Afgelopen vrijdag liet Nieuwsuur drie oud-politici aan het woord over eventuele hervormingen in het Nederlandse politieke stelsel. Hans Hoogervorst (VVD), Rick van der Ploeg (PvdA) en Aart Jan de Geus (CDA), gepokt en gemazeld op het Binnenhof en daarbuiten, laten hun licht schijnen over uiteenlopende onderwerpen als de kiesdrempel, kiezersmandaten en de Eerste Kamer. Het levert een ontluisterend beeld op.
Over die kiesdrempel hebben collega’s Gijs Schumacher en Tom van der Meer ook uitgebreid geschreven. Ik wilde me beperken tot twee quotes van De Geus en Van der Ploeg over respectievelijk diezelfde kiesdrempel en kiezersmandaten.
Kiesdrempel
Aart Jan de Geus zegt het volgende (rond 4:17 in de video):
“De kiesdrempel – we zien dat hier in Duitsland – is een goed middel om ervoor te zorgen dat er geen ruimte is voor one issue-partijen. Een partij moet zich eerst bewijzen en dan pas kan je meedoen en daarmee kun je ook makkelijker coalities maken. Eigenlijk elke partij die boven die drempel uitkomt is op zichzelf een potentiële regeringspartij, dus je kan makkelijker coalities maken.”
Ten eerste, waarom zou je one issue-partijen de toegang tot de volksvertegenwoordiging willen ontzeggen? Kunnen we na bijna honderd jaar Nederlandse democratie dan nog steeds niet wennen aan het idee dat kiezers zelf het fundamentele recht hebben om te bepalen op basis van welke issues zij hun stem uitbrengen? One issue-partijen hebben een cruciale signaalfunctie in onze parlementaire democratie, des te meer omdat bestaande partijen keer op keer in gebreke blijven bij het oppikken van ‘nieuwe’ zorgen onder het electoraat. Soms nemen bestaande partijen deze zorgen over nadat zij zijn uitgedaagd door one issue-bewegingen waarna deze alsnog een stille dood sterven bij de volgende verkiezingen. Prima, maar dan heeft die one issue-partij haar rol met verve vervuld.
Laat mensen dus in hemelsnaam stemmen op een ouderenpartij, dierenpartij, milieupartij, vernieuwingspartij, eurosceptische partij, piratenpartij of anti-immigratiepartij als zij dat ene issue belangrijk vinden. Of heb als politicus in ieder geval het democratische fatsoen om die zorgen serieus te nemen en op tijd te signaleren in plaats van deze met die botte kiesdrempel de kop in te drukken.
De eurosceptische kiezer in Duitsland heeft dit aan den lijve ondervonden toen de Alternative für Deutschland bij de verkiezingen van 22 september 2013 met 4,7% net onder de kiesdrempel van 5% bleef steken. Dat zijn 2.056.985 kiezers die op dit hyperactuele thema van de Europese integratie geen vertegenwoordiging krijgen in de Bundestag. En waarvoor? Duitsland krijgt alsnog een zouteloze ‘grote coalitie’ van CDU/CSU en SPD, waar geen van die partijen zelf ook op zat te wachten.
Ten tweede vindt De Geus dat een partij zich ‘eerst moet bewijzen en dan pas kan je meedoen’. Laat ik het eens omdraaien. Gezien de enorme obstakels die in het huidige Nederlandse stelsel al bestaan voor nieuwe partijen – denk aan financiëring, organisatie en media-aandacht – vind ik dat een partij zich al ruimschoots heeft bewezen als deze überhaupt een zetel weet te winnen.
Ten derde, vraag eens aan Die Linke in Duitsland of de laatste zin uit het bovenstaande citaat van De Geus hout snijdt…
Kiezersmandaat
Dan Rick van der Ploeg (rond 4:58 in de video):
“In een tweepartijenstelsel als in Engeland ben je vier jaar echt de baas en dan kan je echt zaken doen en na vier jaar word je afgerekend en kan Cameron eruit gegooid worden en dan kan Ed Miliband erin komen of hij gaat weer vier jaar door, maar dan heb je een heel duidelijk mandaat. In Nederland heb je altijd coalities, omdat kleinere partijen kunnen overleven.”
Het is tamelijk ongelukkig dat Van der Ploeg net nu de loftrompet steekt over het Britse tweepartijenstelsel, wanneer ook het Verenigd Koninkrijk door een coalitie van de Conservatives en de Liberal Democrats wordt geregeerd. Maar dit is hem vergeven. Coalitieregeringen zijn inderdaad zeldzaam in de recente Britse parlementaire geschiedenis.
