alleen deze drie waarop partijen van elkaar kunnen verschillen, maar de gemeenschappelijke voorkeur voor meer inkomensgelijkheid en het doorschuiven van meer lasten naar toekomstige generaties, zowel op basis van de huidige verkiezingsprogramma’s als ten opzichte van die van vier jaar geleden is duidelijk. Dat wordt ook weerspiegeld in de inhoudelijke keuzes van partijen, zoals de breed gedeelde wens om het minimumloon te verhogen.

Een belangrijke kanttekening daarbij is wel dat niet alle partijen even kansrijk zijn om deel uit te gaan maken van een nieuwe kabinet. De VVD en de SP zijn de partijen die op basis van hun programma’s op de sociaaleconomische dimensies uit dit blog de uiteinden van het spectrum vormen. Volgens de meest recente Peilingwijzer (https://peilingwijzer.tomlouwerse.nl/p/laatste-cijfers.html) is de VVD echter veruit de grootste partij, gevolgd door de PVV (die geen doorrekening van het programma heeft laten doen) en het CDA, dat op de sociaaleconomische dimensies relatief dicht in de buurt van de VVD staat. In welke mate het beleid van een nieuwe coalitie zal aansluiten bij de trends die blijken uit de CPB-doorrekeningen zal dan ook afhangen van de uiteindelijke politieke machtsverhoudingen en in het bijzonder de onderlinge krachtsverhouding tussen de nieuwe coalitiepartners.

Filed Under: Uncategorized Tagged With: cpb, economie, Inkomensongelijkheid, Tweede Kamerverkiezingen

Rechtse lijsttrekkers hebben meer masculiene gezichten

door Maaike Homan, Gijs Schumacher 24/02/2021 3 Reacties

Een goed gezicht is een belangrijk wapen voor lijsttrekkers. Mensen beoordelen gezichten razendsnel. En trekken daaruit allerlei conclusies over bijvoorbeeld de competentie van de lijsttrekker. Maar hoe ziet dan een goed gezicht eruit? Hier blijken linkse en rechtse mensen te verschillen (link, link). Rechtse mensen hebben een voorkeur voor dominante, masculiene gezichten. Linkse mensen hebben juist een voorkeur voor niet-dominante, feminieme gezichten. Met dat in gedachten: hebben de lijsttrekkers van de aankomende Tweede Kamerverkiezing wel het juiste gezicht?

We hebben de gezichten van de 13 lijsttrekkers onder de loep genomen. Door middel van recent verschenen software (link) is het mogelijk om op basis van de vorm van een gezicht te analyseren hoe masculien of feminiem het is.

Figuur 1. Feminiem-masculien score en links-rechts positie lijsttrekkers

Noot: Farid Azarkan stond achter Lilian Ploumen in het plaatje en was niet goed zichtbaar. Daarom is hij verwijderd. Zijn score is dus bijna hetzelfde als die van Ploumen.

Figuur 1 plaatst de lijsttrekkers van de 13 partijen momenteel in het parlement van links naar rechts op de x-as en van feminiem naar masculien op de y-as. Rechtse politici scoren duidelijk veel hoger dan linkse politici op de y-as, en hebben dus vaker een meer masculien gezicht dan linkse politici. De samenhang tussen de twee variabelen is hoog (r=0.61).

Alle vrouwelijke lijsttrekkers zitten aan de linkerkant van het politieke spectrum. Toch verklaart geslacht hier niet alles. De meer rechtse vrouwen Kaag en Den Haan hebben een meer masculien gezicht dan de meer linkse vrouwen Marijnissen en Ouwehand. Ook blijft er een sterke samenhang bestaan tussen ideologie en de masculiniteit van het gezicht als de vrouwelijke lijsttrekkers weg worden gelaten (r=0.39).

De grote uitzondering in dit plaatje is Thierry Baudet. Je zou kunnen zeggen dat hij te rechts is voor zijn gezicht. Je zou ook kunnen zeggen dat hij met een relatief gemiddeld gezicht op de feminiem-masculien dimensie een aantrekkelijke kandidaat is voor kiezers in het centrum.

####

Image by <a href="http://“>Gerd Altmann from <a href="http://“>Pixabay

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: gezichten, gezichtsuitdrukking, masculiniteit, politieke psychologie, Tweede Kamerverkiezingen

Weinig vrouwen in de Tweede Kamer: Schuld van de kiezer of van de partijen?

door Sjifra de Leeuw 01/06/2017 8 Reacties

Naast pogingen van politieke partijen om stemmen te verzamelen, zijn er in verkiezingstijd ook campagnes die gericht zijn op de bewustwording van de kiezer. Een van deze bewustwordingsinitiatieven was stemopeenvrouw.com. Deze campagne verzette zich tegen de nogal scheve genderbalans in parlementaire vertegenwoordiging van: in de voormalige samenstelling van de Kamer, was namelijk slechts 58 van de 150 vertegenwoordigers in de Tweede Kamer vrouw. Te weinig vrouwen, vonden velen. Om die reden moedigde de campagne kiezers dan ook aan om te stemmen op vrouwelijke kandidaten. Maar wel op een manier dat dat hun vertegenwoordiging ten goede zou komen.

Maar hoeveel invloed kunnen kiezers eigenlijk uitoefenen op wie er verkozen worden? En waar komt die ondervertegenwoordiging van vrouwen eigenlijk vandaan? Aan de hand van de meest recente verkiezingsuitslagen, formuleer ik een antwoord op deze vragen.

 

[Read more…] about Weinig vrouwen in de Tweede Kamer: Schuld van de kiezer of van de partijen?

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: gender, Tweede Kamerverkiezingen, verkiezingen, voorkeursstemmen, vrouwen, vrouwen in het parlement

“Ho” tegen het verkeerde soort populisme? Je reinste kolder!

door Matthijs Rooduijn 16/03/2017 3 Reacties

In december stond de PVV van Geert Wilders nog op zo’n 30 zetels in de peilingen. De vraag voor velen was dan ook: staat, na de Brexit en de verkiezingsoverwinning van Donald Trump, ook Nederland een golf van populisme en patriottisme te wachten? Nu uit de exitpolls blijkt dat de PVV waarschijnlijk op zo’n 19 zetels blijft steken, concludeert Mark Rutte dat Nederland “ho” heeft gezegd tegen het verkeerde soort populisme.

Dat is, om met Buma’s woorden te spreken, je reinste kolder. [Read more…] about “Ho” tegen het verkeerde soort populisme? Je reinste kolder!

Filed Under: Politieke partijen, Uncategorized Tagged With: Populisme, Rutte, Tweede Kamerverkiezingen, Wilders

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Foto door Risastla, CC-BY-SA 2.0

Wat zijn de kleine partijen van plan met onze democratie?

Lokale democratie niet verbeterd… maar ook niet verslechterd

De gaande en de komende kiezer: Forum voor Democratie na de breuk

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in