Het Britse stelsel kenmerkt zich normaliter door éénpartijregeringen. Hierdoor is het makkelijker om regeringspartijen af te straffen omdat er clarity of responsibility bestaat (zie ook hier en hier). Tom van der Meer merkte gisteren al terecht op dat hier een stevig prijskaartje aan hangt: ten eerste betekent een éénpartijregering niet dat het beleid ook daadkrachtiger is. Ten tweede gaat dat mandaat ten koste van het draagvlak onder het electoraat. Ik wilde me vooral concentreren op dat tweede punt.
Meerderheid of minderheid?
Stelsels als het Britse worden doorgaans ‘meerderheidsstelsels’ genoemd omdat zij politieke macht neigen te concentreren in een meerderheid. Let wel, een meerderheid (in het Engels ‘plurality’) slaat op de grootste groep. Een partij hoeft dus niet de absolute meerderheid (meer dan de helft van de stemmen; in het Engels ‘majority’) te behalen.
Sterker nog, in meerderheidsstelsel berusten die duidelijke mandaten van Van der Ploeg bijna nooit op een absolute meerderheid van de stemmen. Zo won Tony Blair in 2005 35,2% van de stemmen, maar kreeg Labour wel een absolute meerderheid van 55,2% van de zetels in het Britse lagerhuis. Om het mandaat nog verder te verwateren: de opkomst was slechts 61,4%. Dan heb je inderdaad de mogelijkheid om vier of vijf jaar lang je stempel te drukken op het beleid, maar met de steun van krap eenvijfde van het electoraat. Denkt u niet dat we in Nederland moord en brand zouden schreeuwen bij dergelijke praktijken?
Deze Britse resultaten uit 2005 zijn allerminst uniek. Michael McDonald, Silvia Mendes en Ian Budge laten zien dat soortgelijke resultaten gelden voor andere meerderheidsstelsels als Australië, Frankrijk, Nieuw-Zeeland en Canada (zie ook dit invloedrijke werk van Bingham Powell). McDonald et al. onderzoeken 110 regeringen in deze landen van 1949 tot 1995 en vinden dat slechts 10,9% van de regeringen een mandaat heeft waar een absolute zetelmeerderheid in het parlement ook daadwerkelijk berust op een absolute stemmenmeerderheid. Wat nou democratisch mandaat? De meeste regeringen in meerderheidsstelsels (64,5%) hebben weliswaar een meerderheid van de stemmen behaald in de verkiezingen, maar het behalen van een absolute meerderheid van 50% + 1 is dus zeldzaam.
Het kan nog veel erger. McDonald et al. laten zien dat in 10,0% van de onderzochte regeringen het mandaat niet eens berust op een simpele meerderheid. Een meerderheidsstelsel kan zulke perverse uitwerkingen hebben dat de tweede partij van het land de touwtjes in handen krijgt. Zo wonnen in 1951 de Tories van Winston Churchill 51,4% van de zetels en werd Churchill de premier van een Conversatieve éénpartijregering. Deze regeringsmacht berustte op 48,0% van de stemmen. Labour won in dat jaar 48,8% van de stemmen.
Een absolute zetelmeerderheid (en bijbehorende regeringsmacht) op basis van een stemmenminderheid. Denkt u niet dat Nederland zou ontploffen bij dergelijke verkiezingsuitslagen? Het vormde in ieder geval één van de voornaamste redenen waarom Nieuw-Zeeland in de jaren negentig het meerderheidsstelsel vaarwel zei.
Wim van der Noort zegt
Prima artikel. De evenredige vertegenwoordiging is op zich een prima systeem dat wel vaker ten onrechte als oorzaak van het “falen” van de politiek wordt gezien. Neemt niet weg dat het verkleinen van de 2e kamer en het inperken van de macht van de 1e Kamer ( de andere punten die naar voren werden gebracht) wel serieuze aandacht verdienen.
Armen Hakhverdian zegt
Dank. Dit artikel van Gijs is nog wel leuk (over grootte van het parlement): http://stukroodvlees.nl/uncategorized/te-veel-of-te-weinig-parlementariers/
Bob Lagaaij zegt
Twee eye-openers, de bijdragen van Hakhverdian en Van der Meer over ons kiesstelsel. De heren in Nieuwsuur worden – by the way – tamelijk fijntjes gefileerd met hun gemakzuchtige conclusies